noon, den ruigen, bloeddorstigen Menelaos met den golvenden, goudvlammen den baard, in wollig gekrul hangend over het spatfonkelend pantcier, den gekrenkte met de stugge tong; bewonderde Ayax van Salamis, Ayax den Groote, onder zijn brons-beslagene rusting als een strijdgod ópschitterend; bewonderde de athletische tors met de gigantische smoorknuisten, waarin zijn blixemende lansen trilden.
Xerxes hoorde Helena prangend zuchten van verlangen naar de helden uit haar lentedroom. Zij, nu geschand vlekte en overspelige vrouw, voelde een walg voor haar eigen roekeloos-lichtzinnige en grillige daad. Terwijl Priamus tuurde in de dampende diepte, zat zij weer ineengezonken en zocht wezenloos, temidden van het moord- en krijgsgewoel, de spiegelende blinkingen en flikkeringen der schilden, het geraas en gekerm der vallenden, het krijschende gezang en overjubelend geschal der winnenden, - naar de vrienden van haar huis. Haar loshangende lokken, door een fijn-gouden snoer met een diadeem op het voorhoofd saâmgevlochten, brandden wonder-ros onder de zilveren sluierspelingen. Plots zag Xerxes haar rijzen, het heerlijke, ranke lichaam bijna onbedekt achter het doorschijnende, witte en gouddoorzoomde plooiselen-gewaad, en de witte, teederblanke handen in wrangen afschuw zich voor