Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 233] [p. 233] Lentezucht O! ik tracht zoo naar de bloemen, De eerste bloemen van den hof! Winter plunderde al de bedden, Lei hun bonten tooi in stof: Doch reeds wieglen ranke stengels In het zonlicht heen en weer. Vormt u, knopjes; verft u, kelkjes; Haast u, bloemkens!... Ach, wanneer?... O! ik tracht zoo naar het loover, 't Jonge loover in het bosch! Naakt en droevig staan de boomen: Winter roofde hun den dos. Maar de botten zwellen, zwellen! Breek uw kluisters, schuchter loof; Kom te voorschijn, spreid u, kleur u.... Wat ik me in uw schaüw beloof! [pagina 234] [p. 234] O! ik tracht zoo naar de zangen Van het lustig vooglenkoor! Al de nestjes zijn verlaten: Winter had geen hart, geen oor! Maar, reeds is de tak gekozen.... Haastig, zangers, niet gedraald! Rept uw wieken, scherpt uw snavels; Pluimpjes, halmen aangehaald! Ach! wat heb ik vaak naar loover, Bloemen, vooglen zoo getracht! Lente kwam, nog bleef ik zuchten: 'k Lette niet op wat ze bracht!... Haast u niet, gebloemte, loover; Vogels, bouwt uw nest in vreê; Immer blijft mijn hart verlangen: Elk getij brengt wenschen meê! Vorige Volgende