Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] Het Dichterenlot Ik weet niet, wat er mij 't hart ontroert, Door weemoed wordt het, door vreugd vervoerd: Een zaligen weemoed, een droomrige vreugd; Het zingt en jubelt, het zucht en treurt; Verrukking voelt het en smart om beurt: 't Vloeit over van lijden, 't is vol van geneugt’. Een droom beweegt het, een vreemde waan, Iets als een hope nog onvoldaan, Een wensch en een vrees, die onzekerheid twijnt; Een blijheid zalvend door 't krank gemoed, Een treurnis sluierend vervoerings gloed... 't Is of het - genietend - van weelde verkwijnt! Een wereldzee is des dichters ziel: Heur raakt geen strand, geen vlotte kiel Of spiegelend geeft ze hun beeltnis weer. [pagina 84] [p. 84] Het minste wolkje aan het wijd azuur, De zachtste glimmer van 't sterrevuur, 't Blikt alles om medegevoel op heur neer! En daarom lijdt ze en juicht meteen, Niets, niets ter wereld is haar te kleen, Niets glijdt ongemerkt op heur boezem hervoort. 't Zijn duizend levens in één vervat, 't Is diep gevoelen, nooit voelenszat, Dat dichterenlot, dat mijn hart heeft bekoord! Vorige Volgende