Het kleine geschenk 1946
(1946)–D.A.M. Binnendijk, Dirk van Gelder, G.H. 's- Gravesande, Insider, René Radermacher Schorer– Auteursrecht onbekend
[pagina 16]
| |
om boeken bekommert, gaarne een goede uitgave van het boek zijner voorkeur: het moet royaal gedrukt zijn op stevig papier en in een onverwoestbaren band zijn gevat. Diezelfde degelijke boekenkooper pleegt echter hoegenaamd geen begrip te hebben van de beteekenis en de waarde eener uitgave met bibliophiel karakter. Hij verwerpt dergelijke werken als een vorm van aanstootelijk snobisme of exclusief individualisme. Zijn sociaal gevoel, zijn burgerlijke Nederlandsche eenvoud, speurt in het bibliophiele boek een symptoom van ongemotiveerde pretentie. Tegenover hen, die aan een welverzorgde, doch onpersoonlijke uitgave de voorkeur geven boven een met de minste kosten gedrukt en niet voor den langen duur bestemd exemplaar - in den trant van de Fransche romans: papieren omslag - wil ik met vuur de stelling verdedigen dat de inhoud, dat wil zeggen de qualiteit van het litteraire kunstwerk, beslissend is en dat de wijze van uitgeven daarbij van ondergeschikt belang moet worden geacht. De middelmatige degelijkheid der gewone Nederlandsche boekuitgaven immers draagt er in geen enkel opzicht toe bij, den tekst in zuiverder atmosfeer te genieten. Een boek zonder | |
[pagina 17]
| |
bijzondere kenmerken van welken aard ook verdient dan in zijn bijna argelooze schamelheid te worden gesteld boven een werk, dat - terwijl de waarde er van vaak zeer gering is - als voor de eeuwigheid bedoeld schijnt. Anderzijds echter sta ik tegenover dienzelfden boekbezitter pal, wanneer hij het bibliophiele boek tracht te bestrijden op grond van zijn vermeend aanmatigend en snobistisch karakter. Want al accepteer ik, uit hoofde van financieele overwegingen, het goedkoope, ja armelijke boek, zoodra het een tekst van hooge waarde betreft, ik stel daartegenover, dat juist zulk een schoone tekst er recht op heeft naar den aard van zijn waarde typographisch te worden verzorgd. Daardoor krijgen de gedrukte woorden hun relief; er wordt een sfeer van aandacht, toewijding en eerbied door geschapen, waarbinnen de spanning der volzinnen, de adel van hun toon, de bezielde structuur der verzen (poëzie behoorde uitsluitend in dergelijken vorm te worden uitgegeven), de helderheid der beelden, welke door de woorden voor de verbeelding der lezers moeten worden opgeroepen, hun diepste functie verkrijgen. Alleen die bibliophiele werken mogen mijns inziens op dien naam aanspraak maken, welke | |
[pagina 18]
| |
de aandacht zoo min mogelijk van den tekst afleiden, doch hem den typografischen vorm geven, die de litteraire werking, dus de verbeeldingsfunctie, door het ondervangen van alle afleidende elementen volledig tot stand doet komen. Zulk een boek wil men dan terecht zijn eigendom kunnen noemen en als vriend met onderscheiding behandelen. Men geniet van zijn aanwezigheid, neemt het herhaaldelijk ter hand en laat er zich als met een persoonlijk geluk door bevredigen. Wanneer het algemeen wordt aanvaard, dat confectie in haar gelijken gelijkvormigheid als inferieur moet worden beschouwd, mag men geen bezwaar maken tegen den wensch, dat het boek, als het een trouw en bemind vriend wil zijn, alle kenmerken zal dragen van zijn gedaante. Zooals ik belang stel in alles wat mijn vrienden doen, al is het nog zoo klein van bedoeling of omvang, zoo wil ik de werken, die er voor in aanmerking komen mijn vrienden te zijn, bezitten in een onverwisselbare gestalte en als een voortdurend genot voor het oog. Van wie ik liefheb verwacht ik eenvoud, maar met vorstelijken trots en voorname gratie.
D.A.M. Binnendijk |
|