| |
| |
| |
De ziener
Haman kon met zijn meest strakke, norsch-sluwe kracht het onbetastelijk geluksgevoel der koninklijke genâ niet overmeesteren, al voorspelde eenweenende ziener uit zijn stam, rondzwervend onder Iran's hemelhoog, levend zelfs onder de vermetele Paraetaceners en andere roovende bergvolkeren, - en nu, bij een pleisterhalte door de karavaan opgenomen, - hem reeds alles van zijn triomphale toekomst. De schreyende ziener had, zinspelende op Haman's lot, gesproken: er zijn aardsche dingen, die met een diep-verborgen kracht, ijzer, meerschuim en stroo tot zich trekken. Er zijn ook bij de menschen wezens met zúlke verborgen machten toebedeeld. Haman zou eens staan bóven's Konings zeven opper-kamerheeren, boven de brassende kroonraden; bo- | |
| |
ven geheimschrijvers, zwelgende schenkers; boven schatmeesters en op-louter-levensgenot-jagende zegelbewaarders. Zooals in den hofstoet Moorsche slaven met blank-ontschilferd hout het heilige vuur op de zilveren schalen voedden, zoo zou Haman zijn eerzucht onderhouden met de onbluschbare brandstof van zijn hoogmoed en zijn heerscherswil. Hij zou raadselachtig begoochelen en de menschen tot zich lokken in zoete omgordingen van woord en daad. Hij zou zich vereenigen met de menschen van ijzer, de onbreekbare en geweldige; de menschen van meerschuim, de broze en teerhartige; de menschen van stroo, de onnoozel-buigzame en plooybare. Onder de blake en wreede zon-zengingen had hij het gezien in een Syrische woestijn, tegen den heeten hemel, het visioen:... Haman van Hammedatha, met purperen sleepmantel op de breede, dubbele, marmeren bordestrappen naar het ontzachlijk platform stijgend en vóór het stralende wit der paleisgevels, vlak nabij de terras-pyramiden,... Xerxes, gelijk een broeder hem omarmend.
Haman voelde zich de aarde afgetild. Star keek hij in het uit gemagerde, vaalgele kluizenaarsgelaat van den ziener wiens oogen als in een rood licht schitterden. De onderlip trilde hevig boven den grauwigen baard en over het voorhoofds been groefden de zwarte rim- | |
| |
pelingen eener peinzens-moede prophetie. Haman begreep den spalkenden zin zijner woorden vaag, bedeelde den waarzegger goud en geschenken, en heimelijk, - want voor de waereld was hij een bekeerde Mazdayacner, - beloofde hij alle Amalekitische verderfgoden de kostbaarste offeranden welke zijne heerschzuchtige, lofgierig-dronkene ziel in gedachte slechts bijeen kon garen.
Waarom klonken de voorzeggende woorden van den droeven Amalekitischen ziener en heiligen zwerver, die bij het bestaren der giften nog heviger ging schreyen, waarom klonken zij telkens in hem op? Wijl ze zoo beangstigend-klaar waren uitgesproken onder den zengenden woestijnhemel van Iran. Haman had nu den ziener met de roode fonkeloogen en ijzerglanzige tanden voor het eerst ont moet, terwijl deze weenende langs de kampementen liep, somsplots begeesterd de aarde kuste en klagelijk zong:
- Gij Parsen, gedenkt in dankhymnen, na Ahura Mazda, na Cpitama Zarathustra, uwen Xerxes den Groote, die meer dan negen koningen overwon.... Gedenkt uwen Cyrus en uwen Darius, de heilige helden. O poortwachters, herders, slaven en vrijgelatenen, die de duivelen-benden der dakhma's verjaagt,... schendt nooit hun graf! Want de goddelijke geest van Atar waakt óm de rotshuizen der
| |
| |
eeuwige stilte, van middernacht tot zonsopgang. Haman had dadelijk, - den wilden glans over het uitgemergelde onheilgelaat bespiedend, - den bezweerder als voorspeller ontdekt, hem geëerbiedigd, ook gastvrij in zijn tent dien dag bekers vol zwaren, troebelzwarten wijn te drinken gegeven. Gretig slurpend was de heilige ziener toen, onder het geheimzinnig krullen van wonderteekenen in de lucht, gaan beweren: dat Angromainjus hem, hem alléén, op de hoornkleurig-gevlekte rugpantsiers der schildpadden de afgedorde woestijnen liet bezwerven; dat hij doolde in boetedoeningen, telkens wéér bekoord door de zoetvrome bespiegelingen zijner eigene prophetieën, tusschen tenten en vee der roof gierige nomadenhorden en toch geen pijl of spies hem ooit vermocht te naken. Zacht prevelde hij in een ontsteltenis toen, als bij het ervaren van een schrikvisioen:
Toen werd de heele aarde vol
Aan klein en ook aan heel groot vee,
Aan menschen, honden, vogelen,
Aan roode en lichte vuren.
Het gemeene en domme volk zou nimmer een lijk roeren, maar híj... at het leven op van den dood.
| |
| |
Dat zou Haman zonder vrees en huivering, als een naspeurbare godsspraak, later wel begrijpen wanneer eens hij meedwaalde in de bergspelonken der ingewijden, slechts voor prophanen grauwdonker bedampt, en waar de verborgen wetten van het menschelijk lot beschenen staan door den innerlijken gloed der orakels.
– Want daar alléén,... sprak nu de ziener in vervoering tot Haman,... werpt het licht géén schaduwen. Daar alleen is het bouwsel der hemelen te schouwen in een oneindige diepte. Uit zinnegeluk en genots-onderworpenheid geheven,... wordt daar onthuld het mysterie van ieders eigen bestaan. Nergens lijkt het ongenaakbare Mythra-vuur zoo zalig en veilig verscholen, als in de onderaardsche en nachtsombere rotsspelonken der stilte-woestijnen.
En de ziener vertelde met eene beangstigende schittering in de roodvochtige oogen, dat Zarathustra's Fravashi in de onheimelijke glansen van zijn verborgen, goddelijken oorsprong, tot op déze onheilspellende dagen juist daar, in de stikdonkere rotswulfselen rondzwierf. Achter den Propheet staarden de geestelijke erbarmers van het milde, teedere oog en wuifden de waayers der koeltens. En Yima zelf blies zacht de koelte der verre sterren naar hem toe, Yima
| |
| |
die de aarde met zijn gouden, zeysscherpe zwaard had gespleten en in haar schrikkelijk bruisende binnenste boorde met zijn zonnestaf. Juist daar sloeg de groote godsgezant de daeva's in hun vleermuisvlerkend gedrang plots blind met het sprookschoone licht van zijn Wezen. En zoo zij in den omtrek der groen-schemerende wouden vol oude boomstronken en steppen zonder kim-grenzen, zijne ademreinheid de lucht voelden doortrillen, dan dol elkaar de grauwe wieken kreukelend, wondend en kneuzend, vluchtten zij heen onder een waanzinnig-droef gehuil als van verjaagde jakhalzen op rooftocht.
Al wie de verzoeking wil doorstaan, leerde de ziener Haman iederen rustavond in zijn tent, schuilt weg in de bergkloven om eene onwankelbare, vaste stilte te naderen en wacht,... wacht tot het leven hem geopenbaard wordt. Zelfs de tropische vlinders met zonneflonkerende vleugelen, fladderden bij avond val op de zwart granieten wanden der kluizenaarsholen af, waar de Fravashi van den hemelschen propheet zijn sprookglans overheen hing als scheen er zwevend en blank, een zomersche maan. Het heilige woord schept hier zijn eigene gestalten. Hier, een stem zingt:
| |
| |
Asha vernietige de booze druya's
Uit brandende duisternis geboren.
Vernietigd wordt de booze geest,
de Goede zal vernietgen hem.
Vernietigd wordt het leugenwoord,
Het Ware zal vernietigen hem.
Haurvat en Armetat naderen,
Honger en dorst vernietigen beiden,
Haurvat en Armetat naderen,
Vernietigen honger en dorst boos.
Angro gaat dan op de vlucht
Die het kwaad brouwt machteloos.
Geen der zuivere menschenleeraars en atharvans uit Medië en Perzië, hoé ook van verre aandwalend, kan de Yasna prevelen voor het heilige vuur, wanneer niet éérst hij het verschrikkings-duister der spelonken heeft bewoond. De vlinders flonkeren er hun roode en gouden zeyltjes open en dicht; het wild gediert brult en kreunt er van honger en vrees. Waarom peinst er niet de mensch? Koning Vistaspa wierd er zelf heengesleurd door Zarathustra, van zijn heerlijk geurende divan's en zijn weeke kussens, van zijn verleidingsvrouwen wier spangen en oorhangers flikkerden in het haremdonker, toen de goddelijke propheet op aarde leefde en hij zijn wonder- | |
| |
woorden sprak vóór diamanten troon of armelijk afhangsel eener herderstent. Vistaspa ontmoette er ééns de stralende sterrengestalte van Spenta Armaïti, den genius der heilige en verborgen wijsheid, die hem met bleeke vingers roerende, uit de menschelijke onrust en bonte flakkering der daden overbracht naar het droomelooze geluk en de vervoering zonder angstige verwarringen.
- Want Haman,... maande in bezielde innigheid de ziener,... geen menschelijke smart zal ooit te dempen zijn zonder Spenta Armaïti, de heilige wijsheid.... Wilt gij uw leed en droefheid stillen met klank van speeltuigen?... Goed,... maar ze keeren daarna weer, dieper en pijnigender dan ervóór. Roep de wijsheid aan én het gezang der dingen, en twee lichten van den hemel zullen op u vallen. Maar óók,... twee schaduwen zult gij werpen op d'aarde. Daarom Haman, geef u slechts Spenta Armaïti over. Een wijze is meer dan een held, dan een die zingt of beeldhouwt, dan een rijkaard of een wezen, gekwetst door begeerten en liefdespijn. Zoo duik dan neer in den schemer van spelonken en kom tot ons.
Hevig bewogen beweerde deziener, dat ook de groote moordenaar, deduivel Angromainjus, er iederen avond met zijn druyas-heir heensloop om het sparkelende woord van Zarathustra weg te dringen; dat
| |
| |
dit helgedrocht der zwarte poelen wel uren en uren lang, in een schrikkelijke worsteling, adem tegen adem, bij machte bleef Ahura's glans te dooven, maar eindlijk toch met zijn reutelende doodsdaemonen, onder Zarathustra's geeselende taal jammer-klachtelijk vluchten moest, door den vochten schijn en de gouden schaduwen van Mazda's morgenvuur onderdompeld en verdreven. Toen sprak in hooge vervoering de ziener door:
- Het Licht, het loutere, stralende, het reine licht Haman, werpt Angromainjus in een donkere en verwoestende dolheid neer en zwalken doet het hem tusschen een scheurend-doorkreten onmacht en een brullenden toorn. Zoo de groote vernietiger onargwanende menschen buiten de bevangenis der levensraadselen, in diepen eenvoud hoort zweren bij het erbarmend-beschermende, het eeuwig goede van Ahura en de opper-daemon daarnevens beluistert het ontroerde smeekgebed zulker wezens, het gebed van hun lichaam, ziel en geest tesaâm,... nimmer onder Verzorger's hoede uit te willen wijken,... dan vervloekt de gevlerkte en geweerhaakte duivelen-drijver zijn duisternis om onder storm en onweer eener alles-verminkende woede weg te zinken in het helle zwavelzwart van zijn eigen spooknacht.... Als daarna een zoete fluit bij avondrood in uwe ziel het
| |
| |
heimwee lokt,... wees op uw hoede dan, o Haman. Want ook de groote Vernietiger kan droef en verlangend zingen gelijk een dichter. Maar luister niet, o Haman,... ik vermaan u bevend. In alle misleidende gestalten zal hij voor uwe zinnen treden: ziek en zuchtig, strompelend in lompen, wil hij uwe diepe meewarigheid wekken. Weiger! Hij zal u als roover bestormen, maar spreek het heilwoord van Zarathustra, den Overwinnaar van den eersten tot den laatsten mensch, en Duivel's dreigen zal klinken gelijk grootspraak. Zijn dolk zal hij slechts kunnen scherpen aan zijn tong. En zoo hij in u zal merken den onbezochte, hij zal zich een heesche keel spreken om u te naderen zonder dat gij vlucht. Want hoe ziet hij er uit, Angromainjus,o Haman? De Perzen richten geen afgoden op; gij moet dus een schepsel herkennen van wien geen beeltenis bestaat, een ongeschaapne, die toch duizend keeren, zich wentelend in verderfenis leeft. Gij kunt hem niet zien en toch is zijn aangezicht afgrijselijk in het duister. Plots verrijst hij voor den witten kop van een wit paard. Past dan óp, want al aanschouwt gij hem niet, gij voelt hem. Plots dampt hij óp uit de schenkkan waarin heete wijn geurt. Ook kruipt hij als een nietig stinkend insect onder het zoetst der bloem en vergiftigt het honingzeem. Wanneer een derwisj-cyther u in droomen vallen doet,
| |
| |
verbreekt dan de tooverij der tonen, want ook daar schuilt hij achter. Hij werpt zich het éérst op de ziel, in zwakheid en in vreeze ademend. Een zwakke nu, o Haman, is een zot, een potsierlijke tegenschepper van het wijze, die in een opzichtigen en ijdelen pauwendans waant u te behagen met zijn onooglijk passenspel. De dartelen, zotten en ijdelen, zijn Angromainjus' eerste prooyen.
De ziener biechtte nu op een avond, terwijl een gele tarantel op zijn hand roerloos stond uìt te staren uit vier groote spooklichte roofoogen, Haman omzichtiglijk, dat de heugenis aan Amalek en Canaän door Ahura, Mythra en Iran in hem was uifgewischt; dat hij in bestendige vreugde, belijder heeten mocht van Zarathustra's leer en de gouden schijn van Bactrië's avondhemel over zijn handen en aangezicht viel,... waar hij ook doolde. Zoolang de dagen rood ondergaan en goud weer opstijgen boven de waereld, zou hij Ahura-heiligen ééren en Angromainjus schuwen. En de ziener van vreemden stam vertelde met geest-driftigen angstblik, hoe hij in de groote woestijn, achter Demawend's onmeetlijk plateau, waar de uitgehongerde jakhalzen schreyen op de bergen, ééns Angromainjus het hemelsche vuur de zwarte verdoemenis-oogen had ingeblazen en dat toen de daemon der daemonen te huilen kwam van waanzinnige pijn,
| |
| |
als een boosdoener wiens gelaat met blake ijzers vleeschschroeyend wierd ingemerkt.
Toen, in smartelijke verbittering, sprak hij voort: - De landen der aarde zullen den menschen álle bekend worden, maar de weg naar den hemel zal blijven een gang van strompelende, weerbarstige dwazen en tastende godzoekers in het blindhelle licht. Het leven op aarde is gelijk een zwart-uitstralende en tegelijk zwart-sluierende droom na het gebruik van benevelende zaden en kruiden. Het leven op aarde is als een maere door de Yatu's behangen met een nachtgordijn van donkerte, waarop zij schichtig het somber bloedende lichtspelder menschelijke nood-lotseinen werpen. O Haman, Haman, wél lijkt alles vergankelijk; wel bloeyen en kwijnen de dingen in het eeuwig-onbestemde en graaft iedere begeerte zich een groeve van heete pijn door het menschelijke hart. O, zweef het vervlietende na en ge zult bemerken dat gij zélf het vervlietende zijt. Wél is er achter de werveling der getijden een scheppende en een vernietigende drift die wij niet verstaan; wel is er smart, vertwijfeling, slavernij en onrecht,... en tóch, niets gaat er tegen het goddelijke in omdat het diepste wezen der dingen zich nimmer tegen zichzelve keert. Daarom, al zeg ik u: zoek de eenzaamheid der bergkloven, waar toch ook eens de wonderstichter
| |
| |
Zarathustra leefde nadat hij Kayomaras' vlammende daden in de Avesta tot het levende wóórd had gemaakt,... geef uw wroegenden wrok tegen de ondankbare menschen niét met het hart te eten.... Verwijder u nimmer walgend van ál wat er ademt, want gij zoudt vervloekt zijn omdat gij dit al ademende deedt. Herinner u hoe Amalek's oude wijzen naar de zeven gouden schaduwen van Kaaba's eeuwige tempeltorens terugzwierven uit de doodsombere woestijnen van Woest-Arabië, met een bloedenden haat in de ziel voor hun hondsche vernietigers. Doch toen zij eindelijk het onmeetlijk-beweginglooze der zengende heemlen boven het brandende steppenzand achter zich hadden, na maanden en maanden den schrik der eenzaamheid en de vrees voor het grenzeloos-leege te hebben doorleefd, - een smachtend verlangen hen verteerde tusschen Kaaba's zeven zwartsteenen tempeltorens, hoe zij toen, jammerend het donkre marmer kussende, uitriepen álle levende wezens gelijk broeders of zusters te zullen omhelzen wanneer deze slechts spraken van het menschelijk hart dat alleen in liefde klopte. Zoo was hen een zoone Himjars' en eene dochter Nabajoth's even welkom als een Agareen of een éérst vurig-verdoemde Hebreeuwer uit Palaestien. Doé gelijk onze oude Amale-kitische wijzen.... Gij kunt niet uwe genietende beenen
| |
| |
driftig inplanten op den grond en tegelijk uw armen bevend-begeerig naar den hemel heffen. Want óf de aarde zal u verslinden of het paradijs u uitwerpen. Gij kunt de zinnen vreugd niet mengen met het geluk der geestelijke deugd. Hoe gingt gij lachen wanneer achter den damp mijner bedelaarsplunje plots om mijne lendenen zou doorschijnen, in rijke pronkplooyselen, een goudgestikt kleed van groote valken vercierd? De wijze mint de armoe en het stille grauw der nederigen. Bij het heilige Bahram-vuur,... het is een brandende leugen dat de domheid en de armoe samen d'aarde overkruipen. In rijkdom Haman, staat gij naakter dan ik in kommernis, wijl Spenta Armaïti mijn lompen overglanst, van binnen uit, met zijn innerlijk licht en Agromainjus de praal en het goud óm uwen tulband doet roesten door zijn ademgif! Spenta Armaïti zegent mijn armoe met de weldadige oogen, terwijl de weelderigen en zatten zullen vergaan in Dahaka's vuurbek, de vulkaanslang die zich gedrochtelijk boven het Demawend-gebergt uitwringt. Bestaat er iets reiners dan de melk der moederborsten, o Haman? Ook ik heb ze gedronken eer ik bedelde in afzichtelijke lompen en eer mijn mond propheteerde. Neen Haman, mijn ganzeschacht kraste niet zacht over perkamenten rollen of over versteende schelpen heen. Ik dichtte geen hymnen noch of- | |
| |
ferzangen ter verheerlijking Craosha's. Ik ben geen geleerde noch berekent uw ziener de kring wenteling der starren. Maar ik heb Zarathustra's levend woord door de bloedader in mij opgenomen. Ahura is alles.... Les en voorschrift der Gâthas en Vendidâd leerde ik vergelijkend kennen. Doch ik besefte, dat al zeggen de heilige helpers en rathvi's bij de offeringen de geheele yasna met de lippen op, Ahura Mazda hen niet verstaat. Stamel echter één zin uit de treurende diepte van uw bewogen menschenhart en de Onzichtbare begrijpt iedere trilling uwer smeeklijke liefde-verlangens.
De bevreesden hooren overal het verbolgen gegons van Nasus, den duivel der bederfelijkheid en verrotting, die als honderdoogige vlieg in een vuurknettering dol rondzoemt en op welke plek hij ook het menschelijke lijf beroert slechts één tel behoeft om het met zwarte pest of leprose te besmetten. De ongeloovigen en grauwe twijfelaars, in een duisteren drang het leven vastklemmend, zien vlak boven hunne hoofden vlerken den doodsdaemon gelijk een bleeken, schrikkelijken vogel, den knokelenden kop door Akomano's geraamteachtige hand in grijnzenden spotvorm uitgesneden. Hij is de inwendige, stil-moordende beenderenkneuzer en merg-uitperser. Alleen de zuivere vuur-vereerders
| |
| |
vreezen de Zanda's nimmer, de lokkende speellieden der hel, de Ahrimanische Yatu's met hun oranje haren en het reeuwende vlokkengespat op hun schimpend-stervende haatmonden. En zacht weerschreyde de ziener toen hij met wankele stem, in aandoening stamelde:
- Haman, wij... wachten u in de bergkloven.
Haman luisterde gelijk een vroom kind in den koelenden woestijnnacht en bestaarde vol legendarisch ontzag het zwervende en ontredderde waarzeggers-wonder van zijn stam. En toch brachten woord en daad van den bekeerden Mazdayacner, geheel Pars geworden Mythra-aanbidder, hem in een angstige verwarring. Vreemd! Dán sprak de ziener tot Haman in teedere wijsheid over zijn verachting voor het vleesch, over zijn verloochening der bedwelmende zinnen, over den staal-schubbig-gevleugelden haan Parodars, die onder het heilige en gouden morgenkraayen den sluimer scheurde aller gewetenloozen in Ahura's rijk en de ashavans wekte met blijdschap in het hart. Dán weer openbaarde zich plots de bijgeloovig-vurige Amalekiet, verzot op zware wijnmoer en scherp gekruide spijzen; de Amalekiet, die sidderend de vloekduisternis van Angromainjus vereerde en de karavaan-Aegyptenaren tegelijk in- | |
| |
nerlijk naderde om de zoetbezonkene godsvrucht hunner bezetene dierendiensten. Dán sprak de zwerver van hun wichelarij, van Khepara's lichtscheppend gelaat en van Chonsu's maancikkel, met een bevenden krop; kromde hij handen en voeten gelijk een oude, kwaadaardige schorpioenspin haar scharen en prevelde ontzet over hunne aanbidding der geheimzinnige, zwarte Nijldal-katers, welke met het groene venijn van hun uitsplinterend oogenvuur alle zonen van het Zwarte Land betooverden. Eerst uren later doorzag Haman ziener's wisselenden aard: zijn klaag-zangerig schreyen om het eeuwige geluk dat Ahura den Parzen schonk; zijn droeven vervoeringsgang langs de kampementen als een prophetische verheerlijker der Achaemenidische koningen; zijn verkonden der zaligheden bij het drinken der witte haoma en het zingen der Gâtha's, En daarna, verborgen,... onder de Aegyptenaren Isis en Osiris dienende en huldigende, en gewagend van den schrikkelijken Seth met den beklemden, toch verrukkelijken angst van een verboden wellust.
Want ééns ontmoette Haman den valen propheet in de oppertent der Aegyptenaren, maar nu onbegrijpelijk gul in vriendschap en heerschend-overmoedig zich bewegend tusschen een groep zéér aanzienlijke en hooghartige krijgers, mystieke wichelaarszonen,
| |
| |
die tegen vreemdelingen immermet schuwe gebaren gedempt-plechtig spraken, alsof zij onder schaduwende tempelgewelven gingen. De ziener, plots zoet vereerder van granaat, uitgevlochten lotuskelk en,... rijkgecierde sjerp-borduurselen, bracht Haman tot hen, als een belooning voor zijn gastvrij onthaal op den zwaren, zwarten wijn en de blinkende geschenken van zilver en goud. De wichelaarszonen van het Zwarte Land en vooral twee uit de Beneden-Aegyptische stad Saïs, ontvingen den Amalekiet, door waarzegger's teedere, schier barmhartige aanbeveling en zachtzinnige genegenheid,.., gracelijk-welwillend, bijna schroomvallig, Haman wist, dat de almachtige Xerxes, van eeuwigheid tot eeuwigheid ademende, afwisselend in pijnigenden dwang of koninklijk-milde gunsten, de Aegyptische oppertoovenaars en priesters aan zijn Hof gekluisterd hield. Zij zouden Haman weer, boven ontbiedingen uit, door geheime middelen naar Xerxes' Hof toebrengen.
Metschichtige en geheimzinnige stem-intonaties vertelde de ziener hem op een avond, bang-fluisterend soms, alles wat hij wist en vermoedde van half-voorbereide saâmzweringen onder deze Aegyptische uitverkorenen. Haman moest op zijn hoede wezen en d'ooren rekken tot den grond. Want op de laagte
| |
| |
der voetzolen zwierf de gevaarlijkste taal van den geheimdienst.
Met een fellen bloedglans in de geestdriftige oogen verhaalde hij Haman van de somber-angstwekkende macht dezer Kem-priesteren; van hun afgrijselijke bezweringsliederen, hun sih als blik-betoovering: en van de zwarte hymnen, die zij ruischlend-zacht, als de ademing van zeeschelpen, ter inwendige vernietiging des Perzischen Algebieders zongen. Hij verhaalde hoe zij, verzellend den koning der koningen ter jacht, de klagelijke echogalmen der hoornen en trompetten vastbonden aan het ijle luchtruim, om plots, tegen het duister, als de stoeten terugkeerden achter het sluipende grauw hunner eigene schemer-schimmen, de verloren-gegane klanken weer bijeen te stuwen en opnieuw te doen herklinken gelijk begoochelende signalen uit onzichtbare instrument-monden. Hij vertelde van den geheimzinnigen blik hunner geboetseerde beelden welke zij, strak-gelijkend naar hunne Perzische vijanden, kneedden in roode klei en hoe zij deze, sissend en prevelend, in wolfsdrekvuren lieten afschroeyen en vervloeyen, gebedskrachtig overtuigd dat ook het werkelijke wezen, de Ba dier nagebootste schepselen zóó zou verteren en vergaan als hun gemarteldepoppen. Met brandende drift in de oogen sprak de ziener over hun
| |
| |
voor ieder ander omsluyerde kennis der hoogste zinnebeelden, met de negen goden van Horus doorstraald. Zij verzoetten magische kruiden uit woud en vale schaduw-ravynen, door de vleyende tooveryen hunner bezweringen en heilige beademingen. Melaatschen vol zwarte zweren genazen zij soms in éénen nacht met nepenthesblad, doormengd van bloed en wijn, murmelend met den adem vlak op d'amulet van een zonnebark door tengere jakhalzen gesleept. Zij roerden vreemde oerstoffen, door Osiris gezegend, tot een wonderlijk-gistend geheel van onbekend geurdampend leven. Zij doorgrondden en troffen alles met den bang-suizenden toon, de verstarde bewegingen hunner bezweringen. De poort der aarde omstralen zij met den glans hunner wetenschap. Zij schouwen het innerlijke licht achter een doodsduisternis. Maar ook hebben zij een helsch-angstige macht om alleenloopende vijanden plotseling te kunnen overwerpen met vreemde, ijlgroene schaduwen, die hen het binnenste wezen door het buitenste heen doet schijnen. Zij kunnen ook, bij het stil besnuiven van ingewanden-kruiken, storm verwekken als zij willen, met hun klankwilde bezwerings-liederen en het donkere gegrom hunner stemdreigingen. Met schuwe handbewegingen vertelde de propheet Haman, strijken zij spookachtige glan- | |
| |
sen aan rond de oogen der menschen die zij verachten, opdat deze, in monsterlijke gedaante Ozechor, den Aegyptischen hemelreus, als een dol en vernielend ondier zullen zien naderen... alle vreemdelingen op d'aarde uitroeyend. Wanneer zij murmelen tesaâm van de ziel der zielen, Anêpore, den verborgen Meester der Haters en Sechet-Bast-Râ oproepend, dan ontbinden zij ál wat vóór het gebed, bij hun vijanden vast en hecht ineengesnoerd stond in orde en regelmaat, tot verwarringen en verwilderende groeyingen. Dan roepen zij de daemonen van onderwaereld en nachtvelden tesaâm, die als kwijlende hondskop-apen of bengelende gedrochten verschijnen en zich vraatzuchtig oprichten bij den naam: Verscheurder, Snijder, Doorboorder, omhuld in den blauw-lichtenden gifadem van den schrikkelijken zonne-besproeier, d'Apophis-slang.
Deze, door den koning-zélf begenadigde sterren-staarders lieten Xerxes lauw stierenbloed drinken, waardoor hij waande dat hem verborgenheden en bestaans-geheimenissen wierden geopenbaard. In bevende ontzetting vertelde de ziener over hun sombere magische kracht tot oproeping der wrekende geesten en van hun onzichtbaar-ziedend omsulferen eener atmospheer met de stille vlammen hunner geheime haatvervloekingen; hoe zij, met toespringende
| |
| |
hulp van Tum en Shu, kwalen en ziektens verspreidden door mystieke en heilige textgebeden, waarna dan zichtbare en kruipende creaturen ontstonden, die ringsgewijze zich in eigen wezen ontwikkelden, van mond tot mond uiteenstrengelden, weer wegkronkelden; op de zacht-bevelende priesterstemmen en het bezweringsgebaar van hun slangenstaf, verdoken of verschenen. Vóór Xerxes' ijselijk-ontstelde oogen wekten zij met vreemde geluiden en magische klanken, doode dingen tot leven, spraken zij met afgestorvenen, lazen onheilspellende of bemoedigende voorteekenen van het gelaat der dierkoppen áf; zweefden de sterrenbanen óm met hun goudgevleugelde gedachten; lokten bij zengende droogte duizelhooge wolken naar de smachtende akkers en lieten doodgedorde planten plots weer herbloeyen in een vochtig-borrelende warmte deraarde. Van verminkte Aegyptische krijgslieden heelden zij de scherpe wonden door klagelijke gezangen op den witten vogel-der-ziel, en stoutelijk worstelden de schedelnaakt-geschoren en baardlooze priesteren uit Misra, met de sissende geesten hunner vijanden, die om geheimen te onthullen, aan hun tooverban wilden ontsnappen en fel dreigden met den waereldbrand dien God Horus zou ontsteken op de stille avondkim.
Haman bestaarde ál verbaasder den ziener. Was dit
| |
| |
nu de zonschuwe grotkluizenaar en woestijnzwerver in walmende lompen, die hem zacht-schreyend lokte naar de eenzaamheid der rotskloven? Was dit nu de vuuraanbidder, die zich midnacht driemaal reinigde van zijne aardschheid en sterfelijke driften; die als Mazdayacner en hunkerende God-ziener de visioenen der wichelarij verafschuwen moest? Hem, Haman, voorspelde hij met een heet-eerzuchtige begeerte in de stem, bedwelmende macht, koningseer en de welriekende beademing van Isis. Het ijlende waarzeggerswoord deed zijn mond onder smart-stuiptrekkingen spreken.
Plots weer kuste hij den grond, beweende de weelde en droef klaagde zijn taal:
- O koning der waereld, steun der aarde,... o Xerxes, verdelger der daeva-dienaren, beschermer van Pasagardae, de lichtende stad der Magiërs, heilig zij uw naam!... Uw ziel ligt voor de goedheid bloot, maar zijn de zestig druivensoorten van Ispahan u niet genoeg? Ziet, ziet... het volk gaat in gedrang óp ter gebed, o éérste rechter des rijks, en ik, en ik... verschrompelde,... vernacht in Nyza's vlammende zandvlakte nabij de vuur-uitwerpende bergen tusschen de vluchtende licht-geheimen van den donkeren avond, ik, die de wonderkronyken van Nabûnâ eens onthulde.
| |
| |
Dán, onverhoed, sprong hij weer overeind en beweende nu ook de armoe, de inhalige slechtheid aller menschen. Terwijl hij zich de nagelen over het uitgemergeld gelaat groefde en de naakte borst met bevende knuisten behamerde als in een dolle levens-wanhoop en rouw, beleed hij als leugenspreker in een krijtend wee, Ahura eigen zonden tegen Asa en Khsathra uit den louteren glansgeest Vôhu Mano rein geschapen. Even daarna ontbrandde in hem weer de felle hartstocht van den beeldendienenden Amalekiet en zegende hij verborgen, in een koortsige en dwepende leeflustigheid, alle afgoden en offeranden der Aegyptenaren en alle vuurduivelen die de aarde spleten onder rook en duisternis.
|
|