Gedichten(1906)–Hilda Ram– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] De Heide Ei, du vale, droeve heide, 'k Zag en minde dij meteen! In een hutje wilde ik wonen Op dijn vlakte, gansch alleen! Mij verrukt dijn sombre schoonheid En de eentonig stille rust Dijner klanken, dijner kleuren, Die én drift én smarte sust. 'k Wou geen bloemen, dan dijn klokjes, Gouden sprankels in dijn nacht, 't Wou geen rozen, 'k wou geen tulpen Die een damp, een nevel smacht! [pagina 65] [p. 65] 'k Wou geen kleuren, 'k wou geen tinten, Dan den diepen purperglans, Die de zon dij leent bij 't zinken Aan den vurig rooden trans; Dan den zachten blauwen wasem In den morgengloor ontstaan, Bij het flikkren van de peerlen, Die dijn vloertapeet belaân. 'k Wou geen klanken dan het ruischen Van dijn zwarte dennen, waar 't Klagend koeltje treurt en siddert In het schemeruur, zoo naar! Naar dijn stillen, zoeten vrede Zucht mijn boezem. Vreugde, smart, Mocht het al dijn sluimer deelen: Slechts naar ruste haakt mijn hart! Ei, du stille, sombre heide, 'k Zag en minde dij meteen, In een hutje wilde ik wonen Op dijn vlakte gansch alleen! Vorige Volgende