Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 151] [p. 151] Alleen met Moeder Ja, 't waren droeve, droeve tijden, Toen vader 't oog gesloten had Na weken, maanden martlend lijden, En troostloos 't kind bij moeder zat! Maar toch was 't zoet aan 't moederharte In bange klacht en droef geween Zich neer te vlijen - 't was geen smarte Met moeder - moeder! - zoo alleen! En, huisde met de weeuw geen weelde, Ontbrak haar soms het noodigst wel, Toch 't kind, dat nog door 't leven speelde, Verzoende met zijn lot zich snel! Wat zou ze wenschen, zuchten, kwelen? Niet immer blijft ze zwak en kleen, Haast zou ze zorg en kommer deelen Met moeder - moeder! - zij alleen! Maar eens.... daar kwam een vreemde binnen, Hij sprak met moeder stil en lang; [pagina 152] [p. 152] En peinzend werd die, bleek als linnen.... Wat joeg der kinderharte bang! Mocht zij de helft der ramp niet dragen? In 't leed niet deelen als voorheen? Er kwam geen antwoord op die vragen.... Ach! moeder - moeder! - leed alleen! En meermaals kwam de vreemde weder En noemde ‘dochterken’ het kind En kuste haar, zoo vaak, zoo teeder!.... - Dan knikte moeder, blijgezind, En blikte op hem met traanvolle oogen, Maar niet met droefheid toch, o neen! Hoe was ze dan zoo vreemd bewogen? Ach! moeder wist het, - zij alleen! Dan, eenmaal kwam hij ingetreden, - Twee knapen gingen hem ter zij, Hij sprak: ‘Gij hebt zoolang gebeden.... Daar is uw moeder! Weest thans blij En kust en dankt haar!’ - 't Hart aan 't beven Aanzag hem 't meisje, koud als steen. Ach! 't was ten einde, 't zalig leven Met moeder, - moeder! - gansch alleen! Dien vreemde noemt ze thans heur vader, En mild en vriendlijk is hij haar. Thans spelen, woelen zij te gader, Het meisje met het knapenpaar. Toch denkt ze nog aan stiller vreugde Zoo zoet haar - jaren nu geleên - Toen zij met moeder zich verheugde, Met moeder - moeder! - zij alleen! [pagina 153] [p. 153] Ook weent soms moeder, snikt in stilte, En niemand ziet het - enkel zij! Dan kust ze troostend haar de zilte, Verbleekte wangen droog, dat hij 't Niet merke. Konden hunne tranen Nog vlieten, vrij als in 't verleên! Zelfs weenen zou ze een wellust wanen Met moeder, - moeder! - weer alleen! Vorige Volgende