| |
| |
| |
Mensch en koning - Ra en Ahura
Een jaar na zijn Aethiopischen verkenningstocht, in Susa weergekeerd, bleef Perzië's groote Heerscher nog snakken, in een weekelijk en bijna kwijnend heimwee, naar Aegyptische wichelarijen, naar de koninklijke hemelbark der Macrobyers en Lybiërs, naar de geschubd-gouden Uraeus en den vorsten-diadeem met den geheimzinnigen glans der druppelend-tintelende, zilveren hangertjes. Xerxes wierd verteerd door onbeteugelbare lusten, om velerlei paradijs-mysteriën in dit aardsch bestaan reeds nu als een lotus-in-morgenzon te zien openbloeyen. De Perzische magiërs hadden met een venijnige afgunst en onder schrille, toch vermomde bespottingen aanschouwd, de helsche wonderdaden waarmee de zwarte spinnen, Kem's
| |
| |
tengere priesteressen, zulk een daemonischen invloed oefenden op den Algebieder. Zij hadden gezien, hoe zij hare kapsels wild cierden met gier-vleugelen, gelijk Maut, de Vrouwe uit den hemel; hoe zij in hare booze betooveringen en beproevingen, vreemde bezwijmingen over Xerxes brachten en dat de Koning toch nimmer, in eene bekrompene wreveligheid, inmenging van andere raadvragers dúldde. De Gebieder van Azië aanbad het Aegyptische onsterfelijkheids-geloof dat leerde: de menschelijke ziel kán niet rondzwerven door het blauwende uitspansel, zonder de verfijnd-zinnelijke bijgenietingen van tastbare lijfelijkheid. Har-Stewi, de koningskrijger zou hij blijven, in zijn leven als in zijn dood.
Xerxes, in verteederingen en zelf-folterenden zielsweedom, de brandende weelde zijner heerschers-phantasieën onderknagend, hakende naar de geheimenis van halfschemer en stille droom-overzinkingen, was verzot geraakt op de duistere Kem-mystiek van het na-aardsche leven, waarin geest en lichaam als een eenheid bijeenbleven. Waarin ook een duizelende tocht door de zeven blauwe, aetherische planeetruimten, in de zeven koele, roode en wit-granieten kameren der Pyra- | |
| |
miden verzinnebeeld, aanvangen ging, die den sterfelijken mensch van de zwoele aarde tot den ijlen hemeltop zou voeren; spherisch in alle ommegangen begeleid door de voorzienige goden, de Beheerschers der Jaren en Eeuwigheden, Horus, Osiris en Arueris, en in tooverspel van glansen tegemoet getreden door Rê's ranke dochter, kuischlijk besluierd als Isis, wier gedaante eener azuren schaduw smolt in het licht haars vaders. De verste bestaans-vergoddelijking viel, naar de Aegyptische priesteren aan zijn Hof in onverborgen gedachten verkondden, het éérst den koningen te beurt. Schoon Xerxes als Pars, Ahura Mazda beleed in de wildvervoerende overgave van heel zijn menschelijk nietigheidsgevoel, verloor hij zich schuw in de doodenleer dezer vreemde wichelaren van het land Cham, juist wijl de mensch-vorst zélf tot een stralende en tooverende mensch-godheid daarin geheven wierd en al de geheimen zijner eigene levenskracht, zijn Ka, zijn onvernietigbaar Ik, in de grafwoon zich eerst als wonderen zouden openbaren. In de mystieke zinnelijkheid en het kwellende zelfplagen zijner dualistische koningsnatuur, voelde Xerxes zich beangstigend aangelokt tot de afgronden die diepte-duizelingen brachten; tot Angromainjus' zwartgloeyende en
| |
| |
sombere magiek, tot de droeve en ontroerend-tragische verwelkingen, al zwoer de heerscher, voor zijn onderdanen, bij Mazda's witte licht; al zwoer hij in de nabijheid der Parsi-priesteren, als Koning van Groot-Medië, Bactrië en Parthië, als afstammeling van de zonen der zuivere Aryers, bij den hemelschen gloed van d'Avesta en de bevende geheimenis der Avestaische taal; bij Thrita aldermeest, den goddelijken genezer van brandende visioenen-koortsen. Toch zwierf Xerxes liever rond als moe-zoete, vereenzaamde, als Osiriaansche Heer der eeuwigheid, in de schemeringskoelte en het nacht-hemelachtig-stille der zuilenhallen van een Aegyptischen tempel, de borrelende ziel vol van hoonspot en sarcastische smartwanhoop om het ongrijpbare en satanische, om het innerlijk-verwarrende en fatalistische van het leven, dan dat hij den ont-maskerenden en overal-uitstralenden dagglans der vuuraltaren en voorhoven eens Parzen-heiligdoms onder Iran's zuivere en klaar-opene transen tegemoet trad; Iran, Ahura's rijk-van-het-licht. Van zichzelf wist de Gebieder, dat hij het voor hem onverstaanbare, somber-geheimzinnige gebeds-gemompel der bedrieglijke en troggelende Aegyptenaren die hem leerden, dat hij door den Dood moest zijn heengegaan om het àl-goddelijke te
| |
| |
kunnen beleven, vaak gejaagder beluisterde, in een soort pijnigende gods-verloochening, dan den aanroep van het verhevene Wezen zijner eigene vrome Perzen wanneer dezen, den tulband met geurige myrth omkranst, offerden nabij den athrava, wiens door een doek bedekte lippen als droefgeestige stemmenmuziek de mathra's prevelden. Want voor den strengen en toeprangenden ziener van Bactrië, de fonkelende goudstar van Iran, Zarathustra uit Atropatene, die licht naar licht liet vloeyen, die Abraham de heilige oude woorden van angst en vreeze had hooren mompelen tot zijnen Hemelvader; voor dezen ademvanger van Mazda huiverde Xerxes in aanbidding. Zarathustra eischte levensreinheid. De Grootkoning hoorde de gouden klanken der gesprekken tusschen den in-lach-geboren Propheet en Ahura, den eenigen God aller schepselen. Hij beefde, de Heerscher, en hij beleed de Visperêd, de Vendidâd en Yasna's, en zijn broeysche, beklemmende wellust-ontroeringen verdringend, wierp hij zich nederig ter aarde voor den heiligen Mazda, den scheppenden Vader der reine waereld. Xerxes beleed de Gâtha's, de koele gedachten-verhevenheid van Zarathustra, en bij ochtend- en avondgebed verklaarde de Achaemenied als Pars te zullen vechten
| |
| |
tegen alle kronkelende gedierte; te zullen verjagen Ishirê, ziekelijke begeerte, zondige lustpijn, wulpsche koorts, valsche gemoedsbranding en stomz wij genden dood. Hij beleed, met het vuur van den wijn nog zengend in de omgedraayde en verwrongen aderen, de matigheid en hij lachte, lachte dronken-in-harts-tocht naar zijn daryphoren, en naar zijn slavendragers van zweetdoek en vliegenstaart. Hij beleed de hymnische vernietiging van Jahi, de in het duister voortschuiflende hoeren-zwelgster, onder de hartkloppende verheerlijking van den bijslaap, onder het zoete geruisch van zingende speeltuigen en het teeder-lokkende zwijmlied der harpenaren. Hij beleed als Mazdayacner, de kuischheid door de Vendidâd geboden, terwijl hij zich zinneloos-in-roes verlustigde met de vrouwen der witte bloemen die het bloed zien; de onreinen, wier blik het heilige licht bezoedelde, het zuivere water en den gewijden Baresma. Zijne magiërs zongen hem voor, de hoogdreigende, heftig-vloekende woorden van de Fargard der Vendidâd; dat hij, die de vrouwen die het bloed zien, met zuchtenden en saamkruipenden wellust naderde, menschelijken zin en zenuw schokte, de witte bloemen veranderde in stonden en de stonden in witte bloemen, alle rampen der daemonen over zich heene wierp in
| |
| |
ongenucht, en heete geeselingen op de zolen begeerde. Toch zwoer hij dat alleen de waarheid zijn lippen naken zou, hem, Koning der Koningen, Ahura's Wil en Regel, hem, Xerxes, die de goede wet van Mazda nooit afweren kon, voor lijf noch zinnen, al wierd zijn ziel den adem ontroofd; hem, die Zarathustra aanriep wanneer deze de vlijmende wapenen zwaayde boven de bloedende oogen der godbelasterende duivelen en koel, door de sterren beschenen, wonderbare vuurplengingen deed. Xerxes beefde voor het Groote Oordeel dat komen ging en waarin, door den goddelijken Asha, het licht van de bezoedelende duisternis zou worden gespleten. Xerxes moest worden als de stekel-egel die de krioelende nesten der graanroovende mieren verwoest. Hij moest rennen als de dravende vos, die den pijl vooruitspringt. O, hij beefde voor het Groote, alles aanklampende, roekelooze Oordeel, wanneer eens als heilige zwerver hij zou worden gehoord. En hij bad met hortende stem: - Heil de geweldige, de glorierijke Fravashis der rechtvaardigen, de Fravashis der vromen, de Fravashis onzer bloednaasten. Dat zij leven voor Ahura's verheuging en verheerlijking!
Xerxes beleed alle meesters, Havani en Visya, de verhevenen met duizend ooren en tweeduizend
| |
| |
oogen. Als beker na beker wijn hem stortte in warrelende visioenen, droeve bedwelmingen en diepzinnige droomerijen, dan weende hij en smeekte de Koning gauw te mogen opzweven naar het zilverstralende wolkenhuis der lofzangen, naar Ahuna Vairya's tintelende woon.
En toch besefte de Gebieder dat hij ook afgodisch en in stilte, den heelal-scheppenden Ra der Aegyptenaren bedweepte; den goudstralenden, goud-ademenden en goudschijnenden àlverwekker van na-aardsch leven en beweging.
Van den Aegyptischen oppergod Ra blonk het zonnegelaat als het zuiverste goud. Goud was zijn adem, goud zijn gebaar. Goud was zijn gang en zijn wenteling. Zijn zonneboot wiegelde goud-geschubd over den gouden aether der trillende hemel-oceanen. Van zijn ontwaken tot zijn slapen spraken de Ka-priesteren, Perzië's Gebieder over Ra's eeuwig, onvergankelijk goud. Op Ra's vingertoppen vonkte gelijk hellebrand het fijnste goud. Uit de diepte zijner oogen straalden staven goud. Langs zijne lendenen en ledematen golfde het goud en een gouden sperwer vlamde in wijde kringen goudkransen om zijn lokken. De zon, de wolken, de transen schonk hij zijn blij-tintelend
| |
| |
goud in den morgen, zijn heet-smeulend goud in den middag en zijn tooverig-kwijnend goud in den avond. Ra was de waereld, de waereld van het eeuwige lichtende goud. Ra, Heer van den vurigen hemel, schepper van hen die beneden en van hen die boven zijn, was de voortbrengende stier onder de negen goden. Hij was de Goddelijke God, de Heer der zoetheid. Zijn twee zonnebarken Sekti en Madet belichtten gloeyend zijn slangen-diadeem. Zijn hart zong aan den horizon van het Westen, het westelijke land waar de doodsgelaten zijn glans in de doode oogen vingen. Hij doorstraalde hun verdriet, hun treurigheid. Zij grepen naar zijn bark. Ra bleef de waereld, de waereld van den eeuwigen glans.
Xerxes bezweek onder deze hemelsche licht-verblinding der Aegyptische godsmaterie. En zooals de Gebieder verborgen en in zelfvervloeking, Ra's gouden godsvisioen aanbad, zoo snakte hij naar het bestaan blijven van lichaam, hartstocht en ziel, in het rijk der gebalsemden, gelijk de zuivere leer der Aegyptenaren verkondde, in het aloude Thinis. Eeuwig te leven in de geheimen van den dood; achter het zoete, onuitspreekbare raadsel van het goddelijke te geraken; door de mysterieuse her- | |
| |
rijzenis van het afgestorven lichaam, de genots-begeerige zinnen en door een hemelsche invloeying van den hoogsten Geest, te dolen in de gouden tuinen Osiris', begloeyd van Horus' flikkerende zonneschijf,... het leek hem zaliger en tegelijk werkelijker, vaster te grijpen dan de blauwachtig-kille lichtglans van Ahura's paradijs Humata, opwolkend uit den Haoma-droom. Bij de zonen uit het Zwarte Land viel de zwevende en sidderende ziel weer neer op het roerlooze lichaam, waarmee zij zich opnieuw verzoenend saambond als vóór den dood, ook al was het wezen door lazerye of pest vermolmd. Bij hen herademden de gestorvenen in de gebalsemde mummies, begon het hart weer levend te hameren in het gezuiverde lijk, zooals Osiris opstond in alle verwelkte dingen. Bij hén doorstroomden de lijf- en zielestof na het sterven elkaar met de herschapen en dán onvernietigbare levenskracht: Ka's onzienlijk fluïdum, dat het aardsche en onderaardsche in eene onvergankelijke gelukzaligheid beheerscht, door de macht van Hermanubis, het lierzoete geluid der lieflijke Hathor en den maanglans van Chonsu. De Aegyptische dood bracht het verlichte duister door Horus' wierookwalmen heen. Het leven zélf omzong de grafstilte uit de velden van Yalu en
| |
| |
de levend-dooden roeyden mee in Ra's bark. Eerst dáár kreeg het menschelijk Ik te zien, alles wat de zon rond de waereld wentelde en waarvan Thoth den weerschijn afspiegelde in zachte wijsheid over d'aarde. Het eeuwige licht van Ahura, den eeuwigen dag zonder begin, zonder eind, aangestaard door het geestelijk oog der engel-yle en alleen geestelijk levende Fravashis, - Xerxes bekende het soms fluisterend zijne konings-schrijveren, - hij hunkerde er niet zoo hevig naar als naar den donkeren wanhoopsluister der Aegyptische doods-opstanding. Het leven ná het leven, zoo leerden hem de schoonste Aegyptische priesteressen, schonk onuitdenkbaar paradijsgeluk, alle menschelijke wroegings-kreten smorend in een, zichzelf zuiverend geweten. Alleen reeds te ademen in den gouden Horus, de bloemgeurige en zoete luwte der dageraden en dauwmorgens, bracht een bindende zielerust, een eeuwig genieten. Met de afmattende en vermetele onstuimigheid harer wellustige en opwindende temperamenten voorzeiden zij, al spelende en vleyende, den Grootkoning, hoe híj juist als Vorst, als zonnezoon, - gelijk eertijds in het Oude Rijk, Chufu, Mena of Merenra, konings-aanbidding en mensch-vergoddelijking in één stralend geloof uit de volks- | |
| |
ziel opvangend, - het dichtst nevens Ra en zijne zeven Ka's zou herschapen worden. Dat hij ook Osiris' almacht naderen en zijn opperweelderig bestaan als aardsch Koning, ook in het hiernamaals glorieuselijk vervolgen kon. Want hij zou, met de onvernietigde zinnen en het onvernietigde lichaam, de genotkoorts der enkel-aardsche driften blijven behouden en tegelijk de invloeyende ziel, in eigen vervoeringen en zoele verrukkingen kunnen dwingen er zich onder te verliezen en zóó tot zijn eigen onvergankelijke wezen terugkeeren. Omdat, spraken zij,... alles en toch niets stoffelijk was; de dood niet het leven en het leven niet den dood in Ra's schepselen vaneenscheurde; de Uraeus-slang om zijn koningskroon altijd zou blijven saâm-kronkelen rond de ongeschapen materie, die eeuwig was en eeuwig is, zooals Osiris, Heer van het Heelal, uit Nut en Keb geboren, eeuwig blijven zou.
De vroomste Mazdayacners en destur mobeds, als volleerde wondermeesteren, moesten dulden hoe deze wulpsche en wreed-bekoorlijke vrouwen van Kemi, met de satynglanzende, weekgeurende haren en den smeulenden zinnegloed der donker-vurige oogen, in eene, iederen verborgen weerstand overrompelende verleidelijkheid, den Groot- | |
| |
koning, - die half-verdoofd luisterde naar hun sprekende monden gelijk een kind in schemer eene sprokevertelster bestaarde, - hoe deze vrouwen telkens ànders verhaalden van het onder-aardsche doodenrijk en de doodenhuizen, ineenloopende door blauwend-verborgene gangen van Memphis tot Heliopolis, van het Ammonitische tot het Seraphische Orakel. Zij moesten verdragen hoe deze zoete bedriegsters en loksters Xerxes vertelden van het Aegyptische wonderland, van de zwijgende woestijnsphinx en haar glimlach-van-heimwee-naar-het-Oneindige, van haar ondoorgrondelijk gelaat met den eeuwigen droom in de weemoedige oogen, gekeerd tot het Oosten,... tot den vlammenden trans waar 's morgens de zon verrees, waar zij heenbrak door hemel-hooge muren van paarlemoeren vuren en duizelend-snel erboven zwevend, het gansche luchtgewelf in laayenden brand liet schieten. Zoo zagen alle Aegyptenaren, iederen zonnemorgen, God's lichtend gelaat overstraald; begrepen zij het zijnde in maat en uur. De Parsen hoorden hoe zij Xerxes met verheerlijkenden eerbied zetten in Ra's stralenden goudglans; den Koning zelfs lokten naar Heliopolis om Opperwezen's aangezicht te zien in hun tempel, het fonkelende sper- | |
| |
werhoofd geheven onder de vurige zonneschijf waaromheen, verpletterend in macht, Uro's gele slangenlichaam kronkelde. En zóó betooverden wichelaren, steenharde beschimpers van Amenophis' nagedachtenis en dochteren van het Zwarte Land, den Perzischen Vorst met de sprookmystiek hunner ceremoniën, den somber-verborgen, plots-uitschietenden gloed hunner zwarte duat-amuletten en de overstelpende spiegelingen der veelsoortige genietingen, te doorleven nabij de bloemgeurige oevers van een hemelschen Nijl, - dat Xerxes dagen en weken lang ongevoelig bleef voor de vleyende en terugroepende gebeden zijner eigene hofmagiërs, die Ahura's majesteit door gansch Iran, in jubelhymnen verkondden. Uitdagend en fel-minachtend plaatsten zij Mythra en de weelde-overdaad zijner wijnoogsten tegenover Ra,... en Anâhita, - in goudstralend gewaad, met het starrenschoon-doorfonkeld diadeemrad rond het engelblanke gezicht, met de lichtende haren en de verblindende schittering heurer vierhoekige oorhangers, - tegenover de nimmer-aanschouwde, duistere sluierweefster en schaamtelijke gelaat-bedekster Isis van Aegypte. Al zagen de Parsen hoe Xerxes onder de onbezoedelde Mazda-vereerders ieder keer weer de droomerige begoo- | |
| |
chelingen der Aegyptenaren loochende en vervloekte, juist omdat zij zijn heel innerlijk geloofswezen ómwroetten en het schrikrumoer der Iranische atharvan's een pooze doofden, nóg duidelijker hoorden zij de smartelijke ironie en bijtende zelfbespotting van 's Konings stem, als de Gebieder beweerde dat voor den Pars slechts bestond, het heilige hemelvuur en het verzadigende, vólzegenende woord van den goddelijken Propheet Zoroaster, terwijl hij in het geheim wolkwitte stieren aan Min en schapen liet offeren aan Isis, de aanbiddelijke maagd-moeder; terwijl hij haar gewijde urn, van zwaar goud liet nasmeden, om er myrrhe en geurende, gesmolten olijftopazen in te ontbranden; op uren dat hij de wonderlichte nachten van Saïs bezong en ál de tempel-verborgenheden zocht onder de vier goddelijke woningen der Saïtische hemeltransen. Soms, in angst-beklemmend en onverborgen doodsverlangen, hing Xerxes zich nu reeds de Aegyptische oogen-amuletten om den hals, de zon en de maan, het trillende Horus-oog en het trillende maan-oog, om Angromainjus in bedreigingen tegenover zijn somber avonturenverderf, machteloos-stuiptrekkend te zien afdeinzen. Wonderlijk-ontroerd bad hij al zijn gebeden als Mazdayacner, met het kil-stralende
| |
| |
Aegyptische gesternte in de hand, en ook bezwoer hij de onzichtbare duivelen, met de ruggegraat-amulet van Osiris, met den heiligen vergulden Ded. De vrouwen van het Zwarte Land zongen schrik en ontzetting in hem weg.
- O Verhevene... wij brengen u de Bestendigheid.
- Wij brengen u de verstrooyde beenderen en ledematen van Osiris.
- Grijp Osiris en Horus voor uw heil.
- Gedenk de zaal der twee Waarheden, o Heer.
- Leef eeuwig in Dadu.
- Hij is de Nijlheerscher en de Gehoornde.
- Als Unis overstroomt hij de oeveren...
- Grijp Osiris, o Koning... en gij grijpt den Oceaan, de eeuwiggolvende groene zee, gij grijpt den schitterkring rond Hanebou.
- Grijp Osiris' zonnekever op zijn gebalsemde kruin, als zijne gedachten den nachthemel gaan verlichten en Isis haar giervlerken uitslaat met schennend gedruisch.
- Het zal u, o Verhevene, een verheugenis zijn, als gij in uw eeuwige woôn, uw graf, den zwaren gewelven-schemer zult eten. Het zal u een verheugenis zijn, als gij de duistere poortgevaarten der onderwaereld binnengaat en toch
| |
| |
den lichtberg van Ré beklimt. Want hij die sterft, leeft eerst. Ded geeft u brood, koek, vleesch en geslachte kippen als gij reeds lang gestorven zijt. Want Osiris voedt u. Hij is het golvend-gouden koorn en zijn stem is als het geruisch der aren in de avondbries.... Hij draagt den blinkhelm van Nepri.... Uit zijn armen, lendenen en beenen schieten bloemen en spruitselen. Grijp Osiris, o Koning... dan zullen uw woorden na den dood, lichten van tooverkracht. Ook uit uw graf kunt gij opstaan en ter jacht rennen naar de lage moerassen van het Nijldal; nijlpaarden en vogelen verontrusten.
Zoo zou hij, Xerxes, leven als Ré, van eeuwigheid tot eeuwigheid. De hymnen omzongen hem: De levende Horus bevestigt de hemelsche waarheden. De Heer der beide landen springt van lichtbron tot lichtbron. Osiris is de Heer van Dedu en zijn glansen der onderwaereld beschijnen de zacht-aardige gelaten der beschermgeesten. Offeren moest Xerxes Upuat, Horus en Min, en hij zou den hemelschen beheerscher der koornschuren voor zijn aangezicht zien knielen; hij zou den verschen broodgeur inademen van de offertafelen.
- Ziet blinken, o Verhevene, uw gouden Uraeus en haat den Dood.
| |
| |
- De Priesteren van Ammon, zingen u toe: keer naar de plaats waar uw hart rust begeert.
- De god Upuat van het Noorden laat lotusbloemen regenen in uw schoot en doet u het zoet der myrrhe proeven.
- Phtah, de Heer der Waarheid, schenkt u de burchten van Memphis... en het water van het Leven.
- O, Verhevene Xerxes, wiens naam van uur tot uur genoemd wordt... in den Dood zult gij zien, Ré in zijn lichtgedaante, Tum in zijn geboorte en Osiris, den Heer van Abydos, in zijn schaduwen. Vaar voort, o Koning der Koningen, in uw bark. Op den voorsteven schittert uw gouden stuurzetel.... weest gij het, die hen offers schenkt in hunne heiligdommen der eeuwigheid.
Toen zongen d'Aegyptische vrouwen Xerxes een hymne toe, waarin zij verhaalden hoe een afgestorven Heerscher van de aarde, in het hiernamaals tegemoet getreden wierd.
- De hemel schreyt, de sterren beven. De goden wachten sidderend en hunne dienaren verijlen tot schaduwen, wanneer zij den Koning zich als Geest zien verheffen, als een god die van zijne vaders leeft en zich van zijne moeder meester maakt. Zijn knechten hebben de goden met de
| |
| |
slingers gevangen, zij hebben hen meegesleept en hun kelen doorgesneden. Zij hebben hun ingewanden er uit gekronkeld, ze verdeeld en in heete ketels gekookt. En de groote Heerscher, de Koning der Koningen, slurpt hun kracht en eet hunne zielen. De groote goden verorbert hij in zijn ontbijt, de middelsten in zijn middageten en de kleinsten in zijn avondmaal, en met de oude goden en godinnen verwarmt hij zijn rillende wezen. De Koning verteert alles wat hem in den weg treedt. Gulzig verslindt hij alles en zijn tooverkracht groeyt grooter dan iedere andere tooverkracht uit. Hij wordt erfgenaam van de macht der machten. Hij wordt den Heer van den hemel gelijk. Want hij eet alle kronen en alle armbanden en alle ciercelen. Hij eet de wijsheid van iederen god. In het duister van zijn graf zal zijn mond zich openen, hij zal eten en zijn armen zullen zich bewegen. Hij zal eten en drinken, en zijn teelkracht zal opnieuw ontwaken. Isis zal klaagliederen voor hem zingen en hem met tooverwoorden beschermen in het schaduwrijk van Osiris. Zijn lijk zal liggen op de linkerzijde en zijn aangezicht zal worden gekeerd naar het Westen. Zoo zal hij kunnen zien uit zijn graf, naar de velden der zaligheden. In zijn eeuwige
| |
| |
Huis zullen zijn wapenen hangen en zijn spijzers en schenkers zullen rondgaan, dag en nacht. Want de honger en dorst van den gestorven Heerscher zullen onstilbaar zijn. Hij zal uit zijn graf treden als de doodenoffers niet zullen wemelen om zijn zerk. Hij verlangt ganzen, ossen, brooden en vruchten, en de balseming zijner vleeschspijzen. Ze mogen van steen, hout of gebrande aarde op de offertafels verschijnen, met zijn oneindige magische macht zal het den dooden Heerscher gelukken, alle afbeeldselen van voorwerpen en alle beschilderingen en beitelingen te veranderen en tot leven te wekken. Hij zal alle Uschebti tot bezielden adem brengen. Ze zullen als kleine beeldjes gekneed, zich levend voor hem oprichten en ze zullen voor hem d'akkers bloeyend bebouwen. Teeken hun korven, spaden, hooyvorken en alle landelijke werktuigen op den muur van zijn grafwoôn, en de Heerscher zal ze met tooverwoorden beademen en zij zullen tot leven worden. Hij zal door hen koorn laten ontspruiten op het veld en vuren laten ontbranden op de wegen. Want de goden-koning is onbeperkt Heerscher over alle schepselen van het Doodenrijk.
Vooral kwam, door den nabijen omgang met de
| |
| |
geschoornen in dienst van Shu, meer dan ooit uit, hetverbijsterend-tegenstrijdige van Xerxes' karakter. Door hún woord kon hij zijn eigenen daemonisch-alles-ómwoelenden gemoedsaard voor zichzelf tot bezinnender klaarheid brengen. Want alles leefde in den grooten koning Xerxes: de zoete, mystieke en gewonde hunkeraar naar liefde's reinste zaligheid, die de doffe bevredigingen der vleeschelijke lusten, in zinnenroes verwrongen, beschimpte; die in duister genot opbrandde, en zichzelf onder kermende wroegingen en vertwijfelingen verdoemde. Zochten zijne onderdanen en begenadigden in den Alleen-heerscher den verzonkene-in-hartstocht, die plots door een waanzinnige gril van zijn onberekenbare natuur, al zijne levens-ontgoochelingen smoorde in smartelijk-droeve verbittering en wrange berouwingen, dan ontmoetten zij onverwachts een stout-titanisch tarter van lot en mysteriën, een onbezwijmbaren drinker, een fel en onrustig doordringer in de hermetisch-gnostische leer der kringloopen; een vermetel, onstuimig koningsmensch en zonne-vereerder, die zich onmiddellijken afstammeling waande van Kayomaras, Yima, Hosang, en in uitbrekenden jubel den troon van Dschemschid als zijn erfdeel roemde. Zochten zij in hem den wreedaardigen spot-tyran die in wulpschen, roman- | |
| |
tischen hartstocht slechts aanley met bevallige weelde-gasten, onder het slurpen van rooden nachtwijn en het waggelend, vage beluisteren van luiten en pijpen; een Algebieder die zijn ironischen haat en verrukking mateloos liet opduiken uit de diepste diepte van een meesleepend-misdadige woestheid en zengende zinnelijkheid; die tijdens Darius' wankelloos rijksbestier, nochtans een giftigen opstand in Aegypt bedachtzaam, koelkoen en wreed had onderdrukt, dan ontmoetten zij een zwartgalligen, twijfel-zwakken mijmeraar, een ziekelijke, ontgoocheld-gebrokene, door harpmuziek tot schreyende zelfbezinning getemd, een mystiek-verteederd smachter naar verlossing zijner zielskwellingen; een bang-verzadigde, telkens en telkens zijne eigene onmeetlijke macht in haar bedriegelijk schijngeluk geringschattend; dan openbaarde zich een weeke, sombere, weemoeds-minnende, melancholische maan-droomer en fatalistische raadselenpeiler, die zich soms geheel door het vreemd-verwarrend geluksgevoel zijner eigene kinderdroeve ontroeringen liet overrompelen en toch de hebzucht zijner aanbiddende vleyers daemonisch hekelde; die in oplaayenden argwaan en angsten, van zijne troonsbeklimming af altijd duchtend saâmzweringen, verraad, het ijzingwekkende van
| |
| |
den stillen moord en den onzichtbaar-binnen-sluipenden dood, - bij pralende hoffeesten, onder den huiverenden spotroep naar wijn, wijn, wijn, met zijn meest vertrouwde magiërs en geheime artsen, de vernielende aantastingen van allerlei vergiften op eigen lichaam waarnam, volgde en zich door stoute proeven zóó gewende aan hunne uitwerkingen, dat hij zelfs een pooze alle tégengif kon missen.
Toch bleef Xerxes de afgod-tyran van Perzen en Meden, van heel zijn volk en leger; maar ook naar oogenschijn, van Aegyptenaren die hem evenals Darius, Mesut-ra, kind van Ra doopten, wier vrouwen hem omfluisterden met aanbiddende liefkoozingen en omhulden in geheimen uit het Groote Huis van de Doodenstad. Ook bleef Xerxes de afgod van Scythen en Assyriërs, die onder de rillingen van een halfvergoddelijkte konings-vereering, zoo zij Vorsten's tiara bij het leger te veld slechts in de verte zagen opflonkeren, hun ijzergespitste blinkende knotsen zwaayden in een dolle vervoering en de ronde schilden op de bronsgekamde helmen met zware dreunklanken afstootten, ter eere van hun voorbijtrekkenden Gebieder. Zoo bleef hij afgod van zijn
| |
| |
volk, allereerst ook om zijne heerlijke, mannelijke schoonheid en zijn wijd-uitstarend dichterwoord. Zelfs van Masistius, zijn meest herculischen krijgsman, onder wiens fijn-doorschijnend, scharlakenrood kleed van broze stof uit Amorgos, een goudgeschubd harnas vlamde gelijk een fonkelende zon-in-water, zelfs van dezen held doofde Xerxes den ruiterpronk met de majesteit zijner koningsgestalte, wanneer hij als Azië's Veroveraar verscheen, ongenaaklijk en hoog op zijn edelen, witten Nysaeïschen hengst vóór het front zijner troepen, en de matelooze trots van zijn Achaemeniden-geslacht zich in iédere sobere beweging van zijn lichaam verzachtte tot minzame menschelijkheid en hoffelijke belangstelling, ridders, leenheeren, satrapen, vreemde vorsten en gezanten, onder een alles-begrijpenden glimlach betooverend. Een konings-heerscher was hij, die soms toornende woorden uitbrulde als donderslagen en dan weer, met een enkel koel gebaar, zich in bovenmenschelijke fierheid afsloot van de verstikkende en slaafsche jubeling eener menigte van millioenen kruiperige dienaren.
Waarheen de breed-blinkende blanke borst van zijn goudgeharnast wit paard zich ook wendde, in welke richting de cierlijke, slank-nervige ren- | |
| |
pooten ook gracieus-statig stapten, hoe koel-donker van beheerschte vrees de hengstoogen ook gloeyden en de gespalkte neusgaten brieschend ademden, overal ontlokte Xerxes-de-wonderbare, op den smalgelijnden rug van zijn verblindend-rijk getuigd ros, door gang, houding en groet, een razernij van volksvreugd en geestdrift, hij, de Rechtspreker over gansch Azië. Boven de ranksten zijner Lybische en Indische wagenstrijders stak hij nog een half hoofd uit en de vuurflonkering van zijn kroondiadeem, op den tulbandtop ingesnoerd, schitterde altijd weer hoog boven de mutsen, hoeden en helmetten zijner schoone ruiters, boogschutters en lansdragers. Geen lenige Lydiër mende onstuimiger en tegelijk rustiger en vastbeslotener dan Xerxes, de door zes schuimbekkende paarden woest voortgetrokken oorlogskaros. Geen slingerde de fijngespitste lans zoo ver en zwierig, en geen schutter schoot met zoo beeflooze hand, een met groene vogelveeren vercierden rieten pijl doormidden als hij,... hij, hun aller verafgoode Koning. Xerxes lachte tegen koker en boog, zwaard en speer, en dan plots onderzocht hij weer streng slingersteen en naftavat, stormbok en stalen werpschijf. Hij dacht om alles en hij vergat weer alles. Vooral wanneer hij in den
| |
| |
zoelen, glansteederen maanavond, nabij de bewaakte hallen, in sidderende zinneverwarring luisterde naar het ontroerend liefdegeluid van zachtrinkelende armbanden en oorringen, waarmee de elkaar kussende haremvrouwen hem bekoorden en lokten, zoo zij zijne nabijheid slechts rieden of verwachtten. Of, als in het schimmende nachtduister, ver achter de muren van het paleis, het diepe en noodlots-dreigende klankgericht opgalmde van zijn bazuinblazers, en hij met zijn droomphantasmen en smachtelijke zielsverlangens het Ondoorgrondelijke waagde te peilen, het onkenbare en de geheime taalteekens der dingen verborgensten aard.
Met verbijsterende koelbloedigheid of in woeste ruwheid, kon de beschonkene Xerxes sluwe en intrigeerende waarschuwingen zijner hooge landbestuurders in den wind slaan en voor één dag, nederige slaven tot raadgevers maken. Tusschen twee schrikkelijke woede-stormen van zijn ontembare heerschersnatuur, greep hij naar doem en zegen tegelijk; stond hij zelf in, als leeuw en lam. Met afgrijselijke gestrengheid strafte hij soms kleine vergrijpen tegen etiquette of discipline, in achterdocht en wrevel gekweld, al ontroofde hij door den blinddoekenden beul, zijne slacht- | |
| |
offers het gezicht op een foltervonnis, dat hijzelf op de gekoelde tinnen van zijn koningsburcht, met hamerend hart, teruggedrongen smart en een verstikkende begeerlijkheid naar tragische ontroering, bij de volbrenging roereloos uit de verte aanschouwde. En onvoorzien weer liet hij, in zijn snel-wisselend begeerten-bestaan, alle moedige oprechtheid jegens zijn gedrag, hoe beschamendscherp zijn Koningschap ook aantastend, geheel onberispt. Want zelfs in de nijpende wreedheid en het pijnigende, barbaarsche zijner verdwaasde heerschers-grillen, leefde hij een ongebruikte en ongeleide wilskracht in zich uit, die toch telkens zijn tragisch-menschelijke worstelingen om het goede en hooge, naar boven deed kantelen. Alle diensten hem bewezen beloonde hij, vooral na heimwee-ontroeringen bij fluit, harp en zang te hebben ondergaan, met een verkwistende groothartigheid, zelfs onder zijn Perzische, Medische, Babylonische satrapen of pronkende hovelingen van hoogsten adel, die hij nochtans vlijmend bespotte en beschimpte om hunne belachelijke inbeeldingen, om hunne vleyerijen en sluw-rond-spinnende intrigues. Tusschen bloemfestijnende hoffeesten, - ter herdenking zijner Achaemenidische glorie in Aegypte en Aethiopië, feesten waarop
| |
| |
tienduizenden, gasten van alderlei oorden des rijks, in zontergende weelde bijeendrongen, - bleven knagen in Xerxes, prikkelende angst en ontzenuwende onzekerheid; doolde in hem rond de weemoed naar de eeuwig-stille sarcophagenwoôn, gelijk zijne Aegyptische vrouwen in droombegoocheling hem die hadden voorgetooverd. Hij kermde van binnen, terwijl zijn domme helden, zijn zotte lofzangers en de knevelende rijksgrooten, de majesteit van zijn oneindige macht, zijn onsterfelijk heerschersrecht over blanken en zwarten der aarde, van den morgen tot den avond verheerlijkten.
|
|