| |
| |
| |
Amalek en Aegypte
Juist te dien tijde had de uitgemagerdeziener, Haman den gewijden dienst der witgetabberde, Aegyptische geschoornen, de bronslichte priesters, - hooghartig stappend met de zinnebeeldige praal van zwaayende pantherhuiden over rug en borst hunner calasires gespannen, - onverhoed ingebracht. Door des zieners onverklaarde, raad selachtige inmenging, waren de bij pleisterplaatse nieuw-opgenomen zonen van het Zwarte Land in de karavaan vol vriendelijkheid jegens hem en dadelijk besefte de Agagiet: hier schoot hij vogelen in de vlucht, met vochtigen gloed. Zijzelf gingen op tatebs van papyri onhoorbaar, als een schip dat in de stilte van den helwitten maannacht zeilt op koele wiegeling van zomerzee. Zij
| |
| |
aten geen gedarmte en ingewanden der hitsige dieren, als vereerders van Osiris' smart-mysterie en verachters van alle wol. Zij ondersteunden ieder hunner berekeningen methechtst wikken en wegen van mooglijkheden. Onder de voorspraak dezer wichelaars, ten uiterste omzichtig en toch koen in daad, zouden er ontzachlijke gunstschatten óp te stapelen zijn en allerlei genietingen te gedyen komen, daarin onbewust geholpen door de gemoeds roerende lichtgeloovigheid van den Aziatischen Albeheerscher. Dat had Haman onmiddellijk begrepen met de fijngekartelde listigheid van zijn sluw vernuft voor alles,... hetbelang eener verplichte vriendschap, hoe ook zijnerzijds doormengd van brandend venyn, met deze machtige priesteren, lotvoorspellers en ibis-toovenaren. Hij proefde reeds het zoet van den witten wijn op de gierig-smullende lippen in een rillend voorgenot. Toén, op een dag, deed hij een schokkend-tragische ontdekking; samenzweringen tégen den Perzischen despoot; ontdekking waarbij hij zich in ontstellend geluk, het tandvleesch ten bloede toe stukstootte met een steenen mes, den zwijgenden mond ingeklemd. Door zijn fabelachtige talen- en dialecten-kennis uit vele oorden der waereld, had Haman eens op een avond, na zeer vermoeyende reis, een Aethiopisch gesprek afgeluisterd van twee Aegyptische krijgers,
| |
| |
tusschen de tenten, hiermee ontronselend een boosaardig geheim van gebaren en teekenen der wichelaars. En óók gehoord waarom zij hardnekkig verzameld zouden blijven om Xerxes' kroonzaal en hem hunne heilige boeken en spreuken verklaarden. Nu begreep hij dieper het fijne vley- en sluipspel dezer bronzen peinzers aan de onrustige voeten van den Achaemenied; hun toespreken van den Vorst vóór zijn troontreê, het hoofd gebogen naar d'aarde gelijk sidderende en kruipende slaven. Uit de opgevangen woorden begreep Haman nu hoe achter deze huichelarij en nederige onderworpenheid voor hof- en rijks-grooten, een ingesmoorde, gruwzame wrok gromde,... ieder Aegyptenaar op het kloppende haat-hart gebonden.
Een geveinsd-hartstochtelijke vriendschap sloot Haman dra met de invloedrijke, Aegyptische krijgers die daags, bij alle pleisteringen, achter hun menschenhooge, bontvervige, vierkante schilden, schijnbaar slechts aten, dronken, dobbelden en sliepen, alleen om zijn heimelijk doel te bereiken: állemysterie-plechtigheden der rondsluipende priesters van Aegypte te doorgronden, álle verborgen saâmscholingen, - onder duizend bedriegelijke hulde-ceremoniën uitwendig gehouden vóór, doch met allerlei symbolische en allegorische taalteekens opgecierd,
| |
| |
door Haman plots verstaan als inwendig gericht tégen Perzië's Overheerscher, - tijdens de heilige nachten te ontmaskeren. Haman van Hammedatha overwon met schalksche toespelingen de angsten der strijders voor zijn opdringerig gedrag, beschonk ze met zijn Moorsche dienaren, schitterend Tyrus-purper en extatische geuren aanzwijmenden wierook van Sidon, waaraan zij de spalkend-trillende en snuivende neuzen verslaafden. Hij vertelde hen lokkend van zijn landhandelreizen in Noord-, West- en Midden-Azië en van zijn stoute tochten langs d'Arabische kusten, waar hij speceryen, reukwerken en goud had gezameld voor den Perzischen Vorst, de satrapen, zelfs groen blanketsel voor de eeuwig-levende Aethiopische en Mongoolsche koningen. En de zonen van Chem luisterden roerloos, terwijl een wachter telkens trillende trompetgalmen de lucht instootte. Toen op een dag dat het blakende middagvuur den hemel aflaayde, zij elkaar in dobbel-woede de mummies der vaders en dochteren tot pand wilden geven en in de martelende hette hun schilden en spalkpantciers uit de woeste knuisten wierpen, had Haman, vreemd ontroerd, even de violette woestijn-luchtverte bestaard en onverhoed hen geheel overrompeld, door de krijgers te vertellen dat hij gesprekken in Aethiopisch dialekt over de samen- | |
| |
zwering der priesters, van woord tot woord kon verstaan en dus alles afwist van hun geheimzinnigste plannen. Slechts één zin behoefde hij te spreken tot de rijksgrooten of Achaemenidische hovelingen, en hun helmachtig-omkapte koppen zouden vóór hun pijnstuipende voeten worden neergelegd. Even gejaagd-snel als Haman's onthullend woord was opgevangen, sprongen de mannen overeind, in versufte onthutsing hun geschubde schilden teruggrijpend, met de borstelige, van schrik doorschokte knuisten den flikkerenden metaalbeugel omklemmend. Geen trek strakte meer in hun gelaat van de fiere hooghartigheid der Oosterlingen, waarmee zij anders, onder verwijten, iederen niet-kryger te woord stonden. Somber-bedeesd, schuw en omzichtig, openbaarden enkelen zich nu zélf als vermomde priesteren en koninklijke waayer-koelers. Zij smeekten Haman, vreemdeling en Amalekiet, - wien toch óók als onderworpen slaaf het levende hoofd dwars op den romp wierd gewrongen onder het gezagstorsen der Perzische Grooten, in den grond toch óók veracht en verworpen gelijk zíj, - in alles hun bondgenoot te willen zijn. Zij beloofden hem een onuit zegbaar-zoete wellust-bevrediging, te schenken door de schoonste Aegyptische tempelmaagden, gelijk Haman slechts droombaar achtte. Zijzélf zouden hem hunne ver- | |
| |
borgen mysteriën als ingewijde doen bijwonen. Hij zou purper, goud en turkooyzen stapelen en lastschepen vol graan bezitten, als een Croesus,... wanneer hij zweeg,... en hun helper kon worden. Voor het eerst zou hij ciersteenen zamelen, gloeyender van licht dan Azië's Heerscher droeg in zijn kroondiadeem. En hij zou tot een duizelende hoogte en eer geraken zooals Haman met zijn stoutste begeertens nooit droomen durfde.
Haman overwoog 's nachts, alleen in zijn tent, of het rechtstreeksch verraad hunner misdadige omsluipingen en die hunner aanzienlijke legerhoofden rond Xerxes' troon, hem niet grooter gunsten te beurt zou doen vallen dan een onpersoonlijk en toch geheim verbond met de zonen Kemi. En hij meende, na geest-ontsporende, weinig-ophelderende inzichten en overpeinzingen, plots van niet.
Als een onstilbare tandpijn knaagde in Xerxes het wreede wantrouwen tegen iederen vreemdeling. In gruwzame en grillige buien, wanneer de razernij zijner opgehitste zinnen steeg naar de ongetemde moordzucht van een Albeheerscher, met duizelende macht over millioenen slaven, verlangde hij de geeselingen of het leven van ieder uitlandige. Den één liet hij met verhitte speren de oogen doorsteken omdat
| |
| |
hij dingen had beschouwd die hij niet zién, den ander de ooren afsnijden omdat hij dingen had gehoord die hij niet hooren mocht. Xerxes zou, na de onthullingen zijner door merg en been heenliegende spieders en spionnen, met één teug wijn óm te koopen, ook hém, Haman, den gelen slaaf, laten besluipen. Een of anderen nacht waarin den koning, door kwellende achterdocht en onrust gefolterd, den slaap ontging, zou Xerxes in wreed-bloedig spel hem allicht de tong den mond doen uitrukken, opdat de Amalekiet geen ander sterveling ooit meer de saâmzweringsplannen der Aegyptenaren oververhalen kon. Wel zou Haman waarschijnlijk een onmiddellijke voldoening en een koninklijke belooning krijgen, maar deze toch alléén aanvaarden onder duizend vreezen, rillend en bevend, nu hij door zijn ontdekking zélf in de oogen van den Algebieder gevaarlijk was geworden. Hij zou zijn stille avondwandelingen maken onder de oudste platanen en sycomoren achter de stadspoorten. Er zou een Armenisch meisjen, met oogen zacht als zwart fluweel van donkere rozen, uit den koninklijken harem voor hem opdoemen in een purperen, roode en witte bloemenglorie, den teederen hals bevlamd van robijnensnoerselen en smaragden. Een kind met dansenden gang kon het zijn, dat hem reikte drie, vier takken namens Xerxes en
| |
| |
hij zou plots stikken in een gifgeur, gelijk vele andere vreemdelingen aan het Hof. De liegende ‘oogen’ en ‘ooren’, naar Vorsten's spionnen zich pralend zelf doopten, zouden hem overal bespieden en beluisteren. Zijn leven zou in één angst-foltering verkwijnen. Het verbond echter met de Aegyptenaren vermocht hij zóó slim tot stand te brengen, dat nooit en nimmer zijn kennis húnner plannen kon blijken. En toch zou hij zich, hun invloed en macht listiglijk gebruikend, onmeetlijk weten te verrijken. Mét hen de eer, de rijkdom en de wellust; zónder hen,... de onzekerheid, de vrees, de schande of de sluipmoord. En hij, op zijn beurt gedwee, legde zich te luisteren in de ruischende stilte der woestijn-avonden, als er om een of andere reden 's nachts niet kon worden doorgereisd, naar de grafgrotten-verhalen der Aegyptische priesteren.
De heilige Aegyptische toovenaren, in lengte van dagen geheime kenners der meetkunst en cijferkunst, die alle de gedrochten van Ger-Nuter in den zwavelkring hunner helsche schijnselen, als adepten hadden bevochten en wichelarijen plegend, de heele onderwaereld doorzwierven in wisselende gestalten, - leerden Haman, dat in het vleeschelijke wezen van elk aardsch schepsel een schim, een schaduw- | |
| |
geest leefde, luisterend naar iederen geheimen klank van de menschelijke stem. Deze schaduw had vóór het vleeschelijke bestaan, eenzaam gezworven in het mystieke oord Ger-Nuter; had Saté en Anubis hooren worstelen in de donkere crypten na bij het bloedschavot der onthalsden, en de vertoornde goden zien slingeren de verpletterende nummilietsteenen naar hen die den tweeden dood ingingen en op de geurige aarde verkwijnden van ongenutheid met hunne dierlijke materie.
Al de verborgen deelen der Aegyptische wijsheiden heel de wemeling der goden met hunne verblindende machten en functiën, moest d' Amalekiet vóór de Magiërs van het Zwarte Land gansch in zijn ontroerden geest opnemen, zonder dat de vermommingen hunner gedaanten hem een oogenblik mochten verwarren. Want ook Haman zou alleen door goddelijke tucht onderjukt worden en daarna de vademen van zijn zielskracht en weerstand kunnen berekenen.
De Amalekiet leerde begrijpen, dat de zonen van Chem niet gelijk de Barbaren, onzienlijke heersch-goden bóven de dingen stelden, omdat bij hen de dingen het wezen der godheden zélf uitmaakten. Zooals de pauw op het fierst, hoovaardiglijk zijn vederensteert tot flonkerend vuur van groen en goud
| |
| |
openwaayerde, zoo óók sloegen de priesteren van Aegypt, in zwaay en gloed van goddelijke kennis, de oogen der adepten blind, vóór deze het Verborgene naakten. Geen god heerschte er onder hen over de aarde, omdat de aarde zelf een god was; geen god over de zon, omdat de zon zelf een god was en telkens in andere gestalten trad. Gepri, de morgenzon, in haar brandend uitgietsel van goud licht, spreidde een heel anderen adem door het heelal dan de glansenwebster Atum, d'avondzon.
Dit ook wist de schaduw, de schuwe geest in Haman, die gelijk een aangejaagd-schichtige vogel onder den bladerschemer van een donkere kloof, in zijn verduisterde onbewustheid leefde en verborgen voor eigen zinnelijke wezen, zacht kreunde naar het licht van Toth. Zoo deze schaduw van Haman, die er reeds geweest was vóór zijn vleeschelijk bestaan en altijd in stilte luisterde naar zijn innerlijke stem,... zoo deze naar zijn hoogere gedachten opdook en zich mengen ging met al zijn ontroeringen en peinzingen, dan zou zij hem allereerst spreken van Amun, den Ondoorgrondelijke, den Wonderbare, die de eeuwige hal is waarin het groote levensmysterie zélve, de wording van alle Zijn, achter vuurtempelen troont.
Want Amun, de roodgroen-gevederde uit Thaebe, de Ondoorgrondelijke hemelen-tiller, voor zijn eigen
| |
| |
kinderen evenzeer verborgen als voor goden en menschen, had de stof geschapen uit zijn eigene ongeschapenheid, de stof die onder het licht van God's vreugde als gouden herfsten uiteenestoof over de bloeyende aarde. De geheimzinnige stof die zaad was en vrucht tegelijk, die de snuifspits van den blauwen vos laat snuffelen naar prooy en de menschen zichzelf doet boetseeren in hun nakomelingen, onder den teederen drang naar het eeuwige. Amun had de ziel, het alles-aansidderende levensfluïdum, zwevend door de fijnste deelen der oermaterie heengeademd, het onvergankelijke uit het vergankelijke, het ontstaan uit het vergaan getooverd. Zoo had de groote Zuiveraar der waereld-schepping, voor de broze kleinheid van den zinnelijken mensch, zoo had Amun, de Ondoorgrondelijke, de man zijner moeder, voor het aardsche Ik vormen van aanschouwing geschapen, waaronder de dingen, ook voor den hulpbehoevenden blik der schepselen, konden geschieden in gebeurende uren in verten en tastbare ruimten, schoon Amun zélf, buiten het gebeuren en buiten de ruimte, in eeuwigheid en oneindigheid werkzaam bleef. Alleen de eerste levensgolven had Hij uit de onnaspeurbare diepte en verborgenheid van zijn wezen ópgestooten naar de doode planeten en ieder atoom met zijne bezielde liefde-hunkering doordrongen. En Anu- | |
| |
bis als Hathor, Ptah als Menth, As-ar als Seth, Ra als Isis, Sebak als Sechet, zelfs de hemelsche Nut, leefden slechts door zijn ruischenden adem, het onblusschelijke vuur en de onbegrensde scheppingsmacht van zijn áloneindig Bestaan.
Noch van de bedwelmende en heete couleur zijner eigene taal, gloed verbergend als een zwellende roos in haar donkere binnenkreukselen,... noch van de zoete zangerigheid der klanken, noch van hetdartelend-wrange zijner spotwoorden kon Haman, als toekomstig adept, die de magische kracht der bezweringen gelijk eetbaar voedsel te verslinden kreeg, iets behouden. Hij mocht niet meer lokkend lonken, noch verliefd ronddwalen in een avondwoud, den geurgen meiwind bezingen noch verliefd schertsen met een jokkend hart. De brandend-bloeyende weligheid van zijn overrompelend-waereldsche zinnen moest versterven en verzinken, aleêr de duister-grijpende stemmen der belezers hem sidderend hadden aangeroerd. Zoo hij tot de Rutu van het Zwarte Land wilde gaan, moest hij dienaar worden van Ra en God's zonneadem in de mondholte vangen, bij ieder woord dat hij dacht en zei. Gelijk het hooggehoornde hert fier uitstak boven een ezelenkudde, zoo moest Haman staan boven het gemeen, luisterend naar de muziek der hemel-afgronden, de bronzen
| |
| |
oogen inwendig lichtend als van de goden. Hier gold het geen kunstjens en bedriegelijke goochelarijen onder wichelaars en daemonen, die de kimmen deden schreeuwen van toorn; die Thoth vergramden en Harmachis lieten krijten. Vrijwillig moest Haman zich laten inwindselen in de strenge, striemend-knellende formulen hunner Mysteriën. Deze alléén zouden hem een pooze van zijn lichamelijkheid scheiden en zijn Ka zou hem de vluchtende, geestelijke en licht-aetherische veering geven om in het goud van Chemi's gevleugelde zonneschijf te kunnen wegzweven. Wulpsche daden en wijn moest hij weren en vóór de ontraadselingen week aan week in reinheid van spijzen en gedachten leven. D'amuletten tegendoods-bedreigingen en daemonen moest hij zelfs in het stikkeduister, naar den vorm te tasten weten. En ook die voor welvaart, tweede leven en voor eeuwige jeugd. Zijn eersten dood ging hij zóó tegemoet, op een bark die hem de duizelende maanlichtzee rond de sterren liet bevaren. Dan keerde hij terug, weer tot zijn lichaam, dat niet slechts omhulsel was als bij de Barbaren, maar voor hen, zonen van het Zwarte Land, even heilig als de Ka en de Ba, waarvan iedere spier meetrilde met den grooten adem van het heelal. Ook dán kon zijn mond meer dan bidgemompel prevelen, zouden zijn hart en zijn wil zich geheel uitstor- | |
| |
ten in het oude ritueel van Thoth, onder den diepsten drang zijner ontzette ziel, die plots al haar innerlijke krachten openlijk voor de Aegyptische Wijzen ontstraalde. In den éérsten dood had hij zichzelf alle heerlijkheden toegebeden, ook van de aardsche genietingen, en Anubis in overvloed geofferd. Hij had naast zijn verstijfde leden, zijne lijkbeeldjes van geglaasseerd steen en aarde zien schitteren in een rustelooze gloeying, transblauw en zonnegeel, doodsdienaren die hij kon beademen met leven. Toch onderging hij zijn eersten inwijdingsdood zinnebeeldig, terwijl hij leefde. Eerst nú zou de goddelijkheid van Shm als een hamering van vreemd geluid om hem heen uitbreken en in haar heerschende omspanning alles overmeesteren wat hem weerstond. Eerst nú zouden de tooverkrachtige woorden van zegening of vloek, den gelen glans van de negen Horusbogen wisselend over zijn gelaat doen uitschijnen. Traag, zeer traag loste de mensch in de godheden zich op en eerstheellangzaambereidden de verborgen eigenschappen van de ziel zich vóór op het groot ceremonieel der inwijding. De mannen van het Brandende Gebergte zoo goed als die van het Zwarte Nijldal, bleven in angstige onvoldaanheid leven zonder het geluk der hoogere kennis. Bemachtigde Haman als hermethist, al wat er van de waereldgeheimen te
| |
| |
ontraadselen was, door Imhotep's papyrus, dan konden zijne menschelijke hartstochten zich ontlasten van hunne hevige, broeysche zwaarte en woelend gewicht; dan kon zijn trismegistische schaduw, die eerst langzaam rondzwierf in d'Amenthi, tusschen de gewindselde witte en roode mummiën, zich voor goed vereenigen met zijn lichaam en daaruit willekeurig in een lichte zwaayvlucht ópwieken naar de ijlfijne spheer der hemelsche wadi's.
Doch telkens van deze ijle oorden, waar het papyrus-riet zoo angstig ruischte, keerde Haman weer, beklemd en omduizeld van angsten, als had hij de schatkamers der heilige tempelen leeggeroofd. Eer hij als Osiris, die mensch, god en koning was geweest, den dood in ál zijne benauwenissen had doorleden en overwonnen, moest hij opnieuw de magische bewegingsoefeningen verrichten, onder leidend gezag der wichelaars, tot peinzend stilzwijgen gebracht door Buto; moest hij een zwevende vervoering ingaan, welke nochtans zonder opgewondenheid bleef, slechts de ziel die haar uitzond zélve, de verborgenheid der dingen onthulde. Wanneer hij Ptah in menschengestalte, met het bijtend-groene gelaat zag lachen en den Nijlmeter in zijne handen zich kronkelen als een slang, de lippen blauw gloeyen als van
| |
| |
Chesteb bestreken, dan moest Haman zich gereed houden. Omzichtiglijk dronk hij in, fijngestampte menschenschedels van Typhon-slachtoffers, gemengd met wijn en balsem, en de korenzeef waarop Osiris' verscheurde lichaamsdeelen rammelden, blonk als hel koper. Dadelijk ontstond het eerste visioen van het schrikbarende: een ontzachlijke, gelepanther, die dreigend in razernij aan kwam brullen. Wanneer Haman's hart klopte van vrees, zouden de tijgeroogen vol wreede glimmingen en loensche geheimenissen, licht uitstralen, hem zengen en verlammen, tot Seth het woest-afzichtelijke beest van zijn rillend lijf weg te goochelen kwam.
Eer hij in de gestalte van den doodenheerscher Osiris kon staan, moest Haman de rust bemachtigen van den bezweerder, die in zijne eigene ondoorgrondelijke kracht geloofde en er geheel in teloor ging.
Haman besefte,... als hij bij een onnatuurlijk-klaar transenlicht, het zachte schitteren van een phosphorgroenen zomeravondhemel, tooverachtig gelijk de uitstervende glans van bengaalsch vuur, als hij dán zijn wil saâmbracht op vroomste doorpeinzing van de levensraadselen en het zwarte paard van zijn jongsten zoon begon angstig te hinniken in de verte, zou ook voor hém het uur aanbreken, ter proeftoetsing zijner bezwerende macht.
| |
| |
Een tinkelende muziek van kristallen bekers ging als een stuivende harpzang, ijl zijn ooren in. De helschsmachtende begeerte alles te willen weten van het Verborgene, den geheimen oorsprong van 's menschen bestaan en leven, had hem weer in de ziel gebeten. En hij zag vóór zich, ontzachlijk, een lentetamarinde over Osiris' gouden kist wild uit bloesemen, Shu, door hemelgewelven heenbreken en Min hem zacht toelachen. Nú, eenmaal door het lot geleid tusschen de bewoners der Zwarte Valleyen, de wijze wonderdoeners en bewerkers ven het menstruum, moest ook hij probeeren de oerstof te herkennen, de grondkiem van waaruit al het lichamelijke en zichtbare, met zijn aetherische tusschenmaterie geschapen was, in wemelende verscheidenheid. Hij huiverde nog als vroeger voor de ritselingen van het Onbekende en de macht der Aegyptische wichelaars, die eeuwen op eeuwen levensgeest en krachten hadden bestudeerd en toch door benauwde spotters, in domme oordeelswoestheid, kwakzalvers, goochelende bedriegers en ziele-verleiders wierden gedoopt.
Ook hij moest door vergruizingen, vreemde scheidingen, verbindingen en wonderlijke smeltingen, onder de onthullende leering der vastende Chem-priesteren, de geheime vloeystof ontdekken met haar oneindig aantal sappen die zich mengden en veree- | |
| |
nigden met alle lichamen en voorwerpen, waarin naar bereider's mystieken wil, de dingen zich weer herleidden, oplosten of opnieuw samenstelden tot nieuwe materie.
Een Aegyptische wierookzegenaar in de karavaan, met dof-goudgele huid, leerde hem alle dingen, onder den benevelenden walmenzwaay, beladen met invloeden uit de ziel der bezweerders saâmgetast door den oppersten drang van den wil die ook noub en hedj, mafek en chomt saâmroerde, in het vuur te bewerken en de stoffen met zijnen adem te bevruchten onder voorgeschreven houdingen. Eerst voelde Haman zich opgejaagd als een rat, die niet durfde te leven van angst en schuwheid. Balsemer en wierook-zwaayer verstond hij niet, bestaarde hij ontzet bij hunne goddelijke vereering van look en ajuin en bij hunne aanbidding van Hathor's uitgerekte koeyenooren. In den morgen roken hunne handen naar asphalt, in den avond naar alliageachtige metaalgeuren en scherpe gifvochten. Soms rimpelde onder zijne onbevattelijkheid, een der bezweerders het voorhoofd, woest als een staartzwiepende en springklare leeuw. De naaktgeschoren kruin trilde van verontwaardiging en schel riep de wierookzegenaar Haman toe:
- Gij wulpsche vischeter en onkuische, bevrijdt u, bevrijdt u toch uit de slangkronkels van Aziatische
| |
| |
indringers. Gedenkt de bocht van Islanderun en Thutmosis' lansen! Min het zwoele duister als wij, en het geluste kruis der Goden, enge zult leeren zien. Licht de marmeren deksels der sarcophagen met uw geest, en doorlees het veertiende hoofdstuk van ons Doodenboek.
Langzamerhand zag Haman al helderder en wonderbaarlijker; doordrong hij het symbool van de gouden lijkenkist waarin Typhon, Osiris ving en saâmknelde en na de in-zee-slingering met sarcophaag-en-al had overgegeven aan het woeste spel van wind en golven. Hier worstelden de jaargetijden tegen elkaar óp en tegelijk stond het lokspel van den dood ermee geteekend voor den begeerigeen overhebzuchtige. O, hoe verrukkelijk zou het wezen wanneer zijn énkele stem reeds zinsbegoochelingen kon scheppen in het brein van een gewillig luisteraar; wanneer hij bij het kruisen der mystieke figuren en het mompelend zeggen der magische texten van de Goede Godin Isis, al krachten van zijn diepste bezweringsmacht ontstroomen liet, waarin hij zijn prooy naar willekeur mocht onderdompelen. Dronkaard, zwelger en dief kon hij zijn, maar ook, voor de overrompeling van wonderdaden, helsch zelfkweller en onthouder. Na bestudeering der klank-hiëroglyphen, het plengen van goudachtige droppelen
| |
| |
uit de heilige zoetwaterbron van Heliopolis; na beheersching der texten en zwerfoefeningen in het dal der verdolingen, en na schuwe berooking van fakhils, zou Haman bed, drinkschaal of nap van een zieke slechts behoeven aan te raken om dezen, al naar wichelaar's verlangen, vererging of verlichting te doen gevoelen van zijn kwaal. En zoo hij het voorhoofd der kranken met het glansvernis der lijkkisten uit de ontzachlijke graven der doodensteden besprenkelde, en naar oog en wieglende pluimage van den schalkschen god Besliet opstaren, dan zou hij geheel den kwijnenden levensgeest terugvoeren en doorademen met zijn magische macht. Zooals de werkers van dit volk marmer, porphyr, granieten rotsen en steengroeven doorboorden met een onverzettelijkheid die deed sidderen, zoo doorgroeven de wijzen van dit volk allen geestelijken weerstand met hun wil. Zij tooyden Har's sperwerkop dan met nóg hooger en fonkelender pauwenveeren en dreigden zelfs Serapis in de onderwaereld te zullen verstikken, als hij geen bijstand schonk.
Haman had de Aegyptische magiërs, gereinigd door bijtende zwaveldampen en walmende aluin, bloed zien stelpen van zware wonden, met enkele hevige, korte, wilsstrakke bezwerings woorden, mysterieus van stem uitgemurmeld, waarvan hem ook de Ama- | |
| |
lekitische ziener in ontzetting vertelde. Maar het geheim van dezen wil, door Isis, het moederwezen aller dingen geschapen, zou Haman doorgronden, al moest hij heel Ta-roue als naakt-gegeeselde slaaf leeggraven en op de kale gebergte-toppen van Mokattam grashalmen laten groeyen.
Hij had gezien, als het hart der goden vol vreugde was om hunne gedragingen, hoe de in koel linnen gewikkelde magiërs van Chemi, in schemerdonker door melaatsche honden gestreepte wortelen uit een onteelaardigen grond lieten trekken en hoe deze onheimelijk gloeyden in den avond als dwaallichten. De melaatsche beesten vielen dadelijk dood, maar de wortelen konden zonder gevaar worden gegrepen. Met deze vreeselijke toovervrucht tusschen de vingeren konden zij zelfs vervloekingen van Seth, den aartsbooze, opheffen of verergen.
Ook bezworen zij, de lippen met honing bestreeld, bij het opgaan der hondster, verstijfde adders in een mengeling van rood zout en water uit den heiligen stroom. Tusschen hunne bedwelmende wonderdaden bleef de gouden harpcyther klinken van de zoete levensverzadigster Hathor, als een zanggeruisch achter de goudvurig-beplengde pluimpalmen van den Nijl-in-avondzon. En toch wist Haman te ademen onder den hemel van Perzië.
| |
| |
Op déze uren juist, als er lichtvlammen dansten op de bergkammen, verlangde Haman dat de Aegyptenaren hem zouden gebruiken voor de mystieke kracht hunner onontkomelijke toovenarijen en voor het verwoestingsoog van Sechet, dat de glansende hemelgewelven zengde. Dan perste een donkere hand zich op zijn klam voorhoofd en een andere lei de heete vingertoppen als een brandenden knoop in zijn nek. Langzaam voelde hij zijn lijfelijke zwaarte verloren gaan; wierd hij gedompeld in een soort van ziénden slaap en éven langzaam ook begonnen de ontzettende begoochelingen. Sau verscherpte tot in de ijlste verte zijn gehoor en Hu bracht zijn tong in een trilling van harsige droogte. Langs zijne ooren joeg het gesuis van waterriet, door zoelte-wind bewiegeld. Plots sprongen nevelgedaanten naar voren uit een scheemrende, eindeloos-hooge hal, scheurend een gordijn van goudgewebd spinrag. Eenige hadden donkere, bloedroode gelaten, met helschijnende schrikoogen van zwart agaat. Een onkenbare stem, die Haman door haar bronzen klankdiepte deed huiveren van angst, riep hem toe, dat hij was een zoon uit de lendenen van Seth gewrongen en dat hij de hoogere machten kon onderwerpen aan zijn wil, zoo hij slechts de ontsteltenissen der inwijdingen en verborgenheden vreesloos doorstond en nimmer repte
| |
| |
van Osiris' overspel met Typhon's vrouwe. De verste en lichtste geluiden in de hemelruimte ving hij óp, terwijl een diepdonker geschemer van groen licht voor zijn dichtgestuipte oogen flakkeren bleef.
Weer klonk de stem.
- Ik ben dat wat was, wat is, wat zijn zal;... ik ben de eerste bewoonster der hemelen.... Ik alleen, donker gesluyerde, kom tot u, en zweef om uwe neusvleugelen, en schenk u ademtocht. Onder mijn sandalen kronkelt de neergetrapte slang Apap.... Ik zal u onder den lichtschijn van mijn schijf leiden. - Haman moest 's nachts zelf de gestreepte vlam wortelen plukken die doodden, doch zonder gevaar bleven als hij Atum met een getaltooverij van drie woorden om hulp smeekte. En zoo deze weigerde, moest hij de Goden dwingen hem bij te staan, en den kleinen naam wisselen voor den grooten naam. Want ook de verborgen naam van Ra ging ééns uit zijn boezem over in de borsten van Isis.
Hij moest later, weken lang, als de sterren zijn menschenlot althans niet met onverhoede gevaren bedreigden, in de zevende ondergrondsche zaal der groote pyramide langs verborgen wegen afdalen tot de schattenbewarende beeldgestalten; boter en melk van rein vee offeren en in de gang-duisternissen der labyrinthen rond de graven de daemons verjagen,
| |
| |
die de koortskiemen zengend onder de menschen zaayden. Edelen wijn, die roerloos en stil sedert Cyrus' leven had gegist op zijn donkeren droesem, moest hij plengen over de altaren en gieten in de koele lijkvazen van Horus en Isis. Op de vleugelen van Nut, den Hemel, uitgespannen als een gazen gouden wiek, moest hij weer terugkeeren naar de zuivere lucht der woestijn, op zijne schouders de simpele kruiken van gedroogd geitenvel. Men zou hem belachelijk vinden in zijn geschonden pronk en kaal als een ruiënden pauwenstaart. Maar niet omzien mocht hij, links noch rechts, op bevel van Ra. Om zijne heupen zou hij gorden het gele achter- of witte voorschort der Aegyptische landlieden en zijn groenblauwen tulband wisselen voor een helmkap met myrthetakken gecierd. Ook moest hij het doodengericht van Osiris in zijn genadelooze zuiverheid, stellen ver bóven het woord van Ahura, Zeus en Baal-Molech en alle menschelijke sluwheid en berekening van zich afwerpen.
De hand van den Ptah-toovenaar uit Memphis, met de zwart-gloeyende scrabaeus-amulet in carmozeinen draden gewebd, bleef op zijn voorhoofd geperst en die van een andere op zijn nek, met het enkele staaroog van Horus. En een stem plechtiglijk klonk: - Uw linkeroog is in bescherming van Osiris.
Telkens voelde Haman zich hoogerop zweven in een
| |
| |
onbegrensde ijlte van purperend licht, dat naar de kim uiteenschoot in pijlblinkende goudglansen. In de zonnebark van Ra roeyde hij niet mee, al was de hemelzee rond hem magnetisch van vuur en gloed. En toch voelde hij zich onder een gewichtloos fluïde, lichaamloos en tegelijk over àlles heengespreid. Nu verstond hij de jubelstem der vogels, terwijl het binnen in hem klopte alsof zijn hart gewogen wierd. Bij een brandende gedachte aan zichzelf zonk hij plots neêr in zijn vlucht, stortte hij wég als in een verpletterenden val; snoof hij den walm der aarde gelijk den bloedgeur van een slachthuis, zag hij schichtig voor zich uit het zwarte zwijn van Typhon rennen en in zijn grof geweld verwoesten.
Toen ademde een andere wichelaar, een slangenscepter wiegelend tusschen de dunne vingers, hem op de oogen en heel de oneindigheid waarin hij zweefde wierd deinend violet en blauwzwart. En de onkenbare stem riep weer, onder het wondere getokkel van de Hathorharp:
- Gij wilt het geheim van het leven ontleden,... gij peinzende sphinx.... Wee u Haman, zoo uw eigen schaduw op u springt... wee u zoo zij u daarna verlaat. Wee uw Ka-gestalte.
En hij zag in de blauwviolette grenzeloosheid om hem heen, een schrikkelijk schepsel van damp en flar- | |
| |
den, het eigen hoofd dragend in de handen. Hij zag dat hij het zelf was, dat hij den hemel voljammerde en smachtend toeklaagde, dat hij niet kon sterven, dat hij brulde als Taouer in harpoenen gestort.
Zoo, met het hoofd in de handen, zich tóch van de vernietiging bewust, zou hij in de waereld terugzinken, leerden hem de toovenaars, als hij de zonen van het Zwarte Land verried bij hun samenzweringen. Een oranjeachtig-geschubdemonsterslang, geweldig van kop en lengte, kronkelde zich uit den hemel los en beet zichzelf purperende wonden in haar wringende kronksels.
Al sterker voelde Haman den duimdruk op zijn nek en toch zweefde hij ál hooger en ijler boven de blauwzwarte afgronden, waaruit een vuur flikkerde, groen als van brandende opalen. En steeds zwaarder rook hij het bedorven bloed van de stad.
Toen klonk de onkenbare stem uit de oneindigheid opnieuw en zei hem:
- Zoo Haman, gaat gij den nacht in onzer mysteriën, gruwelijk voor uw gezicht. Maar ook kunt gij de witte kroon van Osiris zien, de golvende velden der witte leliën en de dalen der lichte rozen. En gij kunt beluisteren in de wiegelende maat van Ibis' stap, het werk van Thoth.
Door eene nieuwe beademing tegen zijne oogen zag
| |
| |
Haman, zwevend als op vogelenwieken, uit een mist van goud opdoemen, Ophir, de goudstad. De prangende angst van neêr te storten in een duizelende kolk, was uit hem verdwenen.
Hij zag rivieren schitteren in de diepte en zonnestralend opengloeyen; rivieren waarin goudkorrels stroomden. Hij zag Xerxes op zijn troon. Zware klompen goud schommelden aan de pijlers en spalkende leeuwenmuilen blonken op de leuningen. Gouden vaatwerk, in bergen, rees onder hem óp en hij hoorde het klaterend rollen van de zware dareiken, de geslagen goudmunten van het land. En weer klonk de stem, die hij nu herkende als van den toovenaar:
- Nu ziet gij, Haman, Mayu, de Aethiopische goudmijnen, één gelen brand van goud, overal waar gij heenekijkt. En nu ziet gij Ouady Olaky en de bergen van Etbaye en het goud van Nubië in de mijnen, op de wateren, tusschen de dalen, op de velden, het grijze goud, het witte goud. Het ontstond uit eigen kiem wezen, uit de doode materie, als de heilge kikvorschen, zonder ouders, uit het slijk van den Nijl. Gij ziet, de Assyriërs storten aan uwe voeten leeg, vaten en vaten met zilver. Zelfs de mieren graven voor uw voeten óp, de goudkorrelen uit de diepte der aarde en de donkere mannen van Indië dragen het in gouden kruiken voor u uit. Zij bedekken het met de wemeling van tur- | |
| |
kooyzen en oversprenkelen het met bitter water en wierook. Het is alles ú, Haman,... de goudgele kronen, de pauwen veeren, de feesten te Sa, de gonzende trommels en de gevlamde agaat, amulet en speeltuig, wijn en altaar.... Zweer bij den naam van den viereenigen Amun en gij behoort óns. Zweer het bij den zonnevogel, zweer het bij den Sperwer van Horus, zweer het bij mijn tooverstaf, den ossenschenkel.
Hij hijgde, Haman. Door zijn lichaam stroomde een zwijmelend geluksgevoel. Hij hijgde en hij tastte naar den rijkdom onder hem en rond hem en de tokkelharp van Hathor klonk opnieuw als tooverij. Toen week de magiërshand van zijn hoofd en de andere van zijn nek, en met stuipachtige schokken en rillingen zonk Haman weer uit de onmetelijke hoogte boven de afgronden, neêr op de aarde; ontdekte hij zichzelf ópstarend naar het onnatuurlijk-heldere licht van den oosterschen woestijn-nachthemel, die blonk in maanglans als bengaalsch vuur. Twee Aegyptische toovenaars stonden naast hem, neurieden met slaperig-zachte stem een stil gebed, droomerig als een vedelsage, en drukten Haman toen een scarabeusamulet de bevende handen in.
- Uw opstanding heer,... zorg voor uw eeuwige leven... koester uw heil bij den kever... op zijn vleugelen lichten de heilige teekenen.
|
|