Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 235] [p. 235] Met Vader meê Stil, roerloos staat aan 't open venster Zoo lief een knaapje, bleek en teer: Zijn blonde krullen hangen wieglend Op 't effen, zwarte kleedje neer. Er kwamen vreemden vader halen: Hij ging, en bracht zijn zoon geen kus! ‘Hij is’ zegt moeder, ‘heen ten hemel...’ Nog nooit verliet hij 't huis aldus! En niemand spreekt van wederkeeren... 't Kind wil voor 't open venster staan, Geduldig letten, of zijn vader Daarboven niet voorbij zou gaan. Het wil van ver hem wenken, roepen, Hem zeggen dat zijn moeder weent... Gewis, dan daalt hij aanstonds neder En zijn ze, als eertijds, weer vereend! [pagina 236] [p. 236] Maar ster na ster blikt neer van boven, En vader ziet hij immer niet! En bleeker, droever richt het knaapje Zijn blik in 't somber, naar verschiet! Wat schudt opeens zijn gouden lokken? Wat doet zijn hartje beven, slaan? Was dat de wind?... Wat sloot hij de oogen! Is vader nu voorbij gegaan? Hoe ligt in 't beddeken zoo stille Het arme knaapje! Zie, zijn wang, Zoo bleek daar straks, hoe heet en gloeiend! Bang slaat het moederharte, bang! Hoor, ijlend spreekt het vreemde woorden: ‘Ik dacht, het was de wind; maar neen, Gij waart het! Gaan we nu? - maar... moeder? Ge laat toch moeder niet alleen? Ach! weenen zal ze, snikkend weenen, Als toen ge heen gingt, vader zoet, Och! laat haar meêgaan, meê daarboven.... Gij waart haar immer toch zoo goed!’ En knielend zinkt de moeder neder, En smeekt: ‘Och, laat hem mij, o God! Mijn laatsten troost, mijn laatsten zegen, Mijn heul in 't harde, wreede lot!’ [pagina 237] [p. 237] Vergeefs! reeds ligt heur lievllng roerloos... Neen, moeder, neen, het is geen waan! Uw zoontje, 's werelds leed ontweken, Is met zijn vader meêgegaan! Vorige Volgende