| |
| |
| |
Amenthi-krachten
Haman peinsde,... bij het ondergaan van de hondster geboren, zou hij niet in zee verdrinken. Hij mijmerde: onder den purpergloed van Xerxes' vorstenmantel zou zíjn roem en grootheid beginnen. Dit vreeselijke, genot-inslurpende, eedbrekende, rustelooze koningswezen, roekeloos-dapper zooals hij heminde Aethiopische woestijn en op den Macrobyers-tocht gezien had, tóch hulpbehoevend en meedoogenloos-sterk; dit wezen, droomrig, verheven, wulpsch, sluw, soms plots van een eigenzinnige, uiterste bedachtzaamheid, kwaadaardig, dwaas-gul, weekhartig, opbruisend en verraderlijk tegelijk; rillend voor de grijnzende en huiveringwekkende wildheid zijner eigene phantasieën; door zijn wraakzuchtige, baldadige, alles-ontraaflende, krenkende heerschersluimen bijwijlen
| |
| |
gemarteld gelijk een waanzinnige; een wezen, dat in bloeddorstige, dierlijke wreedheid Cambyses, in zachtaardige, vrouwelijke innigheid en droefgeestige mildheid Cyrus en Darius geleek; deze heet-bijgeloovige, venijnig-vurige, naar geheimzinnigheden en droomuitleggingen snakkende schimmenziener en zwerfzieke geesteszoeker moest, moést, Haman's prooy worden.
Tegelijk kon Haman al gretiger iederen dag meer en beter de zinnebeeldige bezwerings-plechtigheden der Aegyptische wichelaars bespieden. Hij bewonderde de mateloos-hoogmoedige en waerelden-omspande fierheid, waarmee zij zich Heelal's aloudste en diepst-denkende natie noemden, onmiddellijk geboren uit het vlammende zonnegesternte. Hij verlangde koortsig naar de onthulling hunner inwijdings-ceremoniën, doormurmeld van verborgen wijsheden, die hare geheime teekenen en omduisterende verrichtingen strengelijk afgekeerd hielden van het gemeen. Hij wou de stout-symbolische toovertaal van den schoonen Ruster Chonsu, van maan-god's phantastische wondergenezingen, ieder uur opnieuw beluisteren en navolgen in verdoovende prevelingen en Osiriaansche hymnen:
- Heil U Osiris, aloude vrucht van Seb, verkoorne
| |
| |
van Ra in wien alle leven zich vereenigt, Koning van den tyd en Beheerscher der eeuwigheid...
Want altijd peinsde hij weer over het bidgeruisch hunner gesmoorde stemmen, dat klonk als het afschroeyen van nachtvlinder-vleugels in lampen vuur. Wilde Haman later de edelste vertrouweling en gunsteling Xerxes' worden, dan moest hij vér boven de Perzische Hofmagiërs de opperste goochelmacht der zonen van het Zwarte Land bezitten. Dan moest hij kennen ál de beschuttende en bezwerende werkingen der blauwachtig-roode en zwarte en gele amuletten; dan moest hij de hoorns, waarin hun raadselachtig-bereide kruiderijen dampten, met hetzelfde wondergenezings-gebaar over de zieken kunnen leegsproeyen als zij. En ook moest hij deze tooverkracht kunnen gebruiken tegen de gevloekte Hebreeuwers, de aartsvijanden van zijn ras, die in Susa, onder den gloriënden nagalm van Daniël's prophetenroem te Babylon, uit een vernederende ballingschap tergend-veeltallig opdrongen in eer en aanzien. Als hij maar zijn huichlend aangezicht gekeerd hield naar Chonsu en kroop tusschen de klauwen van den magischen god Sphinx die hem beheerschte met zijn geesels, zijn herderstaf en zijn scepter.
Evenzeer hunkerde hij voor eigen genotsbevrediging er naar, gelijk een wraakgierige vereerder van
| |
| |
den Aegyptischen Seth, den mystiek-ontuchtigen dienst der Neith-feesten en de overweldigend-woeste orgiën rond de groote en kleine doodsgoden, de Osiris-, Isis- en Socari-mysteriën, als ingewijde mee te vieren. Voor het eerst zou hij de toortsen zien dalen achter den ijlrossen brandsluier hunner schichtige vlammen in de onderaardsche galeryen der wijdingen en den wilden gloed zien afkaatsen op de wenkbrauwlooze diermaskers der opwachtende priesteren, die hem gingen heiligen aan Isis, Horus en Osiris. Enkele getrouwen, toovenaars uit de bergen van Memphis, levend onder de schaduw van den groenen sycomoor, hadden Haman velerlei ijselijkheden verteld welke hij bij de onthullingen moest doorstaan; van godheden die zich openbaarden gelijk verscheurende dieren als in den Typhon-tempel te Hermonthis. Een mantel van doodelijke kilte-hitte zou zijn ontblooten rug oversmelten. Uit een rotshol-duisternis zouden jakhalzen klagelijk kermen en huilen en de donkerte zou als een verstikkende rook zijn oogen gaan omhangen. Een gevlekte adder kwam hem den hals omkronkelen en een rechter wiens afgehakte handen nog bloedden, zou hem blinddoeken met de geronnen stompen.
Wilde Haman Koning Xerxes' heele wezen later be- | |
| |
meesteren, dan moest hij de ingewijden in al hun kronkelgangen door de ‘Poort der aarde’ naspeuren, Aegyptisch symbool en mysterie doorgronden, Thoth, den onzienlijken leeraar van Khemenna huldigen in alle gestalten zijner vergoddelijkingen, en iedere letter van het Boek der Dooden begrijpend ondergaan als een innerlijk ademen in een oneindige hemelruimte. Xerxes, den Opperheer van Azië, - wiens gemeene volk geen goden in menschelijke gedaanten te vereeren waagde; dat geen beeldendiensten had noch tempels bouwde; dat slechts aarde, vuur, zon en wateren offerde, - den zoon van Mythra zou hij alleen kunnen bereiken door de geheime leer der Avesta te vermengelen met de kennis der hoogere verborgenheden van het Zwarte Land. Dan moest hij dalen tusschen de Wachters der Poorten in de hel van Kem, de vlammende Amenthi met haar smookrige afgronden-donkerten, tot de zevende hal van Osiris. Dan moest hij Isis' zoon, den schrikwekkenden Anubis met zijn grijnzende jakhalzenmom naarde doodsbedden toegebukt, keer op keer volgen langs de vreeselijke akkers van Anrou en met hem door het koornveld sluipen, waar de zwarte aren zeven ellebogen hoog opgroeyden; waar donkere schimmen van reusachtige maayers schooven zamelden en vreemde waterschepsters de zwarte land- | |
| |
ouwen beplengden met bloed. Want neerdalende in d'onderwaereld zou hij op deze doodenvelden, met een ijzeren rastering afgesloten van allen anderen grond en duisternis, terugvinden, - nabij het roode water dat als een bloedrivier de akkers doorkruiste en waar de waterschepsters plengden en de zwarte maayers oogstten, - de zeven beginselen van het lagere en hoogere leven; zou hij in de zeven elleboogslengten van de zwarte korenaren die ontzachlijk hoog ruischten als een woud, onthuld zien staan de krachten van den dierlijken en menschelijken geest, den somberen bloey van de goddelijke ziel, den levensoogst die van den dood af telkens herbegon. De ingewijden spraken hem fluisterend over den Heer der Goddelijke woorden, over het heilige Boek der Ademhalingen en zijn mystieke vervullingen, waarvan Haman ieder ingegrift zinnebeeld tooverspreukig zou kunnen verstaan als hij slechts, in den koelen en toch schaduwloozen morgen, at van den boom aan Isis gewijd, wiens vrucht groeyde in de ontroerende vormen van een broos menschenhart en wiens vleezige bladeren als beweeglijke menschentongen trilden langs den lichtgroenen stam. Wanneer hij óók probeerde te vangen de eeuwig-vlietende Tpe door het zengende blauw van den hemel en slechts één melkenden tepel van haar ontzachlijke borsten wist
| |
| |
te grijpen, en de scarabee, wanschapen groot, met zijn snijdende en felle sperwer vleugelen haar boezem in bloedende voren overkruipend, vermocht te dooden. De in woekerende natuur van alle menschen kwalen kon hij alléén navorschen met een magischen slangenstaf in de hand en Ammon-Ra als het verhevenste zonnewezen van het heelal aanroepende en als den schepper van den hemelschen Nijl. Van hen, als het oudste volk der aarde,... ná de Phrygiërs, gelijk Haman's onderrichtende Aegyptenaren met weerzin en onder stotteren erkenden,... van dit oudste volk slechts kon Haman, als Hellenen, Perzen, Babyloniërs, Assyriërs, Yoniërs en Sidoniërs, d'aloude wijsheid afstelen. Zoo hij dus opzienbarende wondergenezingen begeerde te volbrengen, ingegrift naar de letter op de schors eener persea, dan moest hij de wilde kruiden en specerijen, van alle verborgen hoeken der waereld vergaard, naar den geheimen aard húnner mengkunst bereiden, Ptah dienende, zegen afsmeekende voor het gelukken zijner proeven en ze belichten met den glans van Hathor's amuletten. Den diepzinnigsten Aziatischen Aethiopiër of Indiër, heerschende over de zienlijke dingen met een alles-ontledende, scheppende kracht, zou het zelfs volkomen onmogelijk blijken, stofscheidingen op hun medicyn-roerselen toe te passen, als hij niet Khemeia kende, haar
| |
| |
magische namen en formulen. Goudflonkerenden salamander en starhagedis, kikvorschen en padden moest hij met den wierookachtigen geur van roode en blauwe lotussen zoet lokken van adem tot adem, daarna bemachtigen en dood of levend verslinden. Dan zou hij onder invloed van Harhat, een trismegistische wonderdoener worden, een duivelen-uit-drijver, zoo geweldig als oudtijds Jambrese en Jamnes, de Aegyptische magiërs, in wier binnenste mirakelende machten ronddoolden, door Moyzes zelfs in zijne verbijsterende toovenarijen nagebootst. En toch, geen loos en heimelijk woordenmompelaar, door hiërophanten-faam en erfgerucht, door trommelende taal en optooyenden zin rijkvoerig geëerd, vermocht hem te bedriegen, wijl in Haman zélf, na de hulp van Ptah, de openbaring van het Verborgene, de geest om alle duisternissen te doordringen zou worden ingebracht door Isis, de vley-listige geheimen-ontfutselaarster van verborgen goden-namen. Ook moest hij zich onverhoed laten omkronkelen van Agathoteman, de slang met den koperkleurigen kop en den lotusstaart, want in deze geheimzinnige ritselaarster en sister onder de palmboomen en de roodgeschorste acacia's, ademde de hoogheid en weldadigheid der beschermende goden. Zij leerde hem de zesendertig gebiedsgrenzen van het mensche- | |
| |
lijk lichaam, bevreten door daemonen, en den zoeten krans van knoflook vlechten tegen de adem-uitzuigende vampyrs. En als de zonnehaan van Abraxas kraayde met een schel-scherpe, maar goud-zingende stem, boven het eerste dak van zijn woôn, dan wierd hem door den hemelschen levenwekker, den demi ourgos, het sein toegeklonken dat hij ook Apap, de vreeselijkste slang der woeste donkerte, vrijmoedig mocht overrompelen, bezweren en onderwerpen. Dan kon hij door de stuwende kracht van al deze zinnebeeldig-voorgestelde mysteriën, de hoogste en opperste kennis van en over de dingen der aarde zich verzekeren, het verborgen huis van Astes naderen en van ieder mummie-windsel de magische vouwing beseffen. Dan kon hij waarzeggen uit drinkbekers, en leeren hoe ze te vullen met water, zilveren schijfjes en edelgesteent. Hij zou met de strenge soberheid van het magisch-fluïdische gebaar de levenswerkingen van alle verschijnselen om hem heen beheerschen en zijn taal mocht als van een ziener of een heiligen tempelschrijver, dreigen. Hij zou uit de waterspiegelingen voorspellen, en alle geheime beeltenissen en teekenen met zijn diepste inwezen onthullen. Hij zou met bleeke olie van jonge olijven, blauwig uitgegoten op bronwater in koelijzeren vat, tooverspreukig dooden bezweren en doen verschij- | |
| |
nen. Ook zouden de tooverbekers hem laten zien, op welke plekken der valleyen hij zijn kruiden en brouwselen moest zoeken. Niemand kon hem beter de roesuitwerking van den Mandragora-wortel doen ervaren, dan juist de zonen van het Zwarte Land. Door Taw, den mystieken sleutel van den Nijl, zou hij het hoogste symbolenschrift leeren ontcijferen, waarmee de grootste wijzen der aarde, in alle weggevallen eeuwen zich reeds hadden gemoeyd. Ingewijd zou hij worden in den geheimen dienst van Isis en de heilige offers zou hij eten om in gemeenschap te treden met Ra-Ammon. Den weeken geur van den witten en blauwen nelumbo ging hij inademen. Dan, op een dag, in waakdroom, zou hij met strakke wimpers, als de goden die nooit de oogen knipten, de aardkloot zien óp- en nederzweven en wierd het tijd voor Haman, Anouki áán te roepen met een stem vol brandende verrukking, gelijk de zonen van Chem zélf in hun eigen land haar riepen bij haard en veste, in velerlei gestalte-wisselingen. Dan zou hij de vele ooren van Ptah mogen tellen en de er in opgevangen menschen-smeekbeden.
Haman luisterde en trilde van ontroering. Gelijk de krokodil met opengesperde kaken en loomgesloten oogen, aan de Nijloevers in zengende zon veilig en zorgeloos zijn genotsslaap sliep, zijne dierlijke heilig- | |
| |
heid en de koesterende vereering der Aegyptenaren zich bewust, zoo dacht ook Haman, op den bodem van het Zwarte Land, gelijk een zoon van dit grootsch-trotsche volk zich bewaakten beschermd. Hij voelde zijn wezen één met hun hoogmoed en wraakgierigheid, één met hun onbegrensbare eerzucht, hij, de princelijke afstammeling van Hammedatha. Ook begeerde Haman het tragisch-afgrijselijke en verhevene der afgoden- en natuurdiensten, in één genietingsroes voor zijn hartstochtelijken geest en zijn nog wulpscher begeerende zinnen door elkander te mengelen.
Haman wou voor het aangezicht der volkeren niet blijven, de verstootene en getemde nazaat van Esau, de armhartige en vluchtende zwerver der Arabische woestijnen, door het geeselende menschenlot in eeuwige onrust ópgejaagd. Met zijn eigen eerzuchtig wezen snakkend naar grootheid en hunkerend naar strijdhartstocht, wilde hij loochenen dat Amalek's nakomelingen hevig-gehate en doodgevloekte uit-broedselen waren van rasverraders, die uit bloed-schandelijken echt tusschen Timna en Eliphas ontsproten, slechts verwoesting en verdelging verdienden onder Baal's vonkenden hemel. Wél was zijn volk-van-opstands-instincten uitgeroeyd door Israël's helsch-giftigen wrok. Wél waren de krijgers van zijn stam, ver achter de donkere en zwaargeurende
| |
| |
cederwouden van Libanon, nabij Ephraïm's gebergt afgemaakt en geslacht als ziek vee, en enkelen in verwarring weggedrongen onder Ammonieten en Hethieten. Wél galmden ook tot zijn ooren dóór, de heete vervloekingen van Jacob's kinderen naar de melaatsche Suchieten; greep ook hém de zengende erfhaat van geslacht tot geslacht. Wél bedreigde alle leden van zijn stam, ieder uur van hun leven, de walgende woede-verachting der Hebreeuwers, wier afgrijnzen van d' Amalekieten ontsprong aan het merg hunner gebeente. Wél waren Esau's nakomelingen door Jehovah overgeleverd aan eene vernietiging die geen einde kende, aan een eeuwig vergaan en verrotten,... maar toch, tóch zou Haman onbezweken blijven, hij en de verzworven nazaat van zijn broederen over de waereld, zoolang zij nog de neerslaande hand van Moyzes' Opperheer in sidderend machtsbesef ontkropen. Toch zou Haman Aegypte eeren om ééns te geraken tot een vergiftige weer-wraak: uitroeying van het brandende land Omri tot leegmoording van Israël, waar en wanneer hij slechts kon. Niet den geringsten afkeer voelde Haman voor den beelden- en dierendienst van het Land der sycomoren, hoe wreed deze zich ook in pijnigende en gruwzame bloedoffers bevestigde. Want eeuwen lang hadden zijne voorvaderen in magische zinne- | |
| |
lijkheid en verbijsteringen, aan Molech's uitgehold lichaam reeds de zeven heilige offeranden geboden en in de droomerige lichtglansen of vurige verrukkingen hunner aanbiddende oogen, overgave aan de sombere macht der Heidensche afgoden bewezen.
|
|