| |
| |
| |
Om het land der brandgezichten.
De volgende dagen ging Xerxes' leger moordender en bloedwrekender rond dan vroeger, het hardschedelige, doodmoede volk van Aegypte in dal en stad onderdompelend in oorlogsschande en smart. Al de overstelpende voornemens in den nacht zijner koningsviering zoethartig en oneindig-in-heimwee overmijmerd met majestatische zelfbewustheid, waren in Xerxes' misvormend, zielshuivrend haatgevoel, weggezonken. Wél wilde de halfbedwelmde fabelenbepeinzer en bijgeloovige Vorst, de Aegyptische goden offeren gelijk Darius, zijn doorluchtige vader; d'oude wonder-kronyken hare tragische geheimenissen en mythologische verbeeldingen hooren verklaren, maar tegelijk de overwonnenen laten kruipen en krommen
| |
| |
voor zijn troon, onder den, als-gloeyend-ijzer-rookenden-venijnbeet der geelgeschubde slang, die hij uit de Yasna's opriep tegen de halfvermorzelde opstandigen en hen een afgrijselijk-melaatsche ziekte deed groeyen op heupen, handen en tusschen de, in drieën gescheiden haren.
En toch, het eigenlijkst verlangde Xerxes den smeulend-broeyschen roem van zijn roof-bloedigen oom Cambyses, die zich in vergoddelijkte grootspraak den Al-veroveraar, den Onaantastbare en Ongenakelijke in Aegypte had laten noemen, neêr te stooten onder de Perzen.
Cambyses had ééns Napata, Aethiopië's bloemfestoenige hoofdstad belegerd en met schrikkelijke wapenen van in fonklend koper-gekolderde krijgers vermeesterd. Xerxes verlangde méér. Hij begeerde te zwerven ver voorbij den Blauwen Nijl, tot aan de fabelschoone hellingen en grillige rotsburcht-toppen van het Maangebergte in het zuid-oosten, in het woest-grootsche, blindblank-oversneeuwde hoogland der meest barbaarsche stammen en tot de gierveer-vercierders, holbewoners en gedroogde-darmen-eters door te dringen. Ook hij wilde eerst, als Cambyses, in sluwe wendingen van listige eerzuchtigheid, een schijnvriendschap sluiten met de bronshuidige mannen
| |
| |
van Nuba, d'Arabische en Midianitische groepen van Sinay, voor het leveren van legervoedsel en kameelen. Op dezen avontuurlijken trek wierd Haman van Hammedatha, door een vergiftigings-ziekte van Vorsten's voornaamsten sari, met Spamitres den gesnedene, Xerxes' persoonlijke veld-tentdienaar. D'Amalekiet ademde in louterheid van geluksroes, alsof overal waar hij ging lelie-zoet hem omgeurde; alsof hij t'allenkant den glans van maagdelijk goud ontwaarde. Heel alleen, in den nacht, als hij slaaploos bleef van geluk, sloop Haman naar den achtersten hoek van zijn tent en improviseerde d'Amalekiet met een dor twijgjen een wonderlijk-fijn spel van phantastische klanken op kristallen plengkelken die onder zijn bewaking stonden. Nu was en bleef hij in d'omgeving van den Algebieder.
Achter de kiezelachtige oevers van Astaboras, met haar licht-smaragden palmwaayers, haar in dauw-flonkering-vochtige kreupelbosschen, onontwarbaar en loom hitte uitdampend als opengebroken broeykassen, moest de jonge en vurige Grootkoning Xerxes het rijk van Meroë stilaan, dieper-in verkennen, veel hachelijker dan de spieders van Cambyses het voormaals hadden
| |
| |
gewaagd. Want Xerxes wilde het sprookgewest der Macrobyers op zijn terugtocht eerst overrompelen. Daarvóór heel Habesch in al zijn geheimzinnige wonderen, met zijn onmetelijke bergen en stikheete steppen, waar God noch mensch het einde van wist, op de meest duizelende rotstafelen, tot diep in het zuiden en langs alderlei omwegen, omzwerven. Dán eerst zou zijn roem ver boven Cambyses faam uitklimmen. Cambyses' stoutheid vermocht de Perzen in het Africaansche vasteland saâm te stuwen, het grillige land, waar de bewalmde smeden zich 's nachts omtooverden tot jammerende hyena's en de menschen met vroolijk hart, zachte dieren slachtten. Cambyses onderwierp Aegypte. Hij onderwierp Lybische en Nubische stammen en wrong alles bijeen tot vazalvolkeren en de gebieden tot Perzische satrapyen. Eerst wilde hij met de Carthagenen saamspannen, toen ze aanranden en eindelijk d'Aethiopiërs in koele wreedheid voor slavenjacht gebruiken. Maar tegenover Kusch, de zonnebron Ammon, het Lybische orakel, mislukten al zijn fel~hebzuchtige berekeningen. Ook Xerxes zou de Carthagenen te hulpe roepen met oostersche bevleyingen en despoot-bedreigingen; met omfloerste luit, harp en... zwaard. Naast hen moest hij de
| |
| |
rijkste handelswegen van Thaebe naar het land der Garamanten, van Thaebe naar Aethiopië en het schiereiland Meroë, dwars door de oostelijke zand- en brandwoestijn van Lybië met zijn leger leeren gaan. Deze Oud-Phoenicische volksplanters, met hun duistere, geel-gekringde oogen en hun slangenvacht-mantelen, die nog barbaarsch de goden van Sidon vereerden, Astarte en Gshmoen, en de duivelen offerden op de dakhmas, hadden een breidelooze macht die ook lachend gebeiteld stond in hun sluwe, wreede roovertronys als zij den geur hunner brasmaaltijden lieten ontwalmen nabij dorpen en steden. Hun bijeenbrenging van couleurige paardentuigen, zuivere oliphantstanden, bewerkte wilde-dieren-huiden, wierook, nardus, balsem, purper, serpentijn-zegels, goud, hoornvee en slaven, op al hun sluiptochten tusschen de zwervende nomaden der Africaansche binnenlanden, wilde Xerxes belemmeren, omdat zij de uitbreiding van zijn eigen handelsgebied in dit waereldrijk terugdrongen en het licht rond zijn veroveraarschap braken. Xerxes had heel den Nubischen oorlogsgang van Cambyses bestudeerd en al wat reeds lang vóór de wreede overrompelingen van den Aziatischen Heerscher Cambyses, in Aegypte en Aethiopië geschiedde.
| |
| |
Xerxes kende door gelegendariseerd verhaal, door al-oude hofkronyk, Achaemenidische annalen en omcierende overlevering, de roemruchtige, dreigende opdringing en overmachtiging der woeste zwarte stammen uit de eenzaamheid hunner brandende wildernissen en blakerende dorpen, naar de noordelijke grensgebieden, naar Aegypte en den gouden troon van Horus. Xerxes aanzag het lachend en tartend als een kruipen van donkere slaven, vuile brand- en haat-tronyen, naar het verblindende licht der oostersche levens-bedwelmingen en naar de avond-geurige geheimen der zoete harem-wellusten. Toch besefte Xerxes dat Aethiopië een gedrochtelijke, duistere macht, een geweldige, onbedreigbare macht geweest was, die het land der zonen Chemi en zijn plunderende huurbenden te verzwelgen kwam. Een macht die plots opstak, spokerig als een galg in een scheemrende tempelhal. De duivelige brandgezichten van Meroë's en Napata's aloude koningen kende Xerxes als het gelaat zijner naaste onderdanen. De zwarte ondoorgrondelijke gebieders uit deze barbaarsche, geheimelijke rijken waren uitgetrokken met hunne bezetene krijgshorden en de Pharaonen-troon wankelde weg in het verkleumende niet. Donker en gesmaad Aethiopië be- | |
| |
volkte Aegypte met haar zwarte en roodbruine mannen der gezengde woestijnen. Zwart, reusachtig en heiligschennend liepen de roodlippige satans van Nubië, Aethiopië en Lybië door de klaarlichtende en zingende maannachten van Aegypte en lieten de vlammen knetteren in huis en hut. Al eeuwen vóór Cambyses' en Darius' heerschappij ley Aegypte tuchteloos verbrokkeld in elkaar verwoestende staten en koninkrijkjes. Zoo ervoeren het de donkere brandgezichten het eerst, op hunne roof- en zwerftochten in Noord-Nubië. Uit Aegypte zelf waren gekrenkte opstandelingen gevlucht naar het vervloekte land van Kusch, naar Cuschaeda, dat op zijne steile bergpassen, geheimzinnige zonneschaduwen aan twee kanten tegelijk uitwierp over bloeyende dorpen en d'omgeurende mimosabosschen. Herihor had Aethiopië en Nubië van Aegypte losgescheurd en het zwarte duivelenvolk in aanstormende bezetenheid opgehitst. Eens was Aethiopië vastgeklonken aan Aegypte, nu begeerde het: Aegypte vastgeklonken aan Aethiopië. Het eerst trad de tandenknarsende Pi Anchi op als Heerscher over Boven- en Beneden-Aegypte, wiens gloriënd hof zou verhuizen van Napata naar Thaeba. Koning Xerxes bezag hem als een gretigen, hebzuchtigen,
| |
| |
bronstintigen aap; een konings-aap uit de wildernissen van Kusch, fel, trotsch, koppig, hevig als een grinnikende, bloeddrinkende neger der bavianen-bosschen, die uit de Thebaansche dynastie den hoogen god Ammon roofde en de geschoren schedels tartend hoonde. Xerxes bewonderde en verachtte Pi Anchi tegelijk. Hij volgde hem op zijn tocht naar Neder-Aegypte en hoorde het krijgsgillend gerucht zijner zwarte verwoestingshorden, rondbrieschend als blind-aanstormende renosters. Zij verdwaasden de Aegyptische tempelen met den dollen roes van overwinningsstemmen en het krijtende rumoer hunner afgodische dweephymnen. Pi Anchi met zijn geheimzinnigen, gloed-duisteren, koperen kopglans, bleef de ontzachlijke dreiger, de Aethiopische verschrikker nabij de onbekende oerwouden. Als hij zijne handen hief uit de gewelven van zijn ebbenhout paleis, klonk er huilend moordgerucht t'allenkant. Hij liet Hamiten en Nubiërs, roodbruinen en zwarten dooreenwemelen, en de oostelijke en westelijke Nijloevers overstormen met pijlgeschut en blinkend omglinsteren van oorlogsbijlen. Hij trok tartend op tegen al de smaad- en smart-verkroppende vorstjes van Aegypte, het felst tegen Thaphnach uit Saïs, die in zelfverheerlijkende woorden steeds
| |
| |
zijn verdrijving der Assyriërs uit Chem, in hijgend snoeven herdacht. Pi Anchi, de bronszwarte moorder en machts-verbrijzelaar, trok op tegen geestkranken Nemart uit Hermopolis en tegen Jupuat. Toch kroop het eerst naar hem toe, Peshtudibart en de anderen volgden. Toen Memphis zich bleef verzetten liet Pi Anchi in haathuivering zijn stormrammen verwarrend weerklinken en de muren in gansch hun lengte en breedte vergruizelen onder het hamerend geweld zijner toegespitste bresstooters. Tot de stad al haar poorten in angsten en onder huilende vloek-kreten, voor den zwarten heerscher en de rauw-vleeschetende krijgers openen moest. Koning Xerxes aanhoorde het dolle gejubel zijner zegetijdingen en hij zag den donkergrijnzenden negerkop sataniek lachen achter een floersigen bloeddamp. Na Pi Anchi verschenen andere zwarte konings-heerschers in het lichtende land van Ramessoe. Zoo rees uit Aethiopië, uit de gonzende diepte der groengouden schemerende wildernissen en van achter de ontzachlijke bergen op, een duistere volksmacht die Aegypte verpletterde, zijn steden verzwolg en de beenderen van de mannen der heilige Hapi kraakte.
Toen was eindelijk Psammetichus I, de woelige en sluwe nazaat van Thaphnach, aan het samen- | |
| |
zweren gegaan tegen de brandgezichten en Aethiopiërs-koningen. Oneindigen haat zwoeren de samenzweerders aan het walgelijk-uitwasemende volk van Kusch. Met behulp der wreedhartige Assyriërs die in schijn Aegypte kwamen verlossen, bracht hij de zonen van Chemi op alle punten van het rijk in schuimende gisting. Hij verdreef de zwarte menschen-verslinders en duivelen met de wurghanden, naar het zuiden en de mannen van Assur naar het noorden. Hij eischte den zegensteun van al de Aegyptische priesteren. Nu was de macht der zonen Chemi, bij wie zuster en broeder in ongetemde minnedrift ook uit één bed paarden, weer bovengekanteld en wierden de wreeddonkere, oorlogszuchtige Aethiopiërs onder Therhaca striemend getemd, opnieuw teruggedrongen tot achter den tweeden kolk-cataract van den Nijl. Als bloeddronken slavenjagers stormden de hatende en tot afgrijzen gesarde zonen van Chemi op de vluchtende Aethiopiërs in, die verstrooyd de Nubische woestijnen inrenden. Loom waren zij, en traag altijd, de Aegyptenaren, doch toén niet. Toen, onder den jubelenden haat van Psammetichus, wreekten zij zich in koelenden moord op de verachte brandgezichten, de troebele aanbidders van Menilehec, en maakten zij de neger- | |
| |
achtige woestelingen af als gewond wild. Wéér was Kusch, het oude, sprookrijke, donkere, geheimzinnige Kusch aan Aegypte vastgeklonken en onderworpen. Psammetichus had rooden wijn als bloed uit zijn helm rondgesprenkeld, en het volk begreep dat hij het Alleenheerscherschap begeerde over het gansche land van Chem. Langen tijd regeerden zijn nakomelingen, de Saïtische dynastie, Necho de ijdele, Apriës en Amasis de plompe Lybiër, tot Psammetichus III zich de dubbelkroon op het hoofd drong, weer smadelijk afgerukt door Xerxes' oom Cambyses en onder den heerschersvoet kromgetrapt. Toen reeds was Cyrus' land zoo alomvattend uitgebloeyd, dat de Achaemeniden grenzen stellen konden aan de aarde. Want niet alleen vroegen zij Cpitama Zarathustra, waarheen zij de lichamen hunner dooden zouden dragen, en antwoordde Mazda, - op de ijlste hoogte, daar waar steeds vleesch-afscheurende honden rondsnuffelen en stinkende giervogelen krijschend kringen om aas, - doch óók hoe de lichamen der vijanden te vernietigen en met de reinigende asch der aarde te vermengen weer. Cambyses trad op tegen Aegypte en onderwierp op zijn beurt de zonen Chemi in ijzingwekkende tucht. Want Perzië was Azië en Azië
| |
| |
zou heerschen over alle volkeren, naar den wil van Ahura. De zonen van Chemi wierden diep vernederd en neergeslagen. Toch verachtte Xerxes zijn oom Cambyses, den sluiprigen Bardya-moorder en wrokkig-afgunstigen nabootser van Sanherib, Assurbanipal, Nebukadnezar, de uitdagende Assyrische Aegypte-bevechters. Want Cambyses, ook door Xerxes' moeder Atossa in het laatst van zijn leven verafschuwd, hunkerde naar Cyrus' almacht, naar een reusachtigen uitgroey van het Perzische waereldrijk en naar het bezit van het Zwarte Land der brandgezichten. Hij vernederde Psammetichus, den trotschen zwakkeling, de laatste lichtspinning van een zinkende koningszon.
Toch... toch... alléén door verraad en niet door het verwrichtende geweld der wapenen, waarmee Xerxes zelf nu Aegypte had getemd. Combapheus, de Aegyptische Pharaoonsche oppergesnedene, had Cambyses met kreupele lokbeloften en pronkleugens nagedraafd en omgekocht. Deze krijger en aanvoerder van het schrikkelijke corps der slachtsikkel-dragers, met het heete steengruis der walgangen overpoederd, kende alle geheimen der verdedigings-middelen van vesting, bruggen en wegen, onder de zonen van Chemi, om ze den Perzischen Heerscher te onthullen en rende jachtig
| |
| |
als een dromedaris, voor goud en eigen behoudenis. Ook Uzahorsutennet, de haat-vijand van Amasis die het Memphistische priesterdom hoonde en de tempelieren van Heliopolis en Bubastis wijgeschenken ontroofde om ze baldadige Helleensche huurlingen vleyend als leeftocht te beschenken, verraadde Cambyses' veldheeren alle krijgsverrichtingen van voetsoldeniers en wagenstrijders; bracht hen het snel-werkende verwoestings-materiaal zijner eigen landgenooten in handen. Zoo ontstond d'onderwerping van Kem, van heel zijn oorlogsarmatuur, zijn standaarden en troepen-afdeelingen, alleen door het broeysche verraad der priesterpartij die slechts de vernietiging van den Lybischen heerscher uit Saïs begeerde. Alle veiligheidsgrenzen, ter bewaking overgelaten aan onverschillige huurlingen, bleven onbeschermd. Aegypte was uitgeput en lag verbrokkeld. In de oude kronyken las Xerxes hoe de koningen van Chemi reeds bij de opkomst van zijn goddelijken grootvader Cyrus, smeekelijk de koningen van Lydië, Babylon en Sparta te hulp hadden geroepen en hoe na een weigering, angstnood en wanhoop onder de zonen der zon verergerden. Alle machten daarentegen hielpen Cambyses toen hij door de woestijn, de grensvestingen van Pelusion naderde.
| |
| |
Een schrikkelijke wolkbreuk overstortte Aegypte. Het land der wreede hitte en van den blinden licht-moord, ley als één grauwe zwavelpoel te dampen onder een nooit zóó neergestroomden regen. Satrapen vielen af. Phanes uit Halycarnassus, een klamme verrader onder de saâmstrijdende Aegyptenaren en Helleensche hulptroepen, leidde de Perzische slagorden langs onbekende wegen en passen. Psammetichus moest terugwijken in Memphis voor Cambyses. Door een nieuw verraad van Uzahorsutennet gelukte het de Perzische vloot in de Nijlmondingen traagzaam binnen te drijven en Delta-steden te belegeren. Zoo lag de weg naar Memphis vrij en de muren van den Witten Burcht doemden op voor de Assyrische walbrekers en de weerhakende werptuigen der hulptroepen. Cambyses kon zijn stootbalken tegen de zwaarste poorten laten opdonderen. Pijlgeschut en slingersteen snerpten en suisden uit schietgat-verdiepingen, brand-uitwalmende walgangen en platvormen, en van borstwering-tinnen gilde en raasde woest krijgsrumoer. Tot de Witte Burcht in handen viel van Cambyses, onder het daverend-bonkend onweer-gedruisch van dreunende stormrammen en snorrende raderkarren. Toen dacht Cambyses ook de koningen van Kusch te kunnen overrom- | |
| |
pelen in hunne oasis. Evenals Xerxes nú, had Cambyses toenmaals gehunkerd naar het goud en het ivoor en de verblindend-lokkende rijkdommen van Aethiopië. Van Thaebe trok hij uit naar Meroë en Napata en Pselcis, de brandgezichten met zijn oostersche schrikmacht bedreigend. Te Elephantine en Syene liet hij rond vervallen vesten met hun moerassen van besmettende vochtigheid, onder beleedigende spotkreten, een levenden muur van mannen met steekwapenen opstellen en onderhouden door de Aethiopische vorsten. Tot plots, stammen uit het noorden en uit het zuiden, achter den Blauwen Nijl, zich met de zwervende nomaden verbonden tegen Cambyses en tegen de Aziatische plunderaars in het Nijldal. Toen volgde Cambyses' ontpraalde tweede tocht door Lybië en zijn rampzalig optrekken tegen de machttorsende handelssteden nabij Ammonium en Zuidelijk-Meroë, door d'Aegyptische gidsen veinzend uitgelokt. Want hier was geen huurling-verrader Phanes die Cambyses bij kon staan, al kocht de Gebieder ook nu weer spieders van Elephantine in zijn dienst, om de Aethiopiërs te naderen. Hier stond de Koning der Koningen, in den toover zijner verleidingen, weerloos tegenover de naakte brandwoestijn, de alles-bedelvende wervel-orkanen
| |
| |
en laayhette van hemel en aarde. Eerst nú besefte Xerxes waaróm het geschuwde leger van den Aziatischen despoot, - dat schrik sloeg onder de vreesachtige stammen der Lybiërs en welks manschappen door zandstuivingen tot halfblinden en later, door voedselgebrek, tot uitgehongerden en menschenvleesch-eters gemaakt, - in de dwarrelstormen der Africaansche wildernissen waren ingegraven. Ook Xerxes verlangde in een ontembare avonturenzucht, den middaghemel onder een fluitloeyend windgerucht te zien aandonkeren tot een beangstigenden, oneigenlijken nacht, als de roode samounzon met een verglaasd-achtig uiterlijk, schriklijk van bloedende dofte, over een doorvlamde nevelduisternis aarzelend kwam heen te hangen. Toch zou hij, voor zoover inzicht het toeliet, belijdzamer te werk gaan dan zijne voorgangers. Xerxes wist dat de westelijke rivierbochten wierden afgesneden door schroeyende en wreede woestijnwegen. Hij ervoer in weerstreefde neerslachtigheid, dat vooral waternood en verpestende moerasdampen Cambyses' leger hadden verwoest of in gevaar doen staan. Wel zou ook híj de verpletterende kolkingen en zwavelig-gloeyende zandcolommen, die als stuiftorens opdwarrelend, zich de lucht inschroefden en dan
| |
| |
weer wervelend ineenestortten op ontpende tenten, op voortgejaagde menschen en beesten in doodsangst, niet kunnen ontloopen; noch stikbenauwing die in pijnigende ademing heetfijne, vurige stof de gonzende longen inbracht. Maar zijn drang om de Sembritae's, de voortvluchtige Aegyptenaren tot in de giftige poelstreken te vervolgen én zijn roembegeerte, drongen sterker dan zijn gevoel voor lijfsbehoud. Hij, waereld-veroveraar, Heer van Perzië, Medië, Babylon, Assyrië, Aegypte, Judaea en Phoenicië wou, woú bij Yima, dit geheimzinnige land van de zwarte koningen uit Kusch, het land der zwarte sphinxen met zijn beklemmende onheilen, het land der hondenhoofdigen en wolvenverslinders, het land der schrikkelijke wilde jagers, bedwelmde aanbidders van Seth en Bast, het land der brullende keelafsnijders, d'Ouaouaïrs doorzwerven om, als het kon, ook later in gemeenzamen ommegang te verkeeren gaan met de Aethiopische vorsten van Napata en met de langlevende Macrobyers. Want hij zou zich nu niet met simpele hoornvee-schattingen laten betalen door den koning van Meroë. Zijne spieders verhaalden wonderen van d'Aethiopiërs in hun grillige cieraadjen, de donkere reuzen en kristal-opdelvers met hunne lange flonkersperen
| |
| |
en hunne, met goud ingelegde schilden, wonend achter de bergholen, héél uit horizonnen-verte grillig beschenen door den blauwen gloed der Arabische Golf. 's Konings huurlingen vertelden van hun fabelachtigen goudrijkdom en de overstelping hunner edelsteenenmijnen. Zij ademden rustig, te midden van eenen verblindenden overvloed. Schoon en statig van gestalte, in hun scharlaken en helwitte kleedijen waren zij allen, de danslustige Macrobyers, en hunne daden leken beheerscht door een koelen wijsheidszin en zwijgend-uitdagenden stamtrots waarmee zij Aegyptische Pharaonen zelfs hadden getergd.
Xerxes' verspieders verhaalden dat in dit vreemde land van Ala, vooral in zijne oostelijke districten, het goud heuvelenhoog opgestapeld ley, het uitgekorrelde goud, het klare schittergoud der Macrobyers, waar de adelaren, uit de wolken, verachtelijk hun drek tusschen wierpen. Zelfs de gevangenen wierden er in gouden boeyen vastgeklonken en kregen droesemzwaren palm- en dadelwijn te drinken, als het minste dat de Negers d'overwonnenen konden schenken, terwijl zij zelven toch soberlijk van gestremde melk en brood, gebraden vleesch en gras leefden, alle gistende zwoelte voor tong en zinnen afwerend. Xerxes
| |
| |
hoorde de misleidende wonderen van het Meroïtische rijk; van het land der zwarte brandgezichten; van d'Aethiopische, rankschoone koningsdochteren met het bijtende hagedis-smaragd van hun hoofdveer-cierselen, wier kuische, zoete en zondelooze moederen als Candace's eeuwen lang, Aethiopië met Gelukkig Arabië hadden bestierd. Zelfs de Aegyptische wichelaars met hun bolgladgeschoren knobbelschedels, vertelden in zijn kring met netelig ontzag, van de duizelende en giganteske macht der zwarte vorsten over de volkeren der eindlooze woestijnen tot hun stervensnood; vertelden van Pi Anchi den vermetele, Sabaco den stille, van So den bloeddorstige, van Tirhaco, den woest-phantastischen heerscher over het land van Kusch en van de vreemde toovervrouwen die van lente tot lente droegen als kameelen; en van meisjens die nooit iets anders dan gestoofde konijnen aten. Onstuimig begeerde Xerxes hun oppergod Ammon te zien in den Meroë-tempel, in den goudrookenden luister omringd van zijne almachtige priesterschaar; onstuimiger, nu Cambyses de Ammoniërs nooit had bereikt, noch had gezien, het hel-groene afgodsbeeld van den heiligen zonnetempel. En even dringend verlangde hij de Pygmeeën, de Matiten en de
| |
| |
Nicassoriërs uit het land van Ra-Ourd te onderwerpen en het ebbenhouten paleis hunner koning te overrompelen. Xerxes wou zelfs den naam Meroë uitwisschen, omdat Cambyses' meest uitverkorene haremvrouw dit weer afvallige rijk naar haar pronknaam te noemen waagde. Bij hernieuwde verovering zou het naar Vasthi, naar zíjne gemalin heeten, dit gansche vreemde, onafmeetlijke grondgebied, dat in den geheimzinnigen klank van den eigen zangerigen naam Sabae, hem somber bleef verontrusten.
|
|