Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] Sinter Klaas ‘Moeder, ledig vond ik mijn korfken, Dezen morgen, in de schouw. Hoe mag het komen dat Sinter Klaas mij Geen lekkers brengen en wou? Ik deed mijn best om braver te wezen Dan de kinderen van beneên; En toch, hun bracht hij koeken en speelgoed, En mij, mij bracht hij er geen! Vader is in den hemel, zegt ge, Wat zorgde hij niet voor mij? Kon hij aan Sinter Klaas niet zeggen: ‘Maak mijn dochterken blij?’ Of zou hij zijn lieveling daar vergeten? Dat ware niet schoon van hem! Maar, moeder, wat zie ik? wat weent ge, moeder? Hoe treurig klinkt uw stem! [pagina 177] [p. 177] Laat me u kussen, zet me op uw schootje, Dan vergeten we ons verdriet. 'k Zal blijde wezen en nooit meer klagen... Als ge mij maar geerne ziet!’ Zachtekens werd in moeders armen Het kindjen in slaap gesust, En dan op het bed - een harden stroozak - Voorzichtig gelegd ter rust. 't Was Zaterdag avond, het naaiwerk mocht nu Op den winkel worden besteld: Nu kwam er van 't onverpoosde werken Toch eindelijk eenig geld. 't Was weinig, och! zoo bitter weinig! Te luttel voor kolen en brood... En het moest toch kind en moeder redden Van koude- en hongerdood! Maar och! dat bedacht niet eens de weduw; Haar poppelde 't hart zoo blij, Nu ze in den winkel trad en keus deed Van koeken en lekkernij! En 's andrendaags, op de zolderkamer, Was 't kermis en groote vreugd! Och! 't deed na zooveel lijden en droefheid Der armen hart zoo'n deugd! [pagina 178] [p. 178] 't Is waar, de gansche volgende weke At moeder minder dan ooit. Ze had geen eetlust, zegde ze zachtjes, Den mond tot een lach geplooid. Vorige Volgende