| |
| |
| |
Oorlogsdroomen
De Algebieder had met zijn koninklijke voorvaderen gesproken, in de donkere, gonzende en onmetelijke diepte van den nacht. En zoo dit nu, uit-innerlijken-angst-geboren-zinsbegoochelingen waren, zou het aanzijn van hovelingen en vazallen, het aanzijn van krijgers en vrouwen, zoo ook hijzelf, zijn levende gedachten en zijne daden, zinsbegoochelingen wezen.
Bij zonne-opgang plengden zijne magiërs reukwerken en bezongen zij den heiligen Perzischen haan Pentoera, die het lichtende heelal regeerde. Voor het eerste heilige Mythra-vuur knielde Xerxes biddend neêr om de onminachtelijk-verborgen leerstellingen van zijn geloof en den zuiveren aard der hoogere dingen, in gewijde ont- | |
| |
hullingen te ontvangen. Hij offerde in zelfvergetelheid, de Fravashis, door wier oneindige krachten de hemel in evenwicht wierd gehouden; ook de woelige aarde, de dooreenwarrelende kudde en het kind in de nauwte van een menschen-lichaam. Hij offerde nabij de zaal der waayer-lampen, alle Fravashis der heiligen; der heiligen die gestorven waren, der heiligen die leefden en der heiligen die nog geboren moesten worden. Hij offerde de Saoshyants, die den zachten gloed der lente over de waereld deden aanschijnen. Hij offerde Kâvi Vishtaspa. Hij offerde het geloof, de rede en de zinnen die door de ziel zijn heengegaan, en al zijne bevelhebbers zond hij hooy voor hunne paarden. Hij offerde Isatvastra, Zarathustra's zoon en met de vreedzaam-zingende stem van den Zôt zong hij mee:
- Ik, Grootkoning-in-purper met een onmeetbaar vazallenrijk, noem mij ootmoediglijk toch aanbidder van Mazda, aanhanger van Zarathustra, vijand der heerschers en daeva's, getrouw aan Ahura's wet. Hymnen en offerpsalmen der priesteren en gesnedenen bleven hem omzingen, verhelderden zijn gezicht op het innerlijke van zijn geestengesprek met de voorvaderen. In eene zoete, reine, allesdoordringende ontroering die hem met stille macht
| |
| |
uit het zichtbare loswond, voelde hij den adem van Asha als een goddelijke en verheerlijkende koelte over zijn brandend gelaat heenstreelen.
Ook volgende nachten, na de magiërs-offeringen, verschenen de geesten zijner voorvaderen weer. Dreigender dan vroeger eischten zij van hem, Xerxes den Groote, dat hij met onkoelbare drift wraak zou nemen op Hellas en vooral geen middel te gering mocht achten om dit land uit te roeyen, zijne bewoners te vernederen en te ontkrachten. Hier zou het niet zijn, de zengende machtsgril van een Koning die het eene volk tegen het andere den dood liet inrennen, noch zou het zijn, de zieke heersch-hunkering van een waereld-veroveraar, doch eeuwige vergelding van Achaemeniden-koningen, zonen van Ahura. Hier zou het zijn, de eerste geweldig-oplaayende krijg van het Oosten tegen het Westen. Geen middel dus te gering voor het doel. Kroop majesteit leeuw, wanneer de honger in hem knaagde, bij een aanvalsprong niet schijn-nederig op de buik? Op den klank van een zilversmids-hamerke trilt de gromstem van een vulkaan mee. Ook een wever vóór zijn ontzachlijke, rond-duisterende getouwen, moet den eersten en fijnsten draad der
| |
| |
wegschietende figuren blijven volgen, tusschen het omhuivende spel der schaduwen, geheimzinnig opgroeyend aan weerskanten zijner bezige handen. Want met de wraakgeesten der voorvaderen, op wier wazige hoofden lichten als schommelende zonnewijzers afschoten, had Xerxes gesproken. Oók zijn droefzinnige en wijze oom Artabanus, die ervóór oorlog en moord verfoeyde, en de onverschrokkenheid der Hellenen naast die der Perzen waagde te plaatsen. In twijfeldoffe moedeloosheid een nacht, verzocht Xerxes zijn oom op het koninklijke bed zich uit te strekken en den sluimer te lokken, tot de uren waarop de schimmen naderden. Toen zag ook Artabanus, in siddering en schrik, de mistige gedaanten verschijnen, en hoorde hij zelfs in angstwekkende hartstochtelijkheid en sombere drift hun stemmen naar hem dreigen: dat zij hem de oogen met gloey-ijzers zouden uitbranden, zoo hij tegen den oppersten wil en drang der Achaemenidische voorvaderen ging spreken en handelen, en Xerxes van de heilige nationale wraak afkeerig maakte.
Alleen Xerxes' gek, Ruba de Mediër, bleef lachen en wantrouwelijk spotten. Sarrend zei hij, dat schimmenkleeren Atossa en Mardonius, en omge- | |
| |
kochte oorlogzuchtige ridders en lijfwachten, ziekelijk vermagerden en hoe of het mogelijk was, dat pas door Xerxes uitgedeelde zegelringen, robijnen en halsbanden konden mééschimmen. En nog weer hekelend lachte hij erbij, dat de grootste geest precies zoo een zwaargevleesden neus had als de opperspeerzwaayer Megabazus, en dat de kleinste voorvader zijn sandalenfranjen precies zoo slordig slepen liet langs de enkels, als Xerxes' pas-ontslagen Lydische wagenmenner.
Hij, Koning Xerxes, had naast de helsche maeren, toch ook en alleen doorleefd, het heilige visioen van den wonderbaren olijfboom, die drie keeren achtereen, in drie goddelijke gezichten, voor zijn verbaasd-starende oogen was volgebloeyd. Op zijn koningskruin plantte de wonderboom zijn eerste fijne spruitselen en twijgen, en een onzichtbare cierder vlocht ze bijeen tot een lichtgroenen krans. En verder, van zijn verheven wezen af, overgroeyde d'olijfboom alle deelen der aarde. Zijn neergekromde en doorgespletene stam droeg het uitgroeyende en schaduwende gevaarte zijner wartakken en wiegelende twijgen. Gansch de onbegrensde hemel wierd vol en verduisterd door zijn overal uitwringende armen, en het zware
| |
| |
geruisch zijner toppen raasde als een verre deinende zee. Van heel de waereld zogen zijne millioenen wortels, voedingssappen omhoog naar dof-koepelend loofgroen en kruinen, en zijn splinterende stammen groeyden en vermenigvuldigden zich ieder uur meer en meer.
Xerxes' diepzinnige magiërs en Gâthas-priesteren, rijkbedeeld door Atossa, schonken hem vrome verklaringen dezer droomgezichten, door Vohû Mano uit het licht gespaard. Zij leerden, dat Ahura's wil ook de lotgevallen der koninklijke menschen schept. Gebieder's luisterrijke naam voorzei reeds de beteekenis van zijn leven: Xerxes,... strijder van Groot-Perzië, inzwelger van den onsterfelijkheids-dronk. Hij alleen zou de geweldigste volkerentemmer worden die de aarde ooit had aanschouwd, overheerschender dan Cyrus, Cambyses en Darius tesaâm. In hem zou weer het heilige vuur uítbreken van zijn oervaderen, dat er ook had gelaayd tusschen de vernielende kampers van Iran en Turan, de maz-dayasnans en de daevayasnans. In hem zou het heldenbloed opbruisen van de Oud-Bactrische en Oud-Iranische heroën, van de alleredelsten uit den stam van Dschemschid, van Thraetaona, van Rustam, den schrikkelijken leeuwen- en dra- | |
| |
ken- en duivelendooder. Hij zou weer hooren, den zoemenden zang van den bandir, die ook Hosang had beluisterd op de uren dat hij gericht hield over de snijdend-krijtende daemonen van Iran. Hij zou als Tachmuraf, weer de luipaarden met onschichtige valken bejagen en hij zou als Dschemschid, de aarde uit elkaar laten gaan, om de menigte der menschen en dieren te omvatten. Hij zou wondergrillige kasteelen bouwen met Yima, waarachter het licht der paradijzen scheen, en ook uit zijn Achaemeniden-schouderen zouden twee slangen groeyen, die met menschenhersenen moesten worden gevoed. Hij zou het woeste ros van Rustam berijden en ook de maanmaagden zouden hem omkringen, hem, zijn hengst en zijn honden die gebeden blaften, Tót hij eens vinden ging, Teheminah, de koningsdochter, die tijgers en leeuwen met tooverzachte hand het gebit toesloot en op wier haren starren regenden uit het nachtelijk hemelgewelf. Hij, Koning Xerxes de Eenige, worstelend tusschen de eeuwig-uit-scheurende, in hel-duister onderdompelende macht van Angromainjus en de weer alles met louteren schitterglans herwinnende heerlijkheid van Ahura, hemelgod die heerschte achter de zonnetransen zijner onmetelijkheid; hij, de Gebieder die reeds
| |
| |
deed knielen voor zijn gezag, Assyriërs en Phrygiërs, Aegyptenaren en Indiërs, Cappadociërs en Thraciërs, Babyloniërs en Lydiërs, Hebreeuwers en Lyciërs, hij zou alle schepselen der aarde tot kruipende slaven, en daaronder vorstelijk-geborenen tot afhankelijke vazallen maken.
De ontzachlijke olijfboom had zijn zilverende olijfkransen het eerst ingeplant op Xerxes' kruin, een zinnebeeld van Amesha Spenta's gezonden. Geen volk ter waereid zou bij machte wezen tegen de wemelende scharen van geheel Azië op te trekken.
Ook Xerxes' droom van zomersche koornmaayers op een eindeloos veld van blinkende wintersneeuw, verklaarden de magiërs als toestroomenden overvloed en fabelachtigen rijkdom. Na de uitleggende woorden zijner wijzen, het vreugde-gschrey en de goddelijke aansporing tot verovering der aarde, hoorde Xerxes door al zijne landschappen, krijgsliederen zingen en heilige harpen tokkelen. Toén brandde het wraakgevoel nog sterker in hem óp, en hij kreet naar zijn koenste en aanzienlijkste Perzen en naar de machthebbenden onder heel zijn volk:
- Mannen van Iran, vloekt mét mij de verdoemende nagedachtenis van Aristagoras, die Sardes
| |
| |
aanrandde met verraad en d'Yoniërs tot afval ophitste. Deze verachtelijke en gluiperige listenwever, misleidde reeds mijn vader, den eeuwigen koning Darius. Ruba zegt wel dat altijd en overal, de Pisistratus-tyrannen armhartig verwelken naast de bloeyende Solon-wijzen, maar in Hellas zijn wijzen en krijgers, slechts lage overloopers en verraders. Bij den heiligen Zarathustra,... zij walmen als lijken en zij verkoopen het bloed hunner naasten voor een dobbelsteen met gouden oogen. Zij zijn verraders van hun land en hun liefde-verlangen! Was Hippias niet een verrader van zijn land? Waren de fakkeltrotsche Alcmaeoniden het niet? Ruba zegt wel, dat zij allen een Gyges tot vader hebben, doch bij ons Perzen, is rijkdom tegenover eer een moerassig bezit waarin de begeerigen verzinken en sterven een gulzigen dood. Wij mannen der bergen, wij Perzen en Meden uit de hooglanden, wij verachten volksverraad en onbetrouwbare praat-sluwheid. Ruba zegt wel:
- De maere luidt dat de Perzen gewichtige dingen bespreken, terwijl hunne tongen lallen in de mondholte en hun geest van dranken beneveld, over de toppen der rotsen wandelt, doch dat zij eerst besluiten den nuchteren dag, volgende op
| |
| |
hun beschonkenheid;... dat hij echter andersom ervoer, hoe vaak de Perzen juist nuchter beraadslaagden en in dronkenschap oordeelden,... doch geen Helleen naakt de waarheidsdrift der kinderen Ahura's, de vreeselijke zelfaanklacht van eigen dwalingen en de onverschrokkenheid in het gevecht der Iraniërs. Wij mannen van Iran, achten de leugen als de rottende levenskiem, terwijl de mannen van Hellas haar optooyen en cieren met het schoonklinkende dichterwoord en de honing-zoete redenaarstong. Ruba spot en zegt dat er onder hen geen Bardya's worden gemoord. Doch dit is schandelijke wartaal. Wij zullen Hellas leegvisschen en zijn bewoners op gouden staters doen dansen, en in onze netten zullen wij vangen, zelfs de spartelende en geheimzinnige schim van een Aristeas. Wij zullen het Parische marmer om ons heen slingeren, als witte blixems. En de tempel van Athene zal dof en puindampend ineene-storten als diep-ondergraven en omgerukte vesting-muren. Wij kunnen nimmer vergeten, de wandaden van Hystiaeus als tyran van Mylete, schoon hij ééns was, redder en weldoener van mijnen vader. Wij kunnen nimmer vergeten, de moord-beramingen en saâmzweringen van Aristagoras. Spreekt gíj nu, Mardonius, mijn edele krijger.
| |
| |
Hoe sloop deze schoonzoon van Hystiaeus rond om onze veroveraars-macht?
- O, Koning der Koningen,... mijn eeuwigen dank dat gij mij vergunt te spreken in uwe heerlijke nabijheid! Ik kan de mannen van Iran alleen doen herinneren, hoe de tyran van Mylete, de verrader en sluipmoorder Aristagoras, onzen edelen vazal Artaphernes en onzen grooten bevelhebber Megabatus bedroog, en hoe hij de Yoniërs en Anatoliërs tegen Perzië, onder gruwzaam dreigen ophitste. Hij brandde boodschappen op de voorhoofden zijner slaven in, en joeg hen met deze geheime teekenen op hunne gepijnigde rimpels, tusschen de bloed-bijlen van muiters en oproerlingen. En de dwaas-ijdele Atheners hielpen hem. Van Ephezus trokken zij op naar Sardes en staken koning Darius' residentiestad in brand. Gestraft wierden zij, door Artaphernes, onzen koenen aanvoerder, zoodat de laffe Aristagoras vluchtte naar Thracië. Carië, Cyprus en Propontus waren opgestaan en volgden vloekwaardig Mylete in muiterij. Doch door onze Perzen wierden d'oproerlingen verbrijzeld en de onderwerping der Yoniërs volgde. Toén besloot koning Darius Athene van de aarde uit te roeyen. Na Marathon leefde in onzen eeuwigen koning Darius, wiens liefelijke dochter, mijne gade Arta- | |
| |
zostra, aan mijne zijde streed, slechts één onkoelbare wraak: de vernietiging van de Hellenen, het land der verraders, overloopers en omkoopbaren, Ons aller eeuwige Vorst wierd geroepen in de paradijzen van Ahura vóór hij zijn krijgsmacht verzameld had. Doch nu staat zijn eeuwige zoon, onze heerlijke Gebieder Xerxes voor ons aangezicht, om de wraak van zijnen vader te volbrengen.
- Eerst aarzelde ik, mannen van Iran,... kreet Xerxes in hevige opgewondenheid. Doch ik heb met mijne voorvaderen gesproken, ik en mijn edele oom Artabanus. En ook hij heeft met de schimmen gesproken onzer heilige voorvaderen, en ook híj aarzelt niet meer. De verbannen Spartaansche koning Demaratus hitst mij op tot den krijg tegen Hellas. Mijn heilige en eeuwige moeder Atossa zegt dat mijn ziel niet mag rusten vóór de vlammen heel Athene tot een aschwalm omrooken, De Thessalische vorsten doen niets dan mij smeeken de Atheners te verdelgen van de aarde en zelfs de nakomelingen van de verbannen Pisistratiden bieden zich aan, mij de geheime wegen te wijzen, waardoor sneller Athene een prooy van mijn krijgers zal worden. Het zijn dus bloedeigene Atheners, tyrannen van Hellas,
| |
| |
verjaagde koningen van Sparta, wier wettige geboort' gesmaad wordt met laster en hoon. Het zijn dus koningen van Thessalië en nakomelingen van Hippias, bloedeigen zonen van het volk, wiens land zij mij in handen zullen geven. En luistert nu ook, edele mannen van Iran, naar het voorspellende woord van den gevluchten Athener Onomacritus, den grootsten wijze van Hellas. Spreekt gij, Mardonius, mijn edele veldheer, en zeg de mannen van Iran wie Onomacritus is.
- Uw verzoek wordt mij een bevel, mijn Algebieder. Onomacritus, mannen van Iran, is de geheimzinnige ziener van Athene, uitgejaagd door zijn volk omdat hij vervalschte prophetieën had onthuld. Onomacritus is een Orphische ziener. Hij spreekt met de orakelen der heilige tempelen, en zooals wij zien in het heden, zoo ziet hij in het toekomstige. Onomacritus, de ziener en schepper der Orphische hymnen, lost de levensraadselen op in den slaap. Zijne godheden verdiepen zijn blik en doorklaren hem de wonderen der toekomende tijden. Onsterfelijk is zijn allegorisch woord dat den droom ontrafelt en achter zijn hoofd valt de schemer der heiligdommen zijns lands. De groote droomenzender laat Onomacritus zien zonder middel van de oogen. Hij, ingewijde,
| |
| |
aanschouwt in den droom, het zuivere licht waarbij wij wakenden, het gezicht zouden verliezen. Deze heilige tempelslaper troont naast het gouden gestoelte van Pythia en iedere grot van Delphoy onthult hem met vreemde stem, de orakelen der toekomst. Deze ziener vast en proeft nooit wijn, om ook schuchterlijk alle fluisteringen te kunnen vangen, van de priesteressen uit Dodona. De waanzin der cybyllen en prophetessen slaat huiverend door zijn bloed. Want de waanzin is schooner dan de bezonnenheid, omdat hij van de goden stamt. Onomacritus nu, de ontsluyeraar, de ziener, o mannen van Iran, voorspelt ons Perzen, het heerlijkste krijgs-heil, en tot onzen eeuwigen Heerscher Xerxes, den vernielenden temmer van Babylon, Aegypte en Aethiopië, zegt hij uit naam van den Doriër Orpheus:
- O, groote Koning.... Gij en gij alleen zult trekken over den Hellespont en zult er bruggen slaan van dagenlange lengte. Gij, veroveraar der aarde, gij alléén zult het Westen neerwerpen en aan Azië vastsnoeren.
- Hoort gij, mannen van Iran?... kreet Xerxes weer in sombere opgewondenheid.... Zoo sprak de grootste wijze van Athene, die van zijn ge- | |
| |
vloekt volk wegvluchtte en tot ons kwam, den grond kussend en overkruipend als een slaaf, om het hof van Azië te naderen. Wij mannen van Iran, wij overbruggen den Hellespont De golf van Enos overmeesteren wij. Ik roep ruiterij en voetvolk onder bazuinen-alarm bijeen en ik, ik, Koning Xerxes, zal mijn legerscharen monsteren. Een overduizelende gedachte! Wij, wij Perzen, zullen het volbrengen. Ik keer mij tot mijn Ruba met zijn eigene woorden en zeg hem na: soms zijn er voorzichtige bezinningen die een mensch sneller in het verderf storten dan roekelooze losbandigheid. O, hoe voel ik mét u, Mardonius, edele zoon van Gobryas, de bluffende leugen van Marathon!
Plots verscheen Ruba, gekleed in peplum als Helleen, en lachte zijn stillen lach, voelend in weemoed, de onweerstaanbaarheid van den volkswil die ten oorlog dreef.
- Gij hebt geen schepen, o god van Perzië!
- Ik heb Phoenicië,... schreeuwde Xerxes.
- Gij hebt geen vloot... geen eigen mannen.
- Ik heb Anatolië en troepen uit alle deelen van mijn oneindig rijk.
- Gij hebt geen paarden, geen wagens en geen helden!
| |
| |
- Verga... verga, gij schimper!... bulderde Xerxes.... Ik heb mijn voorvaderen gesproken en de stem van den eeuwigen Darius heb ik gehoord, waarin de wraak loeyde, de eeuwige wraak. Vloekt mét mij, mannen van Iran, de nagedachtenis van Miltiades en van al de verraders uit Hellas! Dat de hel hen knetterend schroeye!... Wat bekommeren wij ons om de in-angst-krimpende, laffe taal van mijn gek? Arta-banus, mijn overwijze oom, herhaalt niet meer zijn kleinmoedige woorden van verzet. Omdat ook hij ze zag, de schimmen onzer voorvaderen. Zie, zie, nog beeft hij van vrees. Ik voel het mét u, Mardonius. Wij zullen Marathon wreken,... voor Sardes en voor de krenkingen, mijn heiligen vader Darius aangedaan, vergelding eischen. Hoort den maatslag van de riemen mijner galey-roeyers. Hoort het steigerende geluid hunner fluitspelers. Den Hellespont,... den Hellespont, mannen van Iran, zullen wij overbruggen. Wij zullen tijd en uur in boeyen slaan om ons te dienen. Jaren zullen snellen, maar ik, u aller Heerscher blijf, als de sterrekringen boven uw duistere hoofden. Ik leg een brug van het Oosten naar het Westen en klink Europa vast aan Azië. Wij zullen vreeselijke wrekers zijn. Wij zullen
| |
| |
den smaaddood van Hector en Priapus, en het schrey-smeeken om het lijk van zijn heldenzoon, straffen in het Hellenen-geslacht van nu. Wij zullen in de roemrijke gedachtenis van de krijgers aller eeuwen, voortbestaan zonder eind. Den Hellespont overbrugd en Darius gewroken,... dat verrichten wij, Mardonius, wij, ‘barbaren’ van het Oosten!
|
|