Huwelyx vaarzen, Uytgesproken ter Feest van de E. Bruydegom Bastiaan van Gelder, En sijn Deughtrijcke Bruydt Catharina t'Wart. 't Zaam verbonden in Amsterdam, den 8 Juny, 1664.
GEen stadt of landt-plaegh kan de trou haer voortgangh stuyten;
Zy steeckt haer gulde kruyn door nevel en door damp;
Schoon Atrops wreede handt Vrouw Junoos koor wil sluyten;
En komt in Amsteldam de liefbre levenslamp
Van oudt, en jong, doot kracht van 't pest-vuur uyt te doven;
Zy drijft als d'Arke Noô in alle ramspoedt boven.
't Geen aan van Gelder hier komt middag klaer vertoonen,
Die van de zuyvre liefd' werdt met een pijl doorwondt,
't Geen hy stracx moed'loos gingh aen Catharyn vertoonen;
En smeekten om een kus, en 't eeuwig trouverbondt
[pagina 302]
[p. 302]
Tot beetringh van zijn smert voor d'Hemel op te rechten;
Zoo houdt den menschdom stant door kuysche Huwlijcx-echten.
Dogh zy van koelen aardt en acht niet op zijn smeeken,
Maer sluyt haer ooren toe, en blijft gelijck een steen,
Schoon hy zich vlijticht om haer harde hert te breken,
Voor 't ziel-verlanghend Ja ontfanght hy 't bitte Neen;
't Geen hem een tweede wondt komt in den boezem graven;
Wie liefdens goudtmijn zoeckt moet staeg met arbeydt slaven.
Hy van de Min op 't nieuw weer moedigh aangedreven
(Die haar een scherpe schight geschoten had in 't hert)
Gaat op het spoedighst weer na Catharyna streven,
Die in haer boesem voelt de weer-pijn van de smert;
En als een verse roos van schaemt begon te blosen;
De liefd' ondooyt het hert hoe sterck en vast bevrosen.
Hy komt zijn rechter handt terstont haer toe te reycken;
[pagina 303]
[p. 303]
Zy laet het lieve Ja ontsnappen uyt haer mont.
Wie overwinnen wil moet noyt door ramp bezwijcken.
Een smaeckelose dranck maeckt vaack het hert gezont.
De min die gaet haer voort na d'Huwlijcx-tempel leyden,
Terwijl de Faem aen 't Y deez nieuwe maer verbreyden:
Wel aan, vereende Twee, die door d'onbreeckbre banden
Van d'Hemel zijt verknocht in onbesmette trouw;
Noyt moet er droevigh leet of bittre rampspoet stranden
Op d'oever van uw huys; Maar dat ghy staagh beschouw
Een milden overvloedt, en nooyt afwijkbre zegen;
Want waar die buyten staat daar gaat het alles tegen.
Bandt staagh de tweedracht uyt, en huwt de zuyvre liefde
Aen deugtbre Huyssorgh; met een altoos wakent oogh;
Op dat den Hemel (dieze gonstighlijck door griefde
In 't herte van u Twee) de glory-kroon om hoogh
[pagina 304]
[p. 304]
Onsterflijck aen u schenck in aller templen tempel,
Waar 't eeuwigh al zijn volck verwelkomt op den drempel.