Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 191] [p. 191] Bij mijn Haardje 'k Zit zoo gaarne bij mijn haardje Als daarbuiten, kil en guur, Tegen 't raam de regen klettert; Als in 't nare schemeruur Zoo gemoedelijk gezellig Brandt het knettrend kolenvuur. 'k Zit zoo gaarne bij mijn haardje, Op de vlam den blik gericht, Of in 't halve duister volgend 't Spookgevecht, waar schauw en licht, Dartle schimmen, dalen, klimmen Tot daar een van beiden zwicht. 'k Zit zoo gaarne bij mijn haardje Overpeinzend in mijn hart 't Roerend woord, dat mij mocht treffen, 't Woord van een geliefden bard, Tot mijn ziel het diepst verborgen Zoet geniet der dichtersmart. [pagina 192] [p. 192] 'k Zit zoo gaarne bij mijn haardje Denkend aan vervlogen tijd, Aan genoten heil en vreugde, Aan doorleefde smart en strijd: Week dan wordt mij 't harte weder Om 't verleden, zij 't ook wijd... 'k Zit zoo gaarne bij mijn haardje Droomend van toekomstig goed, Bouwend hooge luchtkasteelen In den wemelenden gloed... Luchtkasteelen, die een adem Weer in puin verzinken doet! 'k Zit zoo gaarne bij mijn haardje; Andren gun ik luider vreugd: Mij bevalt de lieve vrede, Met haar sussende geneugt', Met haar droomen, met haar beelden, Die in stilte 't hart verheugt! Vorige Volgende