Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 156] [p. 156] Kerstlied Er straalt een licht in den somberen nacht. Een daagraad blikkert, zoo rozig, zoo zacht, In 't diep van 't wintersche duister. Het sterrenheir aan den droomrigen trans Ontvonkt in heerlijken, schittrenden glans En baadt gansch de aarde in zijn luister. En snel verspreiden op vluchtige vlerk Zich zacht der engelen koren En juublend schalt het langs 't lichtende zwerk: ‘Een Heiland is u geboren.’ En stilte heerscht op de luisterende aard', Eerbiedig zwijgt daar 't schepsel. - Er waart Geen wind in de ontbladerde twijgen. De waters dempen 't geruisch aan hun boord, Het logge vee heeft zijn loeien gesmoord, De fiere woudreuzen nijgen. [pagina 157] [p. 157] Het wormken, onder de sneeuwige baar En 't zaad dat rust in de voren, 't Hoort alles trillend, de juichende maar: ‘Een Heiland is u geboren!’ Hij is geboren u, menschen, ten heil, Thans wordt u vrede en vergiffenis veil, Thans daagt het rijk van de liefde! Buigt neer, gij, grooten, verheerlijkt en looft, Gij, slaven, beurt het vernederde hoofd, Vergeet, vergeeft wat u griefde. Treedt nader, droeven, gebukt onder 't leed: U zal de zege behooren! Juich, menschdom, juich om de zalige weet: ‘Een Heiland is u geboren!’ Vorige Volgende