Speceryen-geur, ofte Eene verzaameling van uitmuntende gezangen(1735)–J. G., A. de R.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Gebed des Heeren. I. O God! die d'Hemelen bewoont, En Vaderlyk meêdogen toont, Aan die met kinderlyk ontzach Met ons U dienen nacht en dag In geest en waarheid, welgemoed Te dulden kruis en tegenspoed. II. Uw Naam, dien Gy door 's Priesters mond, Uit kracht van Abrahams verbond, Leid' als een zegen op 't geslacht Van Jakob, werd' in volle kracht Geheiligt: dat door 't Godlyk Licht, 't Geen in ons schynt, elk zy gesticht! [pagina 30] [p. 30] III. Uw Ryk toekome, waar in Gy Alleen de kroon en heerschappy Zult voeren, en 't herbooren volk Uw Throon omringend' als een wolk, Met heil'ge pracht en praal bekleed, Staan op uw wenk ten dienst gereed. IV. Uw wil geschiede op der Aard', Als in den Hémel; daar g' uw haard, En vaste woonplaats hebt gesticht, En eeuwiglyk houd vuur en licht: Dat, zonder morren, vleesch en bloed Steeds voor den Geest zich buigen moet. V. Geef heden ons, ons daag'lyks brood, 't Geen Adam voor zyn val genoot: Dat wy, door die krachtryke spys Gesterkt, ons spoên na 't Paradys; En 't zorgen, hoe 't met 't lyf zal gaan, Op U volkomen laaten staan. VI. Vergeef ons onze schulden, Heer, Als wy vergeeven, die in eer Of goed ons hebben ooit misdaan: Dat wy uw straffe roê ontgaan; Wiens strengheid deerlyk proeven moet, Die wraakzucht in zyn boezem voed. VII. Lei' ons in geen verzoeking; want Wat aardworm is niet straks vermant? Verzoek, schoon 't byster smert, die kracht, Dien Gy hebt zelf in ons gewracht: Gelyk Gy Abraham verzocht, Als hy zyn Zoon ten offer brocht! [pagina 31] [p. 31] VIII. Verlos ons van den boozen aart, Die ons verhinderd Hémelwaard 't Hert op te heffen onvermoeit: Keer 't monster, dat in boosheid groeit, En bitter zich te wreken tracht Aan die steeds op uw bystand wacht. IX. Want U is 't Ryk; U is de Kracht: Wie heeft uw werken nagewracht? U is de Heerlykheid alleen; Gy, Heer, zyt God, en anders geen: Uw Throon, uw Macht, uw Majesteit, Zy grootgemaakt in eeuwigheid! X. Verhoor ons, God van Izraël, In Christus Naam; op wiens bevel Wy U zo koenlyk spreeken aan Als kind'ren tot hun Vader gaan. Voorbidder, biddens nimmer moê, Ach! zegt'er met ons Amen toe! Vorige Volgende