Speceryen-geur, ofte Eene verzaameling van uitmuntende gezangen(1735)–J. G., A. de R.– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Den XXV. Psalm. I. 'k Hef myn ziel tot u op, Heere; Laat my niet, die op u bouw, Schaamrood worden: red uw eere, Handhaaf uw bezwooren trouw! Laat myn vyand nimmermeer Over my van vreugd opspringen! Nooit liet gy beschaamt staan, Heer, Die standvastig aan U hingen. II. Die, met voorbedachten rade, Valsch en trouwloos om wil gaan, Zal nooit smaaken uw genade; Maar verbaast en schaamrood staan. Leer my, Heer, uw weg verstaan; Doe my uwe paên betreden: Breng my op uw effen baan; Vest in 's waarheids spoor myn schreden! [pagina 23] [p. 23] III. 'k Wacht U daaglyks: hoor myn' béden, O! God myner zaligheid: Denk aan uw' barmhertigheden; Want die zyn van eeuwigheid! Laat de zonden myner jeugd Nooit uw gunst te mywaards krenken: Maar wilt, tot myns hertens vreugd, Aan my, om uw' goedheid, denken! IV. Wie kan God genoegzaam pryzen? Hy is gantsch oprecht en goed! Hy zal yder zondaar wyzen, Wat weg dat hy houden moet. Die met ootmoed zyn bekleed, Zal Hy in het recht geleiden; En die van geen trotsheid weet, 't Diep geheim zyns Wets verbreiden. V. Alle paden onzes Heeren Zyn vol goedertierentheid, En vol waarheid, voor die leeren Acht slaan, wat zyn Woord hen zeid. Wilt myn' zonden, goede God, Om uws Naams wil my vergéven, Die ik tegen uw gebod Groot en grof ooit heb bedreven! VI. Al die God van herten vreezen, Zal Hy zelf den rechten weg Wyzen, die betreên moet wezen; Waar toe mensch'lyk overleg! Hun ziel zal het goede zien, Zo in leven als in sterven; En hun zaad dit heil geschiên, Dat het 't Aardryk zal beërven. [pagina 24] [p. 24] VII. De verborgentheid des Heeren Is voor yder, die Hem vreest; Zyn verbond zal Hy hen leeren, Die Hem dienen in den geest. 'k Vest myn' oogen steeds op God; Hy zal myn voet uit de netten Redden, die het heilloos rot Voor my in 't verborgen zetten. VIII. Wend U tot my; hoor myn klachten; 'k Zwerf in naare eenzaamheid! Kom myn hertenleet verzachten: Denk aan 't heil, my toegezeid! Zie myn angstig worst'len aan, En d'elenden, die my knellen: Wisch uit 't geen ik heb misdaan; Laat uw wysheid my verzellen. IX. Zie hoe machtig myn' partyen Groeijen; zie hun wrev'len haat: Zie hoe veel ik staâg moet lyden; Zie hoe deerlyk 't met my staat! Gy weet, dat ik op U bouw; Wilt myn arme ziel bewaaren! Red my, na uw oude trouw; Laat geen schaamt' my wedervaaren! X. Laat oprechtigheid my dekken Als een schild, waar ik my keer: Laat eenvoudigheid my strekken Voor een veilig tegenweer! 'k Wacht op U, en anders geen: Waarom zoud Gy my verstooten? Red uit al hunn' bangigheên Izraëls bedrukte looten! Amen, Amen! Vorige Volgende