Aan mijn Vriendt: Sr. Antony van Esterwegen. Als zijn E. my d'eer gedaan had, van op sijn verjaarmaal t'onthalen. Den 24 October 1663. en was Verjaardt den 1. May.
SChoon dat mijn Zangheldin uw jaarty niet qam neuren
In 't soetste van de May (als 't heerlijk Blom tapijt
Vertoonde tusschen 't groen haar veelderhande kleuren,
't Geen mensch en vee verquikt) en niet heeft ingewijdt
Dien zegen-rijken dagh, met geur van offerhanden:
Gelijk d'aloudtheydt eyscht in deez en and're landen.
Ik werd' des niet te min genoopt met scherpe sporen,
(Wijl uw beleeftheydt my hier op het Jaar Feest daagt,
Met hem, wiens Zanggoddin my dee den weergalm horen,
Op dat mijn onmagt zoo mocht werden onderschraagt)
[pagina 98]
[p. 98]
Om u een Jaar-gedight ter Maaltijdt op te dragen:
Men bindt geen zegen-wensch aan uur, noch dagh, noch dagen.
De mensch daar van ontbloot, sal ramp op rampspoet naad'ren:
Het snel gevlerkte Quaadt zijn wooningh in zal treên.
Maar die gestadigh daalt om d'Heyl-fonteyn te naad'ren
Staat pal gelijk een rots, en stoot zich aan geen steen;
Noch wijkt voor hagel-buy, noch 't buld'ren van de winden.
Wel hem! die zulk een schat in tijdts weet uyt te vinden.
Dien schat, onschatbaar, heeft den Hemel u gegeven;
En straalt van dagh tot dagh zoo tot uw woningh in,
Dat ghy een toeverlaat, en zuyl zijt in uw leven,
Voor hen diens noetdruft eyscht uw zegenrijk gewin:
Wie zoo zijn schat besteedt staat d'Heylbron staagh voor open.
Godts zegen is om deught en niet om geldt te kopen.
Leef langh dan Esterweegh een hele reex van jaren!
[pagina 99]
[p. 99]
Op dat u niet en tref des Engels slaande handt,
Die opgeheven dreygt elx woningh in te varen,
En heeft alreed' een tal gedelft in 't duffe zant,
Wijl stadt, en staat, en volk, tracht van hem af te wijken.
En 't ziel vervloekend quaat zit voor de deught te prijken.
Noch eens: den Hemel wil u dagen noch wat snoeren!
En wenden ook zijn straf van stadt en staat en volk:
Doch heeft u 't noodtgeval gestemdt mee wech te voeren
Naa 't eeuwich zielen-Veldt: de deught strekt u een tolk,
Die u dan door de doodt ten Hemelwaardt sal leijen.
Daar Christus zelver komt de Vreebanier te sweijen.