| |
| |
| |
Korte aanmerkingen over den eersten psalm.
Inleiding.
De Man na Gods hert (daar Syrach met recht van zegt Cap. 47:2. dat hy van de kinderen Izraëls is afgezondert, als het vet van het Dankoffer) ons, genegen zynde, zyne geheimste onderhandelingen met God mede te deelen: heeft ons in den Eersten Psalm, en den Tweeden (die by de Oudste voor één gehouden worden; immers beide zonder Tytel zyn) den gantschen Inhoud zyns Boeks beknoptelyk voor oogen gestelt. Doch met dit onderscheid, dat de Eerste op yder mensch in 't byzonder ziet, en de Tweede in 't algemeen de gantsche mensheid betreft; zo nochtans, dat elk zulks ook in zich zelven waar te neemen heeft na den inwendigen grond. Gelyk ook Paulus op deezen voet, 't geen van gantsch Izraël aangetekent staat, Exod. 29:44, 45, 46. op yder geloovige toepast, 2 Cor. 6:16,17,18. vergeleken met 1 Cor. 6:19,20.
§. 2. Het voorneemen is, tot aanleiding der onkundigen in Talen, eenvoudig uit te reiken, 't geen gevonden en ondervonden heb; doch met een spaarzaame hand: dewyl een ernstig zoeker, dit spoor volgende, rykelyk zo veel vinden zal, als hem nodig is, om in den inwendigen grond te koomen; en, zonder ons eigen zoeken in ons, alles in de wind gesproken is.
§. 3. Ik ben verzekert, dat, die deezen Psalm, met het geen daar omtrent gezegt word, in de vreeze
| |
| |
Gods overdenkt en natracht; de verklaaring des Tweeden Psalms niet zeer van noden zal hebben; en noch veel minder van anderen. Want het kan niet meer bybrengen, als een nader bevestiging des eenigen en eeuwigen wegs tot God; die ons hier levendig genoeg word voor oogen gestelt. Daarom oordeel ik het verre het beste te zyn; dat yder, dien zyn zaligheid ernst is, in zyn eigen akker den schat nagrave; en volgens deeze gronden Davids, zyn geestelyke geboorte trachte, door Christus en in Christus, uit te werken: op dat hy door de wydloopigheid, die tot de verklaaring des Tweeden Psalms vereischt word, niet veel meer, door de listige Natuur, verrukt werde tot vernuftige spitsvoudigheden; als in den Geest inwendig gevordert: 't geen regelrecht stryd met het oogmerk des vroomen Konings; als uit de styl van schryven in dit Boek genoegzaam blykt; en inzonderheid uit het verhaal der geschiedenissen Izraëls Psalm 78, 105, 106 en 107. gemerkt hy doorgaans dringt op den innerlyken grond. Om welke reden hy ook nooit eenig bewys bybrengt, als voor vast stellende, dat die aan de zaak twyffelt, door geen woorden te helpen is.
§. 4. De Overzetters, die ik gebruiken zal, engebruiken moet, om iets nuttelyks te zeggen, hebben voor een groot gedeelte eenige Eeuwen voor de komste van Christus geleefd, en eenige der zelver twee of drie Eeuwen na Hem: welke by veele vroomen altyd in groote achting geweest zyn om hun onpartydigen yver, die dikwils klaarlyk uitblinkt. Gelyk de Waereld al lang zou ervaren hebben, inzonderheid in deeze taalkundige Eeuw, indienze niet liever stryd en verwarring gezocht hadden, na den Babylonischen aart, als vereeniging: daar het nochtans zodanige zaaken betreft, waar omtrent God yder zyn licht mededeelt naar zyn welbehaagen, en niet ziet op waerelds wysheid. Maar zo zwaar weegt het by de Schoolgeleerden, boven alle anderen wys te schy- | |
| |
nen, en alleen de waarheid aan zyn zyde te hebben. Immers ik heb den goeden God te danken, die my uit deezen stryd verlost, en de zoetigheid deezer vereeniging eenige Jaaren herwaards met groot genoegen heeft doen smaaken: gelyk ik hoop, dat hier eenigzins zal blyken voor den onpartydigen Zoeker der waarheid, voor wien dit alleen dienen kan.
§. 5. Lees derhalven, zo daar gelegentheid toe hebt, en genegentheid toe vind, deeze korte Aanmerkingen, die waarlyk van een langen nasmaak zyn: als behelzende de gronden van den waaren Godsdienst; en den weg aanwyzende, om daar toe, onder Godes genadigen zegen, te kunnen komen, datmen Hem kennen en dienen mag in geest en waarheid. Daarom bid ik, indien'er iets is, dat uw gemoed raakt; dat doch het wispelturig vernuft geen ruimte laat, om 't zelve te ziften, en te betwisten; maar sluit het op in het Cabinet uws herten: zo zal het geringe zaadje, hoe klein het ook schynen mag, na zyn verrotting in dien gezegenden grond, te zyner tyd vruchten voortbrengen, die der bekeeringe waardig zyn. Waar op Salomon ziende, zich niet vernoegen kan, met ons ten ernstigsten deezen grondregel in te preeken Prov. 4:20... 23. Geef acht op uw hert, boven al daar naerstig op te letten is: want daar uit zyn de uitgangen des levens. Want, niet uit de Schrift, veel minder uit het vernuft, komt het leven voort; maar zulks word alleen in en uit ons herte gebooren: 't geen onzen Heiland doet zeggen Joan. 5:39, 40. Gy onderzoekt de Schriften; want gy meent in de zelve het eeuwig leven te hebben: die zyn 't, die van my getuigen: maar gy wilt tot my niet komen; op dat gy het leven hebben moogt. Welgelukzalig is hy, die deeze Grondwaarheid erkennende, het getuigenis der Schriften aanneemt; en,
volgens de vermaaning van Christus, daar na tot Hem gaat: om het leven, 't geen de Schriftuur den geloovigen toezegt, van Hem te ontfangen.
| |
| |
| |
Aanmerkingen.
Vs. 1.
Welgelukzalig is de Man, die niet wandelt in den raad der godlozen, noch staat op den weg der zondaaren; noch zit in het gestoelte der spotters.
Welgelukzalig is de Man.] De oude Griekse Overzetters vertaalen deeze woorden verscheidentlyk; om hunne gedachten den Leezerte dieper in te boezemen: doch zo menze byeen voegt, leverenze ons een stichtelyken zin; naamelyk, De nieuwe jonge onbevlekte Mensch is volmaakt, en zyn voortgang zal gelukzalig zyn. De twee Hebreeuwsche woorden, dus vereenigt zynde, brengen eigentlyk mede: De Man (te weeten, by uitneementheid, dat is, die zich recht mannelyk draagt: ziet Psalm 22:7. 49:3. en Jez. 59:16. daar Paulus het oog op heeft 1 Cor. 16:13.) is met een dubbelde zaligheid begenadigt; namelyk, in tyd en in eeuwigheid, volgens 1 Tim. 4:8. Deeze vereeniging geeft in de Grondtaal ook klaarlyk te kennen, dat die dubbelde zaligheid hem geenzins van buiten aankomt; maar uit zyn eigen wezen, en na zyn eigen aart, word voortgebragt: even als yders wedergeboorte, zyn eigen uitbaaring is, en geenzins de geboorte eens anders. Weshalven ook Pagninus, een ervare Hebreër, en eenvoudige yveraar om de Text klaar te vertaalen, in de voorige Eeuw, deeze woorden aldus heeft uitgedrukt: De welgelukzaligheden des Mans; daar, myns oordeels, alles wat wy gezegt hebben onder is begrepen, ofte lichtelyk kan toegebragt worden.
Die niet wandelt.] De Ouden zetten het byna eenpaarig over: Die niet gegaan is. De Rabbynen zeggen hier, niet zonder goede reden, na de gron- | |
| |
den der Taal, dat alle woorden, van een voorleden tyd spreekende, een geduurzaamheid en volharding te kennen geeven omtrent de zaak, dienze betreffen; welke zich tot alle tyden en gelegentheden uitstrekt. Immers het is zeker, dat het hier zo gelegen is, volgens de verklaaring van Joannes, 1 Joan. 3:8, 9.
In den raad der godlozen.] De Ouden zetten het over, vervremde, namelyk, van God. 't Grondwoord brengt eigentlyk meê, afvallen, en het onderling verbond breken: ziet Ps. 18:22. En waarlyk, die eige raadslagen maaken, na hun vernuft, omtrent den Godsdienst, zonder op de inwendige leering des H. Geestes te letten, en zodanige raadslagen opvolgen; wat zyn die voor God anders, als verbondbrekers, al zweerenze geduurig noch zo zeer by de Schrift? Het betekent ook, ongerustig zyn; als blykt uit Job 34:29. 't geen onze Nederlanders ook hebben gezien, volgens hunne korte Kanttekeningen in den Staaten Bybel. 't Kan ook niet anders zyn, of, die den eenigen vasten Leermeester verlaaten, moeten met allerlei wind van leer gedreven worden; en, om eenigzins overeinde te blyven, op malkander steunen en leunen: Waar op Jezaias en Paulus het oog hebben, Jez. 57:20, 21. en Hebr. 13:9.
Noch staat op den weg der zondaaren.] Dit word van allen byna zondaaren vertaalt; doch met die nadruk, dat het zodanige zyn by uitnementheid, als Marc. 2:15..17. Het Stamwoord brengt mede, van het doelwit afwyken, Jud. 20:16. en van den rechten weg, Prov. 19:2, 3. Zo dat David hier brandmerkt, die met overleg en dikwlls ('t geen uit de verdubbeling der middelste letter, na de Hebreeuwsche wyze, blykt) van Gods voorgestelde doelwit en afgebaakte weg afwyken. Welke moetwillige zondaaren plegen genoemt te werden by uitnementheid, werkers der ongerechtigheid.
| |
| |
Noch zit in het gestoelte der spotters.] De Ouden zeggen, den stoel der pesten, of der pest by uitnementheid; ofte pestelyken stoel; ofte ook met de aloude Chaldesche Uitbreiding, de vergadering der uitlachers. Andere onder hen, die meer acht geven op de zaak als op de woorden, Den stoel der wettelozen. Die aldus in de Grondtaal genoemt worden, stelt Salomon regelrecht tegen de wyzen, Prov. 9:7 en 12. Eigentlyk betekent het zodanige menschen, die uit een groot gevoelen van hun zelven, zich in een valsche rust ter neder zetten; en uit dien hoofde den smertelyken arbeid der vroomen, om tot God te komen, en in de waare rust in te gaan, spottelyk uitlachen. Welke averechtse schynheiligen waarlyk pesten zyn onder 't menschelyk geslacht, en wel ter degen zitten op den stoel der pestilentie. Ziet hier een merkwaardig exempel van Ps. 119:51. Het tegendeel is, met Maria te zitten aan de voeten van Jezus, om te hooren, wat uit zyn gezegende mond komt, Luc. 10:39. en met David in den waaren Tempel Gods, Ps. 27:4. Van deeze spotters geeft ons het Boek der Wysheid een nadenkelyk voorbeeld Cap. 2:1...... 22. als ook van hunnen uitgang, Cap. 5:1...... 14. Zy worden van Salomon ook Prov. 3:34. tegen de zachtmoedige gestelt; 't geen de Rabbynen doet zeggen, dat het listige menschen zyn, om 't kwaade een goeden schyn te geeven.
| |
Vs. 2.
Maar zyn lust is in des Heeren Wet; en hy overdenkt zyn Wet dag en nacht.
Maar zyn lust is.] De oude Grieken en Chaldesche Uitbreider zeggen: Zyn wil. Eigentlyk betekent het Grondwoord, de begeerte, het verlangen, en welbehagen; ziet Gen. 34:19. en Jez. 58:3. met een woord, het volle genoegen des menschen.
| |
| |
In des Heeren Wet.] Dit word van de Ouden ook zo vertaalt; hoewel, zo men het Grieksche woord nadenkt, wil het een verdeeling zeggen, waar door yder zyn bescheiden deel gegeeven word. De Chaldeër alleen zet het over Onderwyzing, en de Nederduitsche Kanttekening met hem. Het Stamwoord betekent werpen en inwerpen, als by exempel met pylen; ziet 1 Sam. 20:35, 36. En wat is Gods leering anders, als een inwerping van pylen in onze herten, na dat ons best van noden is, en yder voor zyn deel vereischt na zyn stand? Waarlyk, dit waaren de prikkels, daar Jezus Act. 9:5. met Paulus van sprak; gelyk de ervarentheid overvloedig leerd aan alle Godzoekende zielen. David meent hier dan geen uiterlyke Wet of Leering, gelyk men dit woord gemeenlyk opneemt, maar een inwendige scherpe onderrichting, gelyk de zaak ons leert Ps. 19:8. en de manier van spreeken Ps. 78:1. als ook de voorstelling des Nieuwen Verbonds Jerem. 31:33, 34. Hoe kan anderzins Gen. 26:4. Abraham gezegt worden, de Wetten Gods onderhouden te hebben, daar in zyn tyd geene Wetten van God gegeeven waaren? Wil men des niettegenstaande by het woord Wet blyven, zo moet men het noodwendig opneemen voor de Wet der Liefde, daar Jacobus van spreekt Cap. 2:12.
Enhy overdenkt zyn Wet dag en nacht.] Hier is omtrent den uiterlyken zin gantsch geen zwaarigheid, maar de zaak legt dieper als men gemeenlyk oordeeld; want het ziet op een geduurige bezigheid in 't overdenken en herkaauwen van deeze Wet Gods. Om welke reden het woord Wet noch eens met nadruk herhaald word. Als of de Man na Gods herte ons wilde instampen, datwe niets anders geduurig waar te neemen hebben, als deeze onderwyzing in het binnenste van ons: 't geen ook voorgebeeld word in Jozua Cap. 1:7, 8. Want dit wil David, dat men niet alleen doen zal, als de
| |
| |
Zon der Gerechtigheid ons beschynt, en alles voor de wind gaat: maar ook alswe in duisternis zitten, en in de schaduwe des doods. Ziet Jez. 9:1. 50:10. Waar op de H. Geest het oog heeft, Ps. 134:1, 2. Want de Schrift is geestelyk, en moet Goddelyk, niet menschelyk, nagedacht en betracht worden, in zyn diepte, en niet na zyn uiterlyke woorden ingezien: gelyk ons Paulus klaarlyk toont 1 Cor. 9:9, 10. en allen ervarenen overvloedig bekent is.
| |
Vs. 3.
Want hy zal zyn als een Boom, geplant aan Waterbeeken, die zyn vrucht geeft in zynen tyd, en welks blad niet afvalt, en al wat hy doet zal wel gelukken.
Want hy zal zyn als een Boom.] De oude Overzetters houden het Grondwoord, zo als het luid, naamelyk Hout: want zo plegen de Hebreen alle Boomen te noemen, het zy groene of dorre.
Geplant.] Zommige van de Ouden vertaalen het overgebragt en verplant, of eigentlyk van de eene plaats verplant in den ander: 't geen niet duisterlyk te kennen geeft, datze meer gelet hebben op den innerlyken grond, als den uiterlyken zin der woorden. De meening is, dat deeze Boom uit een dorre Woestyn uitgeroodt is, en daarna verplant in het Paradys Gods: waar mede de Geest speelt Psalm 80:10.. 13. en Ezech. 17:22. Het vervolg zal zulks genoegzaam uitwyzen.
Aan Waterbeeken.] De Ouden vertaalen het, nevens den uitgangen der Wateren: buiten alle twyffel op de verdeeling der groote Reviere des Paradyzes het oog hebbende. Het Stamwoord betekent verdeelen; als te zien is Job 38:25. en Gen. 10:25. 't geen zeer zoet aanwyst, dat deeze Beeken als verdeelde stroomtjes zyn uit den grooten vloed van 't Paradys: waar van Gen. 2:9-14.
| |
| |
verborgentlyker wyze gesproken word. Dit zyn de Beeken, daar David van getuigt Ps. 46:5. datze de Stad Gods, naamelyk het Heilige Sion in ons, verblyden.
Die zyn vrucht geeft in zynen tyd.] Het Grondwoord, dat tyd overgezet word, betekent eigentlyk een bestemden tyd, en een tyd als 't wel gelegen komt: 't geen levendig te zien is Jez. 50:4. en Prov. 15:23. Hy wil dan zeggen; als de gelegentheid daar is, en zyn tyd vervult. Ziet deeze manier van spreeken Lev. 26:3, 4. en de zaak Apoc. 22:2. Hoe troostelyk is dit voor een bedroefd gemoed, dat met zuchten verlangt zyn vrucht te zien! Hoe behoortmen, dit overwegende, den tyd en gelegentheid van God bestemt, met geduld te verbeiden! Dit doet den H. Geest zeggen; Die geloofd zal niet haasten, Jezai. 28:16. Waarom zal hy niet haasten? Om dat hy nooit in zyn verwachting zal beschaamt gemaakt worden. 't Geen ons de aardige verwisseling deezer woorden van Paulus leert Rom. 9:33. alwaar hy deezen Text uit Jezaias aantrekt. Waarom zoudenwe ons dan verhaasten, alswe den lieffelyken bloessem op onzen Boom zien pronken? Waarom zoudenwe ons inbeelden, dat het de vrucht is, daar David hier van spreekt? Laat ons toch met genoegen die laaten verwelken, en in stilte zich ter vrucht zetten; want zekerlyk zalze ter tyd en gelegentheid van God bestemd, ryp zyn. Zo wy ons buitens tyds verhaasten, en God te vooren komen; zo zullenwe onze vrucht verwaarlozen, en jammerlyk te schande gemaakt worden.
En welks blad niet afvalt.] Zommige zeggen, verdort of verwelkt; 't welk op een uitkomt, en gemeenlyk op malkander volgt: want de bladeren die verwelken, verdorren en vallen af. Zo zal het met deezen Boom gantsch niet gaan, volgens Davids getuigenis; 't geen hy nader en klaarder uit- | |
| |
drukt Psalm 92:13, 14, 15. en Jerem. 17:8. noch breder word aangewezen: alwaar hy het tegendeel van de goddelozen aanwyst, gelyk ook David doet Ps. 37:34, 35. Wat is dit ook troostelyk voor een jonge plante in de voorhoven des Heeren! Ziet hy zyne geboorte niet; zyne dagelyksche uitwerkingen toonen, als bladeren, wat hy voor een Boom van aart is, en hoedanige vruchten hy te zyner tyd zal voortbrengen: en hy kan zich uit Davids mond verzekeren, dat niets van zyn minste uitbaaringen ten goede zal verdorren, veel min ooit verlooren gaan.
En al wat hy doet zal wel gelukken.] De Ouden zetten het over, Zal een voorspoedige voortgang hebben: eigentlyk staat'er; Zal hy wel doen voortgaan; naamelyk, God en de mensch; want het kan op beide evenwel gepast worden. Weshalven wy het willen en 't volbrengen liever t'zaamenvoegen, gelyk Paulus doet Phil. 2:12, 13. als datwe zulks of God of den mensch alleen zouden toeschryven. Welken voorspoedigen voortgang ons levendig en krachtig voor oogen gestelt word Rom. 8:28-32. en Jerem. 17:8. Zo dat geen Godzoekende ziel ooit reden kan hebben tot kleinmoedigheid, als hy aan deeze dierbaare beloften zich maar vast houd.
| |
Vs. 4.
Alzo zyn de godlozen niet; maar als het kaf, dat de wind heenen dryft.
Alzo zyn de godlozen niet.] De oude Grieken en Latynen leezen de eerste woorden dubbeld, en zeggen: Alzo gaat het niet, alzo gaat het niet, met de godlozen. Het zy, datze deeze woorden dubbeld gevonden hebben in den Text, ofte datze daar door ons deeze gewichtige zaak te ernstiger hebben willen inscherpen; als meermaalen van hen geschied. Immers het voegt hier zich, myns oordeels, wonder wel.
| |
| |
Maar als het kaf.] De oude Grieken vertaalen het, een stofken; om de ligtigheid uit te drukken: 't geen wel past op 't geen Vs. 1. van de godlozen is aangetekent: waar op gezien word Dan. 2:35. en Matth. 3:12. En waarlyk is 't met hen zo gelegen; want zo haast de Heere hen door zyn Geest begint te wannen, zo verstuivense als het kaf voor de wind. Ziet deeze zaak breeder voorgestelt Ps. 35:5. en 68:1-4. als ook Jez. 40:6-8. vergeleken met 1 Petr. 1:23-25.
Dat de wind heenen dryft.] De oude Grieken en Latynen voegen hier deeze volgende woorden by; Van het aangezicht der Aarde; en zommige onder hen zetten het over: Dat de wind uitwerpt van het aangezicht der Aarde. Ik kan niet wel twyffelen, datze in hunne Boeken deeze woorden zo gevonden hebben, dewylze eenpaarig zulks aantekenen: ja niemand kan anders denken, die zonder vooroordeel hun bedryf in 't overzetten heeft nagespeurt. Gelyk zy nu meest het inwendige beoogen, zo geevenze ons hier te bedenken, dat den godlozen nooit, als de Geest des Heeren opstaat, toegelaaten zal worden, op der Aarde te blyven; immers voor al aan hen niet worden vergunt, de Nieuwe Aarde in haar heerlykheid te aanschouwen: als ook klaarlyk blykt uit Dan. 2:35. Doch hoe dit toe zal gaan, en wanneer zulks geschieden zal, is en blyft een verborgentheid, tot dat het God goedvinden zal te openbaaren: daarom willenwe ook gaerne hier van zwygen; en de vervulling in ons zelven betrachtende, deeze groote verandering des Waerelds in geduld verwachten; volgens deeze trouwe vermaaning onzes Heilands, Marc. 13:31-37.
| |
Vs. 5.
Daarom zullen de godlozen niet bestaan
| |
| |
in 't gerichte; noch de zondaars in de vergadering der Rechtvaerdigen.
Daarom zullen de godlozen niet bestaan in 't gerichte.] De oude Grieken en Latynen zeggen, opstaan; 't geen, volgens het Grondwoord, heel wel in een goeden zin kan opgenomen worden: want het word gebruikt in tegenstellinge van vallen. Ziet Ps. 18:38. en 20:9. waar van ons Christus een gelykenis geeft Matt. 7:26, 27. David wil ons inboezemen, datze niet bestaan, ja niet staan zullen kunnen voor Gods Vierschaar; maar door zyn gericht terstond bezwyken: om dat hun bedryf geen grond noch wortel heeft. Waar op Job ziende, tegen zyne Vrinden, die hem veroordeelden, met nadruk zegt Cap. 19:28. Voorwaar, gy zoud zeggen; waarom vervolgen wy hem? nademaal de wortel der zaake in my gevonden word. Het is derhalven uit deeze woorden Davids ten vollen openbaar (het zy men zulks in 't byzonder of in 't algemeen, inwendig of uitwendig opneemt) dat alle die op zich zelven, of op anderen steunen, Gods oordeel, in tyd noch in eeuwigheid, zullen kunnen verdragen, en staande blyven: maar vallen en vervallen, en door den Geest des Heeren als een stofken weggeblazen worden; hoe groote gedachten zy van zich zelven nu voeden, en uit dien hoofde de vroomen verwaandelyk bespotten.
Noch de zondaars in de vergadering der Rechtvaerdigen.] Veele van de Ouden hebben hier geleezen, In den Raad; 't geen aan de verandering van een letter hangt in de Grondtext, en wel kan byeen gevoegt worden. Want als het begint met hen te nypen, en zy den goeden raad der vroomen, zo dikmaals hen voorgedragen, willen in 't werk stellen, zo zal 't hen gaan als 't David ging met het harnas van Saul: en dan zullenze nergens troost noch heul vinden, en onder de vroomen
| |
| |
zich geenzins kunnen vervoegen. Ja als het op een bidden komt om oly, zullenze niets van hen verwerven, Matth. 25:8, 9. en by gevolge niet ingelaaten worden Vs. 10, 11. Wat zal dit een groote verandering voor hen zyn, die nu de vroomen niet kunnen dulden in hunne vergadering!
| |
Vs. 6.
Want de Heere kent den weg der Rechtvaerdigen; maar de weg der godlozen zal vergaan.
Want de Heere kent den weg der Rechtvaerdigen.] Onze Taal komt hier best met het Hebreeuwsche overeen: dewyl wy, in zo een geval, zeggen; erkent: God kent dan hunnen weg, erkentze, keurtze voor goed, en draagt daar zorg voor. Ziet deeze zaak breeder Exod. 2:23-25. en Ps. 144:3. Paulus noemt het in 't Griex Rom. 1:28. en wy in den zelven zin en kracht, in erkentenis houden. Dit is de troost van Gods kinderen, dat al hun doen en laaten, omtrent hun lichaam en ziel, maar inzonderheid omtrent hun handel en wandel, om tot Hem te komen, van God gezien, en ten goede aangenomen word: en daarom moet hen alles medewerken ten goede; al schynt het noch zo averechts te gaan voor de waereld, ja in in hun eigen oogen, volgens Rom. 8:28.
Maar de weg der godlozen zal vergaan.] Eenige Ouden zeggen met de Chaldeër: Zal verdorven worden; 't geen eenigzins nader aanwyst het werk Gods daar omtrent. Zo dat de weg, in haar zelven aangemerkt, geen stand kan houden, en, om hun verkeerdheid, van God ten gronde toe zal uitgeroeid worden; en zo zullen alle hunne schoone gedachten, woorden en werken, vernietigt worden, en als rook verdwynen. Het einde en slot van alles is, en zal het altoos blyven, 't geen
| |
| |
Salomon met korte woorden voorstelt Prov. 16:2. Alle wegen des menschen zyn goed in zyne oogen; maar God weegt de geesten. En daar zal het met veelen zyn; Gy zyt van God gewogen, maar te ligt bevonden. De goede God doe ons allen die genade, datwe zulks in deezen onzen dag wel overdenken en na behooren ter harten neemen, den tyd uitkoopende, dewyl de dagen ten uitersten boos zyn: op datwe in dien doorluchtigen Dag staan mogen voor den Zoon des Menschen, en een Erfdeel verkrygen onder de Rechtvaerdigen. Amen.
| |
Na-reden.
Daar zietge een korte aanwyzing van 't geen my te binnen gekomen is omtrent de gronden, daar David zyn gantsche Psalmboek op gebouwt heeft; en die hy oordseld, dat wy in het leezen aller Psalmen ons altyd moeten voor oogen stellen. De breder verklaaring der aangeroerde zaaken laat ik yder over, die dit leesi of hoort; als ook het aanneemen of verwerpen van alles, wat hier is bygebragt: gelyk ook God alles diesaangaande aan alle menschen vrylaat; op dat hy in rechtmaatigheid hen, te zyner tyd, zou kunnen oordeelen uit hun eigen mond. Indien weinig of geen genoegen aan anderen gegeeven heb, heb ik evenwel dit genoegen in my zelven, dat ik in alle oprechtigheid gedaan heb, wat in myn vermogen geweest is: wyl niemand verbonden is meêr te doen, als in zyn macht is. Wil derhalven dit eenvoudig ontwerp met deezen hertgrondigen wensch besluiten: dat de Vader der Lichten door zyn goeden Geest ons en alle anderen, die zyn verschyning in geest en waarheid beminnen, den innerlyken grond deezer geheimenissen nader verklaare, en wezentlyk doe ondervinden: op dat de waarachtige David, en niemand nevens Hem, onze eenige Propheet, Priester
| |
| |
en Koning zy en blyve in tyd en eeuwigheid, met volkome verzaaking onzer eige wysheid, heiligheid en gerechtigheid, en aller andere menschen. Amen. |
|