| |
| |
| |
Achaemenied en Aegyptisch opstandeling
Kort na Darius' troons-beslissing, terwijl de Aziatische Gebieder steeds weemlender legerscharen bijeenbracht tegen de muitende Aegyptenaren en satrapen; zich in ongetemden haat al hachelijker voorbereidde tot een vernielingsoorlog met Athene, waarvan óók eens de geweldige bergmuur Bisutun in Perzische, Medo-Scythische en Babylonische ingrifselen zou verhalen, - ging plots uit Pasargadae, de Magiërsstad, de beangstigende maere door het land, van Veroveraar's creatuurlijken dood.
Koningszoon Xerxes wierd nu Alleenheerscher over Medisch-Perzië. De overblijfselen van zijn doorluchtigen vader liet hij zonder stoornis in het
| |
| |
praalgraf ophijschen met de gouden kist, tot den tweeden ommegang nevens Cambyses den Heerscher, bewaakt door de heilig-verknochte lanswerpers, boog- en kokerdragers van zijn naaste lijfwacht. Iets verder wuifde nog het zoele palmengroen van Pasargadae's hoftuin, waar middenin zich verhief, het koningsgraf van den goddelijken Cyrus op het zestrappig terras, heilig in de ruischende stilte der rotsenmassa. Streng en vol eenvoud blokte de vierkante onderbouw der witschitterende marmersteenen naar boven. Smalpoortig, op hunne toppen, steunde het graf als een cierloos-overdakt gevelhuis. Verborgen voor den oningewijden blik, gloeyde in de duisterende spelonkendiepte der grafkamer, de gouden sarcophaag van Xerxes' onsterfelijken grootvader, op gouden voeten. Er overheene, in weelderige drift en veelheid, donsden Babylonische en Perzische tapijten. Op de smalle gouden baar ley storeloos de purperen koningsmantel gespreyd als vlindervleuglen, onder een fonkelenden krans van edelsteenen, tusschen tropheeën, drinkbekeren en overwinningswapenen. Alles glansde er gesmoord in schemerschijn, bij het verstarde stilte-gebaar der vazallen, krijgsvoerders en eerdienaren die op het oude muren-beeldhouwwerk tesamen stoetten. Ook
| |
| |
Xerxes liet de beeltenis van zijn edelen vader, den eeuwigen Beheerscher der aarde, in den koningsberg verrijzen. Doch niet meer verlangde hij het ruw-Chaldeeuwsche pyramide-monument waarin Cyrus sliep. De beeltenis van zijn vader liet hij plaatsen tegenover een vierhoekigen vuurtempel, uitgehouwen in den geelwitten rotskalksteen van een drietrappig-hoog terras. Op een ontzachlijk troongestoelte stond de Gebieder, waarvan het voetstuk aan de hoeken opgetooyd met eenhoorns, door torsers, herculische slaven, onderworpelingen en aan elkander gesnoerde rebellen, wierd geschraagd. Kruisvormig en heel hoog in den koningsberg, had Xerxes het grafrelief vlak doen uitbeitelen. In het front stutten vier ongegroefde zuilen met Perzisch stierkapiteel, het postament van het Darius-gestoelte waarboven de koning troonde, de handen in smeek-eerbied en aanbidding, plechtiglijk geheven naar Ahura's zinnebeeld, naar het heilige vleugel- en zonnerad dat er zweefde in den hemel als een straling van klaar goud. Xerxes minde, boven het brandend vuuraltaar tusschen de veerfijne plooyselen der driemaal gevleugelde schijf, Mazda's allegorische halffiguur in haar Medische heerschersdracht, den edelen baard gekruld en wijd-uitgevlochten op den
| |
| |
vromen boezem. Nu ving op den terrastop van het koningsgraf zijn eeuwige vader den stillen en reinen adem van Ahura. Met den troon en den heiligen zegelring, waarop een hachlijke leeuwenjacht in groenen diamant etsscherp uitgesneden stond, - erfde Xerxes ook den gonzenden wrok van zijn goddelijken vader, op Aegypte, het geheimzinnige Nylland, en op Hellas. Toch beheerschte hem nijpender nog, de oorlogende dadendrang zijner heet-eergierige, argwanende moeder Atossa, wijl Xerxes alléén het rebelleerende Chemi wilde straffen en de Hellenen ganschelijk ongemoeyd laten, tégen den onzeglijkjaloerschen zin van het krijgsvolk in, dat van zijn jongen Vorst een wrekend en verwoestend gericht verwachtte.
Onder zijn vader's beheer was de opstand in Aegypte stormachtig uitgelaayd. Dadelijk verlangde de jeugdige koning Xerxes zijn hoogmoedige Iraniërs te bewijzen hoe hij de vermoeyde zonen van het schandige Zwarte Land opnieuw, en zelfs in prangender vernedering dan vroeger onderwerpen zou. Xerxes trok óp naar Aegypte met een wemelend heir van edelen, krijgersvorsten, ruiterij, waagnen en voetvolk, temde den oproerigen, meineedigen Cabbasch, den ronkenden stadhouder met het fistel- | |
| |
zieke gelaat, stiet hem weg en smoorde in tartenden smaad, de vermetele rebellye der zonen Chems. Met wreed-vergeldende genadeloosheid liet Xerxes in rusteloozen drang, de herauten van het afvallige Chemi eerst uiteenstuiven, toen weer gevankelijk meesleuren. Dagen lang bliezen zijn koninklijke voorloopers-met-de-gouden-helmen en de gelinte mutsen, de zilveren krijgstrompetten door Aegypte's zengende lucht. En overal, sarrend áchter de gouden standaard-adelaren der veldteeken-trawanten, zongen zijn woeste Iranische krijgersedelen, op vreemden grond, varianten op de Yasna's:
- Wij vereeren den Witten Heer, Ahura Mazda in zijn hemeltintelingen en glorie. Wij vereeren het Vuur, zoon van Ahura. Wij vereeren de heilige, weldadige wateren, uit Mazda geboren. Wij vereeren de Zon met haar vlammende renrossen, Mythra, den Heer der grenzenlooze vlakten. Wij vereeren de Maan, die het merg van den Stier bewaart. Wij vereeren Asha Vahista, Vohu Manô en Râma Hvastra.
De roemruchtigheid van Xerxes' koninklijken vader Darius moest in heel de oud-oostersche spheer van godlijke almacht en ikheids-verheerlijking, vér over de oevers en schuimende cataracten van den Nijl verbreid worden mét de heilige teeknen der
| |
| |
Amesha-Spentas in zegevierende rechtvaardigheid. De naam van Gebieder's jongsten, hooghartigen en fel-sarcastischen broeder Achaemenes, beschermer der heilige runderen, door hem tot landvoogd over Aegypte aangesteld, zou klinken als een donderende bedreiging voor alle oproerigen. Zijn heilige vader Darius had bij zijn troons-bestijging de negen woesthartige rebellen uit verschillende oorden zijns Rijks, de verdwaasde opstandelingen Athrina, Trawartis, Naditabira, tot Trada en Sacunca toe, tong, neus en ooren laten afkappen, hij zou d'afvalligen ook doen kruisigen of doodmartelen. Zijn verblindende ruiterij van Mediërs en Lydiërs met de purperen en goudene mantels, zijn weemlend heir, waagnen en voetvolk moesten zelfs de bronzen Africaners, de kopergloedachtige mannen van Meroë en de verwilderde nomaden der Lybische en Nubische woestijnen met ontzetting slaan. In vermetelen overmoed ómzwenkende, begeerde Xerxes langs den Nijl, onder nog nooit genaderde, Africaansche woud-barbaren zijn overheerschende uit-moordmacht te beproeven. Hij zou de zwerfstammen verdrijven uit hun riethutten en tenten; hun verdeemoedigde wichelaars, rechters, geneesmeesteren, bespotten en mishandelen. Hij, jong Gebieder, door den grooten God Ahura, die de aarde en
| |
| |
den mensch had geschapen, tot eeuwig Koning der Koningen gekozen, vermocht, naar den Wil van Mazda, alles. In Aegypte waagde hij veel zwaardere belastingen te heffen dan zelfs zijn vader Darius ooit durfde eischen. Xerxes echter, ging plunderen en ontrooven uit tempelpaleizen van den Wachter-der-Waarheid, uit heiligdommen van Koning Zon, en zijn wrange driften roekeloos ontboeyen. Bij d'avondmaaltijden, in zijn koninklijke tent, te midden der angstige grooten en edelsten van Perzië en Medië, Babylon en Bactrië, greep Xerxes dronken een zilvergekoorde zweep, die hij in snerpend fluitgesuis loeyend om zijn hooge Lydische rijlaarzen slingerde; lalde hij, in waanzinnige spanning zijner begeerten opgejaagd en door de zenghitte der Aegyptische middagzon afgemarteld:
- Ik, Heer over alle schepselen der Aarde, van zonsop- tot zonsondergang, ik zeg,... de aarde is mijn wingewest. Ik smeek geen gunsten van Zarathustra af, en van de gouden Haoma die den Dood verwijdert....
- De Albeheerscher spreekt,... galmden in vley-eerbied, de hovelingen tusschen Xerxes' schrikkelijke zweepknallen die hij afschoot in razende snelheid, over hunne getulbande hoofden.
| |
| |
- Ik ben een rechtvaardig Koning, Grootzegelbewaarder!... ik ben als Ra, mijn gebeente is van zilver, mijn huid van edel goud, mijn haar is van saphyr,... en ik schiep mij zelf in mijn eigen gedaante. Ik riep mij zelf in het leven zonder moederlichaam.... Haha.... opperstal-meester.... hoort mijn koningszweep suizen.... hoort hem zuchtend geeselen!... O, mijn slaven, mijn verminkte zielen,... ik ben als het oer-vuur, de Grootste der Koningen. Ik verjeugdig mij telkens, van grijsaard tot jongeling, in den eeuwigen kringloop van den tijd...
Xerxes hikte en zijn stem wankelde heesch.
- Ik ben als Ptah... ik ben de duizeldiepte van den hemel, de diepte van het licht. Ik ben de zoon van Ra, Xerxes,... hij leve eeuwig!
Weer hikte de Koning, knalde in striemende koordzwieping zijn zweep, terwijl van den waayerdrager achter Xerxes' hoog gestoelte alleen de oogwimpers beefden. Toen, ineens, brulde de Gebieder los:
- Bij het onrein gedierte,... Sardes brandde onder de spanten mijner bruggen... en d'Atheners lachten achter den vlammegloed, maar al mijne Iraniërs moeten méélachen.... Want ik... ik stam uit het heilige bloed van Cyrus den Zelf- | |
| |
beheerschte.... Zie mijn zegelstempel, gij mannen van Indus en Tigrus!... Wee u, wee u.... Hoort Parthen en Hyrcaniërs,... ik lach luider en vertrap de boosheid... ik met mijn stiefbroederen die ruiken naar sezamzalf.... Ik wil geen kronkelwegen meer. Ik lach om de spionneerende regeerings-wijsheid van mijn heimelijke Raadgevers.... Luistert Bactriërs, Tápuriërs en Marchianen... luistert Assyriërs, Cappadociërs, Armeniërs en Zaranciërs,... Ahura is een groote God!... Eerst bukken de sperwers en de jakhalzen, de giergodinnen en de ibiskop van Thoth, en torsen mij, mij, den Vader der Wateren.... Ik ga Arabië en Aethiopië plunderen.... Richt en blaast de hoorns mijn Perzische, mijn Iranische krijgers.... Ik eisch goud op, en wierook.... Richt de hoorns en zingt met een schallende stem... mijn mannen der bergen. Ik ga over de grenzen van Elephantine en Syene. Bij de Fravashi van Zarathustra,... ik moet het water van den Astopus onder mijn voeten melkwit zien opschuimen als van den Witten Nijl. En ik laat de donkere mannen van Meroë den adem smoren in hun goud.
Zoo, beschonken, in eene geestdriftige bezetenheid, hoonde Xerxes voort; en zijn hik snerpte
| |
| |
telkens alsof hij takken knapte tusschen zijn tanden. Midlerwijl riepen al zijn edelen, om beurten, in ontzag en plechtiglijk:
- De Koning drinkt...
- De Heerscher lacht...
- Ziet, ziet... de Veroveraar wijst!
Dadelijk ving Xerxes aan met een vernederende inlijving der rebellysche soldatentroepen bij het Perzische leger, onder een spottend-verwoestenden krijgsklank van Aegyptische trompetten. Om een soms beestelijk martelspel tegenover gevangenen en onderworpenen wierd hij plots zoo gehaat en kermend beschimpt door de zonen Chems, dat de Amalekietische Haman van Hammedatha, oppertolk en spieder in Heerscher's heir, op 's Konings dreigbevel moest vertellen hoe er over Xerxes onder de verslagenen geoordeeld wierd.
Haman van Hammedatha, zich prins noemend uit de afgestorven, zuid-Palaestynsche geslachten van Agag, verscheen met schrik in Gebieder's gouden tent, waar ook, tusschen edelen, gezanten en schatschenkers, de veldheer Mardonius zwijgend pronkte naast Gebieder's lievelings-hazewind Zethar, die bij iedere streeling van Xerxes' fijne hand, jubelend-zacht jankte als een even aangetokkelde mandolien.
| |
| |
Toen de oppertolk intrad zag hij eerst alléén de vleying van witblauw satijn over ivoorgouden bedden, op ingeschoven vloer van geaderd malachiet en een gouden schemering van zware Perzische tapijten met lichttrillende diamanten haken opengeslagen en door beschroomden flonker van roode paarlensnoeren afgezoomd. In een carmozijnen mantel met groen tabyn gevoerd, t'allenkant van gouddraadslangen overkropen, zat Xerxes hoog en kaarsrecht op een gepijlerden gouden stoel waarvóór de geborduurde schemel reikte tot den ornamentalen bovenband van het troon-onderstel. In het midden van 's Konings tiara vlamde onrustig een groote ster van onyx, geel-rood als de gloed van zijn brocaten opperkleed dat door een gordel van seraphynen-blauw en wit om zijne heupen bijeengeplooyd afhing. Even met zijn blanke hand roerde Xerxes het gouden gevest van zijn zwaard waarop dubbelgele granaten, vlam-robijnen, zeepbelachtig-tintelende turkooyzen en violet-amethysten dauwdrup-glansen bloeyen lieten. Ook in de brandende woestijnhitte begeerde Xerxes het laayende rood van zijn koningsmantel om de trotsch-hooge, Achaemenidische konings-schouderen.
Haman verblind en sprakeloos, rilde. Plots schoot
| |
| |
Xerxes uit, soms door de geringste gemeenzaamheid van den blik zijner onderdanen tot dollen toorn aangehitst.
- Bij het heilige Vuur,... gij waagt mij aan te zien, kronkelworm?.... Spreek slaaf... men belastert uw Heerscher?
Hoonend, in heftige zucht-tot-krenken, brandde Xerxes' stem als een alarmkreet uit naard'Amalekiet die op zijn gelaat tot aan Vorsten's voeten inkroop en den lotoszoom der tenttapijten kuste.
- Spreek,... schreeuwde Xerxes.
Haman beefde, neergebukt.
- O groote Heer!... Ze... verheerlijken... uwe grootmoedigheid.
- Ha-ha-ha,... gierde Xerxes,... bloeddronkene Mardonius, Spamitres,.. Zethar, mijn priesterreine hond, luistert, zij verheerlijken... mijn grootmoedigheid!... Ay, de luidruchtige vogelen van den Nijl!... Ik grootmoedig... ik, die het ongeluk laat rennen op den rug van het geluk... ik, die den domme, halsstarrige en den zachtaardige bijeenbreng om het genot ze elkaar te zien verminken... ik, die speel met de Goden!
- Hoort, hoort... de Gebieder spreekt, galmde Spamitres in een kruipende nederigheid.
- Zij verheerlijken,... stotterde Haman door...
| |
| |
- Zwijg gele rat... lieg niet verder en beweeg geen wimper!... Ey... was ik zoo weekhartig?... Haha... die monsterlijke machteloozen, die gevonnisde zwetsers, die hun dwaas-getooyde banieren opsteken als bronzen klinken. Bij den eeuwigen Cyrus... zij zullen in hunne gevloektheid zuchten!
Haman kromp dieper saâm, zoodat zijn bevende mond bijna een donkergouden schaal raakte, waarin brandende myrrhe zoet dampte.
- Kom hier slaaf, rek je hals uit... en lieg niet langer!
- Hoort, hoort... de Verhevene gebiedt,... galmde Mardonius.
En vele edelen galmden mee.
- Ik waag het niet, o groote Heerscher, te herhalen... stamelde Haman, den nek al dieper neergebogen.
- Schurftige pad... wilt gij de knoopen tellen van mijn paardenzweep op uw klamme huid?
D'Amalekiet stotterde, in zenuwachtigen angst, en keek sluik in ontbering.
- Spreek slaaf.... Liegen is schertsen met den Duivel.... Het is een hachelijk dichtersspel. En ik speel met álle driften in mij bloot. Ik ben gelukkig in het spel slaaf... en daarom ongelukkig
| |
| |
in de liefde. Om nu tóch... tóch gelukkig te kunnen zijn in de liefde, heb ik van de liefde óók een spel gemaakt.
Xerxes lachte wreed.
- En nu, laat kronkelen je tong slaaf... geef geen tuchtelooze leugentaal of je lasterangel zal mij worden voorgelegd door mijn opperbeul Aspatschana.... Spreek!
Haman, de fanatiek-begeerige Amalekiet, de eenige tusschen de Iraniërs die vele dialecten van Aegypte en Aethiopië verstond; ook naar rapporten van 's Konings bevelhebbers, aanvoerders en tentdienaren een listig-koen verkenner van Xerxes' spionnenkorps, besefte dat hij hier spreken moést en tegelijk toch de woede-uitvallen te duchten zou hebben welke zijn hoonverhalen van de verontwaardigde Aegyptenaren uitlokken konden. Schuw in bewegingen als een argwanende hinde, vertelde Haman dat zij ijselijk en geheimzinnig zwoeren eenmaal Xerxes' bloed, gemengeld met zwaren dadelwijn en water, onder het donker dreigen van een giervlerkenslag, te zullen doen drinken, door daemonen zwemmend om de zonnebark.
- Bij alle druya's der hel,... bloedslurpen?... Bloed van mij, van hun jongen Heerscher?...
| |
| |
gilde de Gebieder uitzinnig, terwijl hij een zwaargouden beker in woestdolle drift naar den Amalekiet toewierp.
Haman, op zijne knieën voorovergebogen, ontweek met een schorren pijnkreet, angstig.
- Hoort gij Mardonius, verderfzaayer,... hoort ge vermolmde Spamitres... hoort ge Gobryas, opperbewaker mijner gerechtstent!... Hoort ge dien spieder met zijn menschenlucht?... Hoort ge Zethar, mijn lieve kluivendief?... Xerxes' bloed drinken?... Maar wie bestuurt er dan den Hemel?... Welke menschenhand grijpt naar het vuur van de zon?... Ik, afstammeling van Dschemschid, schimpend bedreigd door gele en zwarte slaven!... Hier, sterrezienaars, hier toovenaars en droomuitleggers, aan den kant van uw aller Heerscher, zonder dat hij uw wijsheid als koopwaar tegen goud laat afwegen... Spreekt... hoe zal ik dit nietige gedierte, deze blazende padden op een riekende aardekluit, straffen?... Hoe zal ik deze kakelende monden met stomheid slaan?... Mijn verheven aanbidding is bezoedeld, geschonden... O Mazda... Schenker van alle bezittingen in het Verleden, in het Nu en in de Toekomst,... bevrijd mij van de nabijheid dezer schande-barbaren en geef
| |
| |
uw lachenden vernieler kracht om te martelen en hun wezen te verbrijzelen!
Xerxes' amberoogen gloeyden in grillige schuwheid een vlam af en om zijn vrouwenmond sneden wulpsche groeven van wreedheid.
- O Heerscher,... stamelde Haman ontzet.
- Uitbraaksel der daeva's,... toornde de Gebieder door,... ik moest je dommen kop laten splijten met snoeybijlen...
- O groote Koning, mijn tong... mijn tong... ik moest spreken op uw bevel,... kermde Haman.
- Juist... juist,... lachte Xerxes luid, terwijl onverklaard zijn woede-stem inéén leek omgekanteld naar zachteren smaaspot.
- Ik vrees dien gouden, zwaren beker, o groote Koning!
- Spreek voort, spoorbijstere slaaf, en doe niet alsof uw adem in rukwinden wordt afgesneden. Spreek, al verbrijzel ik je den gelen kop... Bij Angromainjus,... gij kunt er wel zonder babbelen, niet Spamitres?
- Heer,... galmde de gesnedene, en kuste beverig den grond.
- Ik zal spreken Gebieder,... stotterde d'Amalekiet.
- Snel, of ik laat je kneuzen tusschen de piekschilden mijner lansdragers.
| |
| |
's Konings bevelhebber Mardonius, den mond afdekkend met zijn blauw-doorpeesde hand, strakrechtop achter Gebieder's zetel, waagde het even heel zacht te lachen, terwijl Zethar, onhoorbaar bijna, jankte. Haman vertelde, kruipend aan Xerxes' voeten, telkens vreezende een trap, een worp of een greep van Heerscher's dorpelkrijger, geposteerd aan den tent-ingang, schuw verder. Doch nu zou hij, geheime Parzen-hater en Mazdaverafschuwer, met ongesmoord innerlijk behagen, valschelijk ontzetting veinzende, alles zeggen. En wéér vertolkte hij uit het Aegyptisch dialect, monsterlijke beschimpingen en krenkingen van Azië's Gebieder, den Typhon, den duisteren Teisteraar en Verwoester gescholden. De zonen van het Zwarte Land zwoeren bij Phre en bij Tum, bij de oneindige hemelruimte tusschen het oosten en het westen en bij de lichtwebbe-spinster der eerste dageraden, dat zij de Perzen gingen vertrappen als woeker-bloemen en dat zij hun lijken krengachtig zouden laten wegrotten onder het slijk van den Nijl. Zij zwoeren bij den helschen grijns van Sawek-Ra's krokodillenkop, bij Malouli en bij den vreeselijken vuurspuwer, de slang Apophis. Zij zongen heilige hymnen van Ammon Ra, en hun kinderen verzekerden zij dat dezen tot hun gouden leeftijd
| |
| |
toe, de wraak op de vreemdelingen zich konden heugen. De Thesmoteten zouden al de zonen van Chem die zich bewust wierden van hunne opstandigheid, in den nacht, vóór de groote zwijgende Sphinx van Memphis brengen. Alleen de starende stilte der woestijn kwam mee te luisteren als getuige. De zonen van Chem zouden allen onstuimiglijk tusschen de klauwen van de Sphinx treden en de borst van het groote monster zacht zien gaan ademen. De zwijgmond zou plotseling één woord zeggen, slechts één naam uitspreken... Xerxes! En door heel d'oneindigheid der woestijn zou een huivering rillen, de huivering van een klank zoo geheimzinnig, dat hij over Boven- en Beneden-Aegypte gehoord wierd en toch blééf het raadselachtig fluisteren van een verborgen orakelstem.
Xerxes onverhoed, gierde los, de bruingouden oogen in brand, den blik aandreigend tot een wilde verschrikking:
- Lijfwacht,... sleep hier, gekromd, voor mijne voeten, een gevangene van het Zwarte Land. Men moet het gelaat zijner vijanden rustiger bespieden dan dat van zijn vrienden. Hun oogen beschuldigen ons geweten... Zij zijn de onzelfzuchtige aandragers van menschelijke smart. Zij
| |
| |
zijn mijn innerlijk behoud, al die gifspuwende schepsels,... onschuwe bewakers mijner slechtheid. Zij zijn beangst dat ik mij beteren ga.... Zie Spamitres... als ik mij vergis geef ik u het recht u te geeselen.... Ik wil mijn ontzinnigden hater hooren en zien. Het laaghartigste dat gefluisterd wordt achter onzen rug krijgt dan eerst zin en diepte.
De toorn van Xerxes scheen gekoeld. Week streelde hij den spitsen, rossen kop van Zethar, zijn Perzischen hazewind. Dra keerden zijn lansdragers weer met een Aegyptischen muiter, fluweelachtig-blankgeel van huid, achter wien, verwarrend van licht, twee Assyrische scherprechteren opdoken met wreedstrakke beulstronys; een, geheel in somber violet-zwart, een mom met spiespuntig-geslepen slagtanden en krampig-gesperde daemonen-oogen in de hand; de andere in bijtend rood, een gedreven zilveren schaal en een hakblok kunstiglijk dragende op het vlijmgescherpte staal van een oorlogsbijl.
- Sleept hierheen... vóór mijn gestoelte,... kreet Xerxes plots weer in koortsigen haat, terwijl hij een Aegyptische, porceleyn-achtige jaspisvaas te gruizel trapte.
Haman in wanhoop rilde en Zethar huilde weekelijk.
| |
| |
- Voor mijn aangezicht Mardonius... zal dit menschenvleesch worden gegeeseld.
De tengere, langbeenige Aegyptische gevangene keek met zijn smal-schuine, donker-flonkerende oogen onverschrokken op naar Xerxes, naar zijn vlinderglanzigen tiara en de gouden vleugelenslangen van den koningsmantel, die schubbelichtend leken mee-te-kronkelen bij ieder armgebaar van den Gebieder.
- Ook déze uitgemagerde jakhals durft mij in het gelaat te zien. Bij de geslachten van Dschemschid en Thraetaona,... té vermetel!...
De Grootkoning vroeg hem met een duivelende verachting en op een tartenden schimptoon. De Aegyptenaar verstond geen Perzisch. Van zijn fijn-geplooyd, hemdvormig-lang lendenschort, zwaanachtig-blank trillend in het tentlicht, betastte hij zwijgend-opgewonden en afwachtend, de gestrengelde franjens.
Op een wenk van Xerxes, trapte de opperlansdrager Haman in de heupen.
- Vertolk,... sprak de lijfwacht gesmoord. Eerst toén, waggelzwaar, half gestikt van de
| |
| |
brandende myrrhe, stond Haman overeind en ondervroeg stug en heesch den Aegyptenaar, terwijl Xerxes in listige luistering, door een nauw-betoomde razernij in kwellenden argwaan gegrepen, alle vreemde murmelingen hunner lippen vinnig beloerde.
- Hij is een getallen-ziener, genezer en een toovenaar, een opperpriester van Chonsu, die de pest en de schurft van ons af kan houden, door slechts onze teenen aan te roeren.... Hij weet alles,... zei Haman bedeesdelijk.
Xerxes ontstelde.
- Een toovenaar?... Brandt daarom zijn blik zoo hel en zweeft daarom zijn stem zoo angstig?... Mardonius, ik vertrouw niets en niemand ter waereld. Hij zou een hater, een vyand zijn en hij is een toovenaar. Dat tergt mij dol, opnieuw.
- O Heer...
- Zwijg Mardonius!... Hoe kan ik mij vergrijpen aan het Ontastbare?... Hoe verweert zich, edele Pers, een losgebroken leeuw tegen een duivel die om, in en bij hem is, wiens adem hij voelt branden op zijn klamme koonen en die toch gestalteloos rondrent?... Deze behekser, deze geheime genezer van pest en melaatschheid, jaagt mij naar den dood.... Ik huiver!
| |
| |
- Hij zegt... hij zegt,... stotterde Haman.
- Kan hij vreemde verhalen doen?
- Hij zegt...
- Van de zichzelf-geschapen dingen?
- Hij vertelt...
- Ziet hij,... vroeg Xerxes met heftig-gesperde angstoogen, Haman niet hoorend,... óók het goudglanzende gelaat van Tistrya als hij vlucht naar de zee in de gedaante van het heilge witte paard? Ziet hij ook zijn sidderende, vreesaanjagende gele ooren? Hoort hij ook de hinnikende vreugde-muziek van zijn stem... en het loeygezang der golven, breed, breed ónder hem, als een druischend choor van het Eeuwige? Vreest hij ook...
- Hij vreest niets,... stotterde Haman jammerender, terwijl zijn lichaam ineenekromp van benauwenis en zijne handen schuw-eerbiedig zich wegdekten in de wijde mouwen van een Lydiërs-kleed.
- Vreest hij óók de onthullende waarheids-woorden van Mazdao... woorden die zullen voortzingen... door alle tijden,... hymnen...
- Hij vreest niets,... herhaalde Haman dof,... Zijn linkeroog is in de bescherming van Ra's bark. Xerxes naderde verbleekend en gaf den gevangene
| |
| |
onverhoed een hevigen vuistslag op kin en tanden. De jaloersche wreedheidsplooy trilde als een kerf om Gebieder's vrouwenmond.
- Wat?... Een allernietigste menschenslaaf... een ademende vleeschklomp, minder in tel dan de rottende velg van een afgedankten strijdwagen; minder dan een wemelende muskietenzwerm,... hém, Koning der Koningen, oppersten rechter, zonder wien er niets was op aarde, hém niet vreezen?... Xerxes in zijn halfgoddelijke volkomenheid, schepper van het gelukzalige leven, niet vreezen?
Hij duizelde. Een driftwoede golfde hem de keel dicht. Kort wenkte Xerxes zijn pijlkokerdrager. Ineens begon d'Aegyptenaar in een magische verrukking en gebedsvervoering, met holdreigende oogen, onder een onbewuste bezieling en zelf-bedwelming, luid lofzangen te zingen, terwijl hij zich besefloos inwreef met het bloed van tanden en kin, afzichtelijk.
- Wat kermt die dwaas, spieder?... vroeg Xerxes, de stem in heimelijke schuwheid en vrees getemperd.
Haman gejaagd, sprak na:
- Ik heb de omheiningen van mijne moeder gesloten en van de Godin Rannu, die twee beenen
| |
| |
heeft, en van Hu... Ik blijf op het veld zonder spalkpantcier. Ik staar in de hemelafgronden, o, driemaal-grootste Thoth, zonder siddering, want Anta's witte myter steunt mij den nek, en haar knots zwaayt in krijgsrazernij boven mij uit... Horus wondt mij nooit en laat mij overal doorheene loopen, mij, die het brullende water van zijn mond zag schuimen tot de wolken.... Ik ken de werking van het heilige geschrift, dat verborgen in mijn handen is gelegd.... Ik adem in, diep en lang in, den zoeten wierook van Horus.... Wie de leeuwen bestaaroogt en onderwerpt, temt de tijgermenschen... Wie de menschen bestaaroogt en onderwerpt, temt de leeuwen... Ik knel den leeuw een 'muilkorf om zijn bek.... Ik voed mij niet met vleesch en drenk mij niet met bloed.... Niemand dien ik bestaaroog zal been noch hand verroeren kunnen, omdat mijn macht een schaduw huift om alle gelaten. Ik ken den grooten, verschrikkelijken hoeder Shatabuta!... Artabuhaï... en zijn Ka, als een stormwolk, ontzachlijk. Ik ken Anépou, wiens adem niet naar het graf, maar naar den balsem ruikt... Xerxes was van zijnen troonstoel ontroerd opgesprongen. Zijn mantel zwaayde mee als een gouddoorschenen arendsvlerk-in-vlucht en zijne
| |
| |
tourmalijnen cier-armbanden vonkten trillende vuurringen om zijne polsen. Een misvormende ontsteltenis wrong er over heel zijn schoon gelaat.
- Ik vrees dien dubbelzinnigen duivel,... huiverde zijn stem naar Mardonius toe.
- Gebieder!
- Doe plengingen... Mazaras, doe plengingen!... O Drvâspa, ik ijs... ik ril voor zijn woord vol zinspelende geheimen! Hij beseft de diepte der menschen-zonden!
Tot plots de wreedheidstrek zijn schoon gezicht weer kerfde om de mondhoeken.
- Gloeyend metaal zal ik over zijn kloppend hart laten heengieten. Zijn hart moet smelten voor mijn oogen, mét zijn walmend vleesch mee... Zijn beenderen zullen smeulen.... O Mazda, kon ik in volle kennis leven, om vooruit te weten, de grenzen van deze toovenaarsmacht... ik wil mét zijn hart, zijn gedachten meesleepen ... mee-smelten.... Hij leeft zonder troost en lusten. Is hij een ontraadselaar van de schommelende gesteenten in de woestijn?... Kom, kom... speel op de Thebaansche harp... ik wil het zoete gefluister en gevley van muziek.... Mijn schat-schenkers hier!... Lijfwacht roep hen... roep hen!... Die oogen... die oogen angelen!
| |
| |
Hij stapte snelhijgend terug naar zijn gouden bed en zonk er rillend neer.
- O Ahura,... smeekte zijn stem,... Cpitama Zarathustra, gij heilige zonder slaap en zonder bedwelming, houd mij uit de bezoedeling van dit lage lichaam. Hij holt mij na als Apaosha, de daemon, in de gedaante van het huiverzwarte paard, gevlekt en met gevlekte ooren; gevlekt en met gevlekten rug; gevlekt en met gevlekte oogen; gevlekt en met gevlekten staart.... Hij riekt naar de urine van een boschkat, deze beeldendienaar, deze aanbidder van boozen, van de vernielgoden met dierkoppen...
Xerxes' stem kermde bijna van innerlijke beklemming en angste.
- Die oogen... als kerven licht... ze steken.... Haman, Haman... vraag Haman... vraag of ook híj behoort tot de schimpers en haters van Darius' zoon, van den grootsten Koning der waereld.
- Ja... ja,... knikte de Aegyptenaar na Haman's vraag.
- Vraag of hij het aantal mijner krijgsfakkelen heeft zien schijnen over de Aarde en de adelaars-vleugels heeft geteld van mijn paleis-beeltenissen,... en of hij dan tóch waagt mij te hoonen...
| |
| |
- Ja-ja,... knikte heftiger nog de gevangene en trots bazuinde zijn stem,... mijn volk, mijn broederen,... zij haten, met afgrijselijken afkeer en haat, dezen bloedslurper, dezen Pers... dezen martelaar en verminker van de zonen Chem's... Mijn volk, o, veracht zijn oogen, zijn blik, zijn handen, zijn ledematen en zijn adem!... Mijn volk haat, met de wildste vervloekingen, dezen onmenschelijken krenker en verzenger van levens... Wij schreyen om wraak... in Ptah's tempel, te Memphis... wij zonen der Zon,... wij zonen van den Stillen Zaayer.... Wij zwoeren bij Hathor, de nachtgesluyerde.... Wij zwoeren bij Ra en Osiris en bij de bronzen oogen van Seth,... de vernieler zal vernield.... Mijn wenkbrauwen zijn in de bescherming van Anubis. En de vingeren mijner kinderen in de bescherming van Thot. En de haren van mijn vrouw zijn in de bescherming van Ptah. Niemand deert ons... Toen gilde Xerxes in een hysterische krampwoede, over al zijn benauwenis en angst-gedachten heen-gelicht, naar de scherprechteren:
- Hier mijn wreedste Assyriër... hier mijn zwarte beul.... zet je mom vóór... bijt met je slagtanden en rol met je daemonen-oogen... Hier mijn roode Assyriër, met je zilveren schaal....
| |
| |
Grijpt links gij... en rechts gij;... plaatst het hakblok, splijt zijn walgelijke duimen... vlak voor mijn ongeduldige oogen, en doopt gij, knecht, de gloeypriemen in het felle vuur...
Een heftige pijnschok stuipte door Aegyptenaar's lichaam toen weerlichtsnel, de martelstraf der scherprechteren was volbracht.
- Vang het vuile bloed op, van dien melaatschen slaaf, roode beul.... Hij besmeurt weer zijn domme, verwarde gezicht. Geen druppel wil ik hier in mijn tent.... geen spat op mijn wit satijn,... lachte nu Xerxes in koele rust, terwijl d'Aegyptenaar zijn smart-inkrimpingen bedwingend, met brandende staaroogen tot hem bleef doorspreken.
- Ik zie,... sprak de gevangene onverzwakt, in wéggesmoorde pijn vreemd glimlachend,... het roode ossenvel trillen achter het bruiloftsvuur.... Mijn jonge vrouw... mijn arme landvogel ompareld door den dauw van Keb... bescherm haar tegen zichtbare en onzichtbare vijanden.... Wordt haar Ka, stuift de schaduw der zonneschijf-vleuglen over haar gelaat! Als de wijngaard bloeyt ben ik weer genezen.... Als het overstroomings-water weer terugzinkt achter den dam... adem ik weer het Al in alles.... En toch,... eer de
| |
| |
sterren aanfonkelen zal ik bezwijmen. Deze geweldhebber... zal sterven als een verkleumde bij in de kou. Zijn teeltvermogen zal uitzwakken.... Zijn sperma zal bloed worden.... Hij ziet, de domme, geen menschen, geen goden... teekenen noch zinnebeelden.... Ik zal de zonnebark naderen van Ra... van Ra die zichzelf schiep, die menschen uit zijn smarten en tranen schiep... die geen goddelijk zaad uitroeyen wil...
Plots brak de vertolker Haman af, in een schichtige siddering der oogen, terwijl de Aegyptenaar met de bloedende duimen bleef doorspreken in zienersverrukking.
- O de twaalf stormnachten voor dezen moordenaar en menschenslachter... de twaalf loeyende nachten voor dezen bedwelmde in hoogmoed... wien Osiris zijn armen en handen niet reiken zal tot steun.... Het rood van zijn kroon likt als een vlam... Laat uw schoot hem weer grijpen, o Thoth...
- Wat raast de gek?... Scherprechteren van de Suza-poorten hier.... Sleurt hem neêr bij zijn amuletten-snoer, voor mijn oogen... Sleept hem neer, beulen, neer bij zijne gruweldwaze sphinxen-maskers.... Op zijn rug, dezen tartenden beschimper van Azië's Majesteit.... Neer... neer
| |
| |
bij zijn calasiris.... Wat zegt hij Haman?... Hij prevelt formulieren.... Hij wil ons bezweren... met tooverkrachtige klankwoorden.... Hij grijpt de lus van zijn kruis. Hij roept wonderen op!... Wat zegt hij Haman... wat-wat?... Spreek.
- Ik waag het niet... ik waag het niet langer,... kreunde Haman over wiens geel gelaat een aardachtig grauw schoot van ontzetting.
- Hier mijn schatschenkers... spreek dóór Haman... ik rek je de lendenen... ik laat je zeven jaren geeselen... spreek!... Een krans van twaalf saphyren en gouden halskettingen als gij alles, álles herhaalt... alles... letter voor letter... Spreek dóór... Wat zegt hij? Verstaat gij één woord Mardonius?... En gij Spamitres?... Dat is geen Aegyptisch.... Zeg hem met welke straffen ik hem bedreig vóór hij ze ondergaat... Dat is... dat is driedubbele foltering voor een samenzweerder tegen den Koning der Koningen.
- Onze Gebieder der waereld, die zijne verwoestingstochten onder de volkeren volbrengt,... zei Haman bevend naar d'Aegyptenaar,... en u vergunt hem van aangezicht tot aangezicht te zien,... zendt u zijn scherprechteren.... Uw gansche naaktheid zullen zij met vet en rooden leem bestrijken en aan een houten paal gebonden,
| |
| |
u traag martelen en tot assche verbranden. Eerbiedig onzen eeuwigen Heerscher en al zijn strafwoorden zal hij zoet omzetten in beloften en belooningen.... Scherpe haken zullen uw lendenen en ingewanden vaneenrijten.... Werp u op het aangezicht voor een Koning der aarde, gij, verwelkte bloem met zwarte gifwortels. Levend zult gij in een mortier te pletter worden gestampt.... Zweer af uw haat... of langzaam zult gij eerst nog blindgepriemd worden.
- Gij ellendige, versteende schelp, uit den zieken adem van Seth geboren,... riep smartelijk in even bevend koortskermen nu, tartend d'Aegyptenaar,... gij verschrikt mij niet. Ik bespuw uw gelaat met mijn walg. Hoe nietig is uw vuuraanbiddende Koning naast den grooten Darius, zijn edelen vader... en hoe nietig is ook déze naast Horus, die de brandende waereld uitbluscht naar zijn wil; die zijn negen bogen trillend spant tegen uw broze menschenmacht. Hij, Heer van het Al, voortbrengende stier onder de negen Goden.... Hoe nietig uw Heer, naast Isis, tusschen wier beenen de Nijl golft!
Haman wierp zich drie keer in angste voor Xerxes op het aangezicht en mompelde:
- Ahura zegene u!
| |
| |
- Zeg den doemling Haman, dat ik zijn adem bevriezen doe;... dat ik hem zwart zand laat slikken, den verworpeling.... Dat ik hem met bijlhouwen, lid voor lid zal afhakken...
Zethar, met schrikoogen opkijkend naar Xerxes, jankte klagelijk.
- Gegroet Turn, oversluieraar der waereld,... ijlde de gevangene met sterfzwakke stem,... zoo gij u op dezen verachtelijken, tempel-vernielenden Pers niet werpt... zullen ik en mijn bloedverwanten u vernietigen... Dan zal de hemel schreeuwen en er zal geen offer meer voor u zijn. Ik zal uw beeltnis verpletteren o Tum, en u geen tienduizend levensjaren meer afsmeeken, zoo gij u niet wreekt op dit mierenras uit Azië. En ik zal u tergen met de dwerggoden. Vertreedt zijn land, o Ammon, Eeuwige Eene,... o Ptah... ik zie de schilden van uw scarabee groen gloeyen op uw helm, onder de witte stralen van den lotus.... Vertreedt het Rijk van den dief uit Iran... En gij Neith... ik zie uw schouderkraag schitteren als een morgenzee.... En uw roode kroon van Opper-Aegypte schijnt vuur af als de zon... drijf een mist over zijn steden!... En gij Sechet... richt uw schrikkelijk zonne-oog, uw verwoestend oog op zijn
| |
| |
land en zijn onbindbaar zaad en zijn grafgrotten. Slacht zijn plunderkrijgers en pijnig zijn kinderen tot in het doodenrijk...
Plots zonken Aegyptenaar's oogen diep onder groene wallen in en zijn wangen verschrompelden lijktintig tot op het ingescheurde jukbeen. Een sterfvaalte overgrauwde zijn hoofd en van verkropte, gruwelijke wondpijn, gillen uitsnerpend, bezwijmde hij voor de voeten van Xerxes. Met een minachtelijken schop tegen de naakte borst wentelde de Gebieder den opstandeling om, en in een dwepende gekrenktheid en zelfontroering riep hij uit:
- O Hôm... waar mijn afgunstige vijanden, in straat, veste of land zich ook mochten bevinden... ontneem hun alle kracht. Verpletter of verschrik hen. Dwing hen tot zelfontmanning. En gij, aarde-verdelger Angromainjus, bloedvergieter,... ziele-vernieler, werp u op hen... op allen die met heetboozen lust in het lijf... de Majesteit van Xerxes willen schenden. Bij alle heilige feesten der jaargetijden en bij de Fravashis der rechtvaardigen,... nu zal ik de muitelingen nog zwaarder straffen dan ik had willen doen! Mijn zeven rechteren zullen één doods-oordeel zijn!
| |
| |
Xerxes' gramschap, wrang-kwellend en smartelijk-schroeyend van zelfverwijt, leek gekoeld. Op een brozen wenk van zijn hand, grepen de scherprechteren den bezwijmden, verminkten Aegyptenaar bij den gordel en sleurden hem ruw de koningstent uit. Toen richtte Xerxes, in troosteloos gebaar zijn carmozijnen mantel wegwerpend op het gouden bed, zich tot Haman en zei met droef-moede stem:
- Vertrek slaaf... ik wil rusten. Mardonius, breng de trommelaren en Aegyptische kleppers tot stilte. Versterk mijn voorste tentlijfwacht tot honderd man. Vandaag de vuurroode schutters voorop!... De mannen der purperen en gouden kleeren er achter... heel diep er achter... Ik wil de scharlaken zwijgers!... Ik kan d'anderen niet luchten! Wég allen uit mijn tent nu. Weg!... Deurbewakers, wachters, wég!’... Ook jij, Haman... neen... neen, wacht jij... en... vertel... vertel.
Haman dekte den mond af en kuste den malachieten tentvloer, die achter de doorschenen voorhangselen, violetbleek schitterde in het brandheete zonlicht.
- Vertel mij veel vreemde geschiedenissen, gele slaaf... veel wonderen van onze voorou- | |
| |
deren... en stoot het hengsel van het wierookvat om... Vertel slaaf... en doof het zonlicht uit... Vertel en breng mij berglucht... ik stik hier in de woestijnhitte... Vertel slaaf... vertel!
|
|