| |
| |
| |
Cambyses en Gaumata de Magiër
Het was ten tijde der zomerzonnewende, dat zeven Groot-Perzen, stamvorsten van alouden adel en het edelste gezag, de heilige Gâtha's prevelend tot zielssteun, in roerend en somberstug geheim gingen samenzweren tegen den Magiër, den valschen Bardya, onder milde offering aan Rashnu den reine, Hadhaokhta den grooten Heer en Zarathustrôtema, den heilgen openbaarder van het Recht, den toornigen geeselaar en hooner van alle misdaad en wangeloof. In een neerwentelenden, gistenden en verwarring-wekkenden opstand had de Groot-Magiër Gaumata, zwoelbegeerig naar een wonderlot, in den eenzamen omtrek van het gebergte Arakadris, zich uitgegeven voor Bardya, broeder van Koning Cambyses. Cambyses, - die juist Aegypte onder den heeten rook van brandpijlen en den walmgloed zijner troepentoortsen bezig was te bedwingen en te onderwerpen aan de krijgsmacht der Achaemeniden, - Gaumata's daden vernemende, vergramde ontzettend en wilde onstuimiglijk over Syrië naar zijn Rijk terugsnellen, in dolle wraakgierigheid zwerende Gaumata en alle Magiërs
| |
| |
van de aarde te zullen verdelgen. Want, - dit besefte Cambyses in een tragische bewustwording van zijn waanzinnigen broedermoord, - door de noord-westelijke Iraniërs, de zweepdragende zelf kastijders en rauwe mannen van de Orontes en door de verdwaasdtrotsche, listige en kwaadaardige priesterlijke Meden, die nog altijd het koningsbloed van Deioces, Phraortes, Cyaxares en Astyages in zich voelden zieden, was het oproer tegen zijn onweekelijk dwangbeheer uitgelokt
Zijn zoetzinnige vader Cyrus, half-Meed, had altijd in verzachtende bezadiging, de koninklijke prinsen laten grootbrengen onder de priesteren, tusschen de ontsluierde vrouwen, Hindoesche, blond-Lybische of Circassische slavinnen en tusschen gesnedenen van den harem. Al dezen, door vele Medische Magiërs, - ontembare wellustelingen en fabelsluwe toovenaars - beheerscht, dachten en handelden naar hún verlangen, De peinzers van de blauwe lelie, getooyd met de goudbroze rok weefselen van vorstelijk ornaat, verschaften in diep-geheimen ruil, de meest-hartstochtelijke en bekoorlijke vrouwen van het Serail, de vrouwen met de robijnen lippen, de rengelende lendenen en de zoet-kwijnende oogen, al wat hare phantastische wulpschheid en ontuchtigen verbeeldingsdrang het gulst behaagde aan mannenschoon, onder arge- | |
| |
looze kransenvlechters of van-verre-begluurde wierookzwaayers der stacie-zalen, Na de schand-uitspattingen der vrouwen van het Achaemenidische hof, bestegen de grillige Magiërs in vervoering, muren, tinnen, torens en koepels van het Perzische paleis; overzagen zij de straalsterren en lichtfiguren der heemlen en voorspelden, in vermetele zekerheid ál de losbandige en naar verboden liefdegenot hunkerende bijzitten, lot en toekomstig gebeuren. Ook in ruil hiervoor moesten velerlei zaken van het binnenlandsch bestuur, vermeld in de koninklijke protocollen, door de invloedrijkste vrouwen van het Serail, - onder orgiënde liefde-bedwelmingen en zinnen-betooverend fluitspel, zang en verleidingsdans, met den Grootgebieder en Rijksregeerder besproken, - later heimelijk aan gezag en oordeel der Magische Meden onderworpen worden. Meer dan drie volle jaren nu, had Cambyses zich door voortochten naar Aethiopië, tot het Afrikaansche kustland en door veroveringsoorlogen in Aegypte, - dat hij met hulpverraad van een machtig Pharaoonschen gesnedene, Combapheus, geheel ongehoord, ter zee en te land kwam aan te randen en waar nu zijn naam en faam om nooit-begane gruwelen door valsch-intrigeerende Hellenen hachelijk belasterd wierd,-uit de verstikkende benauwenis der spionneerende en alles-afluisterende, zwarte sla- | |
| |
vinnen en uit de met-dood-en-vergiftiging bedreigende intrigues der gesnedenen losgescheurd. Meer dan drie jaren had hij geweigerd toe te geven aan de moordzuchtige wreedheden der kwel-duivelinnen van zijn harem-uitverkoornen die elkaar telkens onder wraakbrandenden haat wanstaltig vernietigen wilden, in afgunst op het geschenk van een goudlaken, een weerschijnen-koesterend bidkleed of een ciersprey van paarlen. Zoo was hij ook drie jaren lang niet verschenen in zijn eigen land en hadden de laaghartige ophitserijen der Medische Magiërs, op zijn koninklijke zantoe's en paleizen, tegen zijn troon, onbelemmerden tier en bloey van bergpas tot bergpas, van den Zagros tot de vlamwoestenijen van Paraetacene. Zoo waren ook nú in zijn harem, onder het huichelverraad der gesnedenen die de vervelings-uren der vrouwen bekortten met het aanbrengen van telkens nieuwe en telkens bandeloozere genotsgeheimen en onder de listen der bijzitten, in smaadlijk-tartende vormen geholpen zelfs door zijn lijfelijke zuster en op Roxane giftig-jaloersche gemalin Atossa, saâmzweringen en oproer van den valschen Tanyoxarces uitgebroed in zijn eigen Koningsburcht. Medië wilde weer heerschen, Medië alleen, dat de goudstralende en schaatrende pracht der Perzische Onsterfelijken hinderlijk de oogen inschitterde. Gaumata zond naar
| |
| |
alle oorden van het Rijk, naar alle hoofden van akkerbouw-drijvende Iranische stammen, het eerst naar de Panthialaeërs en Derusiaeërs en naar fel-oproerige roofnomaden, de Utiërs, Marders en Cossaeërs, vredesboden en herauten die den afval aan Cambyses verkondden en onder een doljuichende, elk verzet radbrakende volksgunst zijn troons-bemachtiging als Bardya, zoon van den eeuwigen Cyrus, bevestigden. Daarom moest Cambyses dadelijk uit Aegypte, door den woestijnweg van Arabië terug naar zijn Residentie, om allereerst de ontzettende leugen van Gaumata te onthullen en dán voor de visagie van alle onderdanen, den volksbedrieger, het onrein gediert', openbaarlijk te laten smoren in gloeyende asch als een daemonischen Zairimyanura, een verachtelijke nachtschildpad der droef-stille bergen. Doch éven nadat Cambyses den grommenden afval van zijne heerschappij door boden had vernomen; hij in Aegypte Aryandes, een roemrijk Perzisch krijger het beheer schonk, tuimelde de Grootkoning in draf van zijn paard en lag hij als stumperig mensch, met kranke, wondvurige heupen kreunend ter neêr, toch het felst nog gepijnigd door onuitgeleefden wrok, haat, angst en machteloosheid, Toenindroefnis, geween en onder woeste kleerscheuringen, vele zijner hovelingen aan zijn doodsbed stonden, waarbij ook, in vertroostende
| |
| |
tegenwoordigheid, eenige der zeven Groot-Perzen, brak Cambyses, hun smartelijke gezichten aanschouwend, in hevige wroeging en zielsbenauwend geschrey los.
Onder aanroeping van Ahura en het Eeuwige Vuur, van Apam Napat, Ushahina en Cpentomaingous, den geest van het goede, zoo deze hem slechts zouden willen verblinden met hun lichtluister, bekende de Gebieder dat Gaumata, de Mediër en huichlende Mazdayacner een valsche Bardya was, die zich in verachtelijke gretigheid en hartstocht op troon en scepter der heilge Achaemeniden wierp, wijl Cambyses reeds lang zijn eigen broeder zélf had laten ombrengen.
De luisteraars om zijn doodsbed staarden in nijpende ontzetting naar den stervende. De goden-trotsche koning bekende in de eigene Susiaansche taal, tusschen ijlkoortsen en doodsstikkingen, hijgend, dat Angromainjus hem de giftige en jaloersche oogen telkenmale brandend ontstak. Want hij, Cambyses, had het gewaagd, den ridderlijken en heerlijken Bardya, gelijk hijzélf volle zoon van den verheven, goddelijken Cyrus en d'uitverkoren gemalin Cassandane, door edelen, vrienden, mannen en maagden zinneloos verafgood om zijne schoonheid, zijne teedere deernis en heel het onuitsprekelijk-liefelijke van zijn zachtaardige
| |
| |
wezen, heimelijk te doen omkomen door den gunsteling-Meed Prexaspes, niet vermoedende daarmee het geweldige huis van zijnen vader Cyrus, bij gebrek aan eigen nakomelingschap, tot uitsterven en verval te hebben gedoemd. In woeste hoondrift, spotluimen en hoogborstigheid had Cambyses geweigerd de dichtgesluierde toekomst met de sombere voorspellingsgaven en goddelijke uitspraken der Aegyptische hofwijzen te doorlichten. Nu lag hij neêr als een gesmade zwerver en ontredderde woestijnier, bedelende om nog wat menschelijken adem. Onder levensverdroeving en insluipende achterdocht, opgejaagd door de bloedslurpende druya's uitBûiti's zwavelspheer monsterlijk aangefladderd, had hij den wurgmoord op zijn broeder laten verrichten; óók door onuitgekrijschten wrok, heete afgunst, bijgeloof en haat, vreezende dat Bardya, in stouthartige zelfbewustwording door de Mediërs aangehitst, alle oproeren onder Cambyses' bestier uitbrekend, in het verborgen sterken zou; om hém, Cambyses, al rekenende op de toegejubelde volksgunst, de kroon gewelddadig te ontrooven; hém, Cambyses, die het almachtige waereldrijk Perzië had gebracht tot aan het einde der aarde. Daarom en daarom alléén had hij Bardya laten ombrengen in stilte, uitgemergeld door nijd en argwaan, óók uit vrees dat zijn broeder zich tegen Cambyses' souvereine regee- | |
| |
rings-begeerte, zijn eeuwig-dóór-veroveren en centraal-vereenigen van nieuwe rijken en nieuwe gewesten, voor de grenzeloosheid van Perzië's macht, zou zetten met religieuze driften. Toch, twee Meden, zijn grootvizier Oropastes, tijdens Cambyses' afwezigheid het koninklijk paleis beheerend en diens Magiër-broeder Gaumata, rap als een scherptandige wezel, hadden sluwelijk door harempraat het prangende geheim ontdekt. Met de Medische gal in hun onstuimige zinnen, koen en listig; bedriegelijk zich bedienende van gisting en krijgswoeligheid in al de wingewesten; door Cambyses' verwijderd vechten in Aegypte voorál, gelokt tot uittartende daden zonder slot of orde en met de onderaardsche fluistermacht der afzichtelijke daeva's, de angstig-toornende serail-vrouwen bedreigend en beklemmend, zoo zij niet hielpen verraden, - was Gaumata tegen den Achaemenidischen troon opgestaan en tegen zijn staatkunde die in onbeperktheid van onderwerping op Cyrus' heersch-ideaal ruw instootte. Met donderende stem had de Magiër geroepen:
- Ik ben Bardya, zoon van uwen almachtigen Heerscher en veroveraar Cyrus, schepper van het Achaemeniden-Rijk, wiens naam van eeuwigheid opeeuwigheid zal blijven klinken over heel de bloeyende aarde.
| |
| |
In roktooy van koninklijk eerepurper, de cidaris opgesmukt met goudfluweel, pronkstikselen, edelsteenen, robijnen en diadeem-kleinoodiën, verscheen Gaumata in minnende, pralende mildheid. En overal riep hij uit:
- Volg mij, mij Bardya, zoon van uwen goddelijken held Cyrus. Gij kent mij, onderkoning, regeerder van het heilige Bactriana, schattingsvrij vorst van alle oostelijke landen. Bij Mythra, die de gloeyende kruin van den Haraberg het éérst verlicht,... ik deel mijn brood en mijn zout met U, mijn volk. Gij hebt mij lief... gij weet dat ik het gezag en het martelend regeeren van mijn zwelgend-wreeden broeder Cambyses, die als een vale en naaktkoppige gier neerstrijkt op volkerenaas met zijne luidruchtig-moordende soldeniershorden, de voeten spoelend in bloedrig schuim, diepin veracht. Gij weet dat ik zijn dolle dwingelandij, zijn smaadlijk onderwerpen van Cyrene en Barca, zijn tarten en vrees-aanjagen van Amasis' zoon Psanmenitus bij Pelusium en Memphis, zijn vloekbevelen aan de Tyrische en Phoenicische vloten, om ópteroeyen tegen brandende zeeën en kokende stormgolven, zijn zinneloos-woeste bedreigingen van Carthageners en Ammoniten, diep-in haat. Gij weet bij Mythra, dat hij over alles een giftige schaduw werpt. Ik wil niet dat gij langer alléén uw eigen zweet zult ruiken bij
| |
| |
den arbeid in uw stemmen-weerklinkende druivenravijnen, in de koele bovendalen, op veld en koornakkers. Ik zal u niet drijven achter het kromzwaard en in het pralende blinksel uwer rustingen en kolderen. Ik zal uw bloed niet laten vloeyen in dwarrelende, den-tijd-klievende veroveringstochten en in telkens hernieuwde worstelingen om de altijd weer wankele heerschappij. Mij kwam ter oore dat gij dweept met de zachtmoedigheid van uwen Bardya,... volg hem dan, Iraniërs, hij staat vóór U, roerend-bedeesde mannen van de brandende woestijnvlakten, stoere temmers van wilde rossen en wilde kameelen, gij die in doodsbedreiging tot onwilge bouwers van steden en paleizen vernederd wordt Volg hem! Want hij schaart u niét achter een haag van glinsterende speerspitsen en korte pieken; niét tusschen gespannen bogen en schichten of onder den kouden flikkerglans van bebloede lansen,... doch als uw vrijgekozen opperheer, als een vader van het volk, gelijk gij uwen goddelijken Cyrus noemde, komt hij wapenloos tot u. Onder mijn bestuur zullen de ashavan's, de innerlijk-vromen herademen. Zij zullen weer de macht van de Daena bezingen, die alle menschelijke zonden uitroeyt of opheft. Zij zullen als ik, uw Bardya, verdrukking en doodslag, bloeddorst en verbranding haten, onmatigheid en twist, onreinheid en diefstal verach- | |
| |
ten. Want weet, dat niet de schriklijk-schroeyende zon, maar de koele lichtglanser, de maan, de zee in geheimzinnige wiegeling brengt. Na vreê-bestier zal het zegelied van de moederaarde weer klinken onder Ahura's hemelklaarte. Een iegelijk zal weer zingen van de Medische lusthoven en zonnehuizen, van Nysa's valleyen met hun rood van cornoeljes en hun geur van amandelen; van Hecatompylos' gouden meloenen en Bactria's roosfluweelge perziken en donzen abrikozen. Onder mijn bestuur zult gij ontlast zijn van alle zware schattingen en geschenken, vrij ook van krijgsdienst en oorlogsdwang. O mannen Iraniërs, van Zuidkust en Noordsteppen, van dadelpalm en zandstormend hoogland, van ravijn en berghelling, van ymkerkorf en meloenenhof, ik voel de zwijgende kracht uwer ingetoomde gedachten en daden. De tweernmolen zal eens weer wentelen en zijn zacht gesnor zult gij zonder zwaargeestigheid beluisteren gaan in de rust van uw avondwoôn. De ontroerde, edele klank van Vanhapara-waakhond's trouwe stem zal weer bassen in het duister uwer boerderijen en uwer hoeven die in de stilte van het land te droomen staan. De versch-walmende zwade van het afgemaayde gras zal u weer een zoet geschenk worden van dé ongeschonden zaayakkers en de overlusten zullen u verlaten. Ik zal voor uwe oogen, verhit van
| |
| |
woede en brandende smart, verschrikt door Nasu, de nietige stamgoden verpletteren en tot op het merg verbrijzelen, nú achter omheinde tegel-altaren, door de gramstorige Perzen aan geroepen buiten den wil van Ash en den gouden Haoma, die den dood verdringt,... buiten Mazda, den Heer der zenithvlammen en den Schepper van den onbegrensden tijd. Heil de geduchte, in-glorie-lichtende Fravashis der rechtvaardigen, de Fravashis der geloovigen!
Zóó sprak en stond Gaumata vóór het volk van Iran, in gestalt' en aangezicht schoon en bezield als de heerlijke, prophetische, donkergetinte Bardya, zoon van den eeuwigen Cyrus, En zoo vielen zij hem af, hém Cambyses, hun Grootkoning.
- Nu zit,... jammerde kermend Cambyses,... deze doembare Magiër en Meed op den Achaemenidischen troon, de ziel vol vuur, wrok en wangunstigen hartstocht; heerscht hij als een wreedaard, valsch van woord en arglistig van daad, den mond beverig en gansch den dag krakend gekakel op de sluwe toovenaarstong. Nu is hij omringd van mijn listig-vleyende rijksbeambten en geheimschrijvers die hem als onnoozle zoetelaars den roem zijner daden vóórtrommelen; van offerende artsen die zijne ziekte met den louteren geur van zomerbloemen genezen; door Maz- | |
| |
dayacnische priesteren en de oppermacht der MedoPerzische Magiërs, van wie hij zijn schande en oproerige eerloosheid uur aan uur hoort bezingen. De geelzuchtige Magiër heeft zijn baard gevlochten en zijn candyaces met diamanten gespen geplooyd, als de Heerschers en Koningsgebieders over Memphis en Babylon. Hij, een vale zwerver, pronkt, onder verborgen spotgelach van een halsrechter, met het heilige gouden kroonzwaard van ons geslacht en laat alle Perzen uitroeyen die mijn edelen broeder kenden, uit vrees voor de onthulling van zijn heet bedrog. Bijna zes maanden lang regeert hij met den scepter der Achaemeniden en schendt onze heilge gebruiken en traditiën, Onze zalvenbereiders bedienen zijn wangunstig lichaam. Onder het wijnslurpen van mijn schenktafelen en onder den roes der haoma, stamelen zijne sidderende lippen den vloek der zanda's en yatu's tegen zijne vijanden, in brullende dronkenschap, en zijn beenen kruist hij op de trillende lichtbrekingen onzer troon-tapijten; reeds van Cyrus' tijd getooyd met de vlammende onyxen der Achaemeniden-geslachten. Hij rengelt de lendenen op bedden van zilver en ivoor en hij ontsteekt de lichtende lantaarnen van mijn lampenzaal. Hij heerscht over mijn deurwachteren, mijn kleeders, mijn gemalinnen, mijn bijzitten, mijn harem en mijn eunuchen. Hij bespot mij
| |
| |
mét mijne zuster en gemalin Atossa die mijn ondergang begeert wijl ik haar zuster Roxane in jonger en teederder liefde-vervoering meenam naar Aegypte. Zij allen schonden mijn naam en mijn daden. Stervende smeek ik u Groot-Perzen vooral, u hoogsten adel van Azië, ontrukt ons volk aan de sluwe boosheid van dezen ijdlen schimper wiens ziel aan flarden scheuren zal als een wolkendrom door winden fel uiteengerafeld, Gij, edele Darius, zoon van Hystaspes, satraap van Hyrcanië, luister en handel Wreekt u met de stamvorsten, op den Magus, veracht hem met den zwaay van den grooten haat; wreekt u met het kromzwaard, de bijl, den dolk, en zonder afgrijzen, Laat Prexaspes mijn volk vertellen, de waarheid van Bardya's dood en zeg het dat mijn broeder's beenderen reeds lang door de gieren ontvleesd, bleek en afgeknaagd liggen op onze heilige lijkentorens der stilte.
In overgroote woede en ontzetting aanhoorden Darius, Otanes en andere der stamvorsten, de schrikkelijke onthulling van Bardya's verdwijnen. Onder een smartelijke zaligheid van het snikkend-gebiechte en ijl-verklonken woord, stierf Cambyses, het gelaat, schoon van wrok gestild, nog donkergeel als een zirkoon, De Groot-Perzen scholden Gaumata als een lagen gruwelenwekker en volksbedrieger, broos ge- | |
| |
lijk een wijnkruik en laf als een ontmande slaaf. Van eeuw op eeuw waren de Perzen geleid en bestuurd door het breedgeschouderde geslacht der alleredelste Achaemeniden. Darius, na zijn vader Hystaspes het stamhoofd der Pasargadaeën, zou niet langer de heerschappij van den leugenachtigen avonturier en oproerling, die de heerlijke heugenis aan den koninklijken Bardya had geschonden, uit zijn naam regeerde en op zijn troon zat, dulden.
Toen vereenden zich de zeven Groot-Perzen tot de geheime voorbereiding eener genadelooze samenzwering in zware ademingen van haat, en toch beschermd onder de liefkoozende zegeningen van het goddelijke gebed Airyema Isyo der hemelwezens. Zij offerden en zongen de Gâtha's voor het reine vuur der Atesh-Gah's. Toen baanden zij zich roekeloos een weg tusschen de hoogdalen, de bergkasteelen en uitgebloeyde kreupelbosschen van Mada, naar den rotsburcht Cikajouvatisch, in het vereenzaamde en treurgeestige gewest Nicaya. Een vroege, zwartgewiekte herfstvlinder vloog voor hen uit in het damproode schijnsel van een tinten-tooverende avondzon, die spinachtige lichtwebben van glanskruisdraden weefde tusschen hooge boomen en duisterende aarde. In Nicaya hoorden zij dat Gaumata-Bardya zich nim- | |
| |
mer meer vertoonde aan het volk en zijn aangezicht zonneschuw verborgen hield voor d'aanzienlijksten der Perzen. Geheimzinnige geruchten doolden rond in Nicaya te Medië, over baldadige dronkenschap, spokerijen en gruwzame vernielwoedens van den vorst, in waanzin en nachtmaeren bedreven. De vertrekken van zijn paleis stonden onder dubbele bewaking van goud-geharnaste gesnedenen en wachteren met kolbestier en knotsen. Overal in de portalen vlamden vuren, waarin welriekende houtsoorten brandden. Offeren liet de koning, den ganschen dag dóór en heilige plengwijnen uitstorten, zonder ooit zelf een oogenblik te verschijnen. Zoo leefde hij in duistere en onbegrijpelijke tijdspilling als een eremiet, een ontveerde haan, schuw, te midden van goudpurper, juweelen, wierook, schitterende staatskleedij en hofpraal.
De zeven Groot-Perzen wierden gekweld door een toomeloozen dadendrang en in den omtrek van Nicaya, tusschen de herfstig-bemoste hutjes en het bronzende hout van d'akkerbouwers, ademden zij benard en onrustig. Vooral Darius, de onstuimige. De leugen, de krankzinnige leugen van Gaumata tergde hem dol. De jonge, schoone Achaemenied Bardya vermoord in-het-verborgene, terwijl het Me- | |
| |
disch-Perzische volk waande door zijne ziel, zijn hart en zijn geest te worden geregeerd, al begreep het 's Konings grillig en pijnigend-angstig zich-onttrekken-aan-openbaarheid niet, noch de plotselinge, dierlijk-duivelsche wreedheid zijner tyrannieën en uitroeyings-bevelen, De leugen, de leugen, de ontzettende drauga met haar hongerziek hyena-gelaat, door Ahura vervloekt; de leugenaar, door Ahura en Cpitama Zarathustra prijsgegeven aan de schrikkelijkste straffen van Drujo Demana, de helgedrochten der duisternis. Wáár de edele Groot-Perzen zich ook wendden, overal klonk hen de naam van den valschen Bardya tegen, onder uitroepen van ontsteltenis, vaaglijk gesteund door geheimzinnige gebaren van huivrend afgrijzen. Hij regeerde meedoogenloos, liet tusschen het geharde navelsnoer van jonge moeders, pasgeboren kinderen wurgen en een ieder spietsen die slechts in de verte waagde op zijn verschijnen aan te dringen.
Toen wisten de Groot-Perzen genoeg; voorál na de, in koortsigen schrik en radeloosheid uitgestotterde bekentenis van Otanes' dochter Phaedyma, die uit den harem 's nachts tot Gaumata gebracht om zich te onderwerpen aan zijn wellustwil, - bij een afgedwongen liefkoozing Magiër's hoofd onverhoed onder de kleine tulbandwrong betastende, - rillend en
| |
| |
ijzend had ervaren dat den valschen Bardya, gelijk een geschonden misdadiger, d'ooren waren afgekapt, een duivelsteeken dat hij schuw verborgen hield voor al zijn onderdanen.
Zonder gezochte vertragingen langer, drongen zij de scheemrende poorten van den burcht Cikathouvhtis binnen, bestegen op hun goudgetoomde en goudgezadelde, woeste Nysaeysche paarden de terrassen, tuimelden onverhoed neêr in den voorhof en doodden snel, koen en besluitvast midlerwijl de gesnedenen en gewapenden, die den ronkenden Gaumata beschermen moesten in zijn eigene paleis. De Magiër zelf, het gelaat paars van onheilsangst, rende door den orangen offervurengloed die in de dwaaldiepe kruisportalen, naar zijn koninklijke vertrekken uitschoot, fel van vlam, flikrend als achter glazen koepelen. Maar Darius, almachtig, in het witbrocaat gewaad van een Perzischen prins, die den valschen Bardya, gek van schrik en wanhoop zag hollen en wankelen, hoorde tegelijk in zijne ooren weer opsuizen, onder een aanprikkelende zinsbegoocheling, den vloek en het haatwoord van den stervenden Cambyses, brandend als een gifbeet. Alsof d'aderen in zijn lijf openbarstten en het bloed heet zijn polsen uitspoot, zoo voelde hij zich gekweld en gekerfd van
| |
| |
toorn en wraakzucht. Ook Gobryas, den Magiër gelijk een ontzinde renbode in de Poortgangen ontdekkend, vluchtte hem na en greep ruig en wild Gaumata bij den purperen rand van zijn koningsmantel. Terwijl de Groot-Pers boosaardig-verbitterd worstelde in het klamme donker met den Magiër, die telkens losschoot tusschen gouden altaarlampen en als een blinde kater den kop tegen nismuren kreunend verbrijzelen wilde, naderde Darius en stiet hem onder inscheurende ponjaardstooten neêr, Gaumata met bevende weekreten verwenschende opdat zijn laatste angstadem, riekende naar het troebele water van een ringgracht, de hel nog halen zou. Zoo snel hadden de Groot-Perzen de dubbele wacht overrompeld, dat geen paleis-oproer meer uitbreken kón. Toen éven, in de benarde bewustwording hunner scherprechterlijke daad, stonden zij in willooze verdooving, roereloos en suf, needrig en gedwee tesâam en zwegen.
Zij wisten, bij Mythra,... overweldigers van den verweldiger waren zij geworden, vernietigers van den meester van het heilige woord, wiens eenzame Gebiederstrots duldeloos-stijgende was geweest. Als koortsige wrekers van Bardya, niet overspat met het bloed van den gemeenen moord, doch van den krijg, verschenen zij onder de poorten van den burcht en als gekrenkte Achaemeniden, legerhoofden en ge- | |
| |
boren menschenheerschers, hielden zij zonder doemvonnis gericht. Na de stoute daad vertelden d'afvallige Magiër Prexaspes en de Groot-Perzen het door herauten bijeen-gebazuinde, ontroerd-huiverende en verbijsterde volk, één moment levende onder den bedriegelijken schijn dat de stamvorsten den échten Bardya hadden gekeeld, de afzichtelijke list van Gaumata en hoe zij den woest-wanordelijken wil van den man die waande alle dingen in zijn halsstarrige macht te kunnen klemmen met de speelsch-ontuchtige taaltooverij van zijn tong, vooreeuwig kwamen te breken. Bloedend vertoonden de koninklijke wrekers en uithelpers het afgehakte, grauwpaarse hoofd van Gaumata, den mannen van Perzië.
- Bij Dschemschid,... riepen zij, d'oogen betraand,... zoo volgt de straf den leugenaar, den volksmisleider en lafhartige, het allerverachtelijkste wezen in Iran, naar den wil van Ahura en het woord van Cpitama Zarathustra, dat den levensoorsprong kent.
En vuurge Mazdayacners kreten:
- Wij bidden alléén voor onzen goddelijken koning.
- Niet voor bedriegers...
- Wij brengen alléén onzen Heerscher het schoonste onzer velden en tuinen.
- Dat de pest Gaumata zwartverve...
- Dat de Weldadige Fravashis hem in stukken hak- | |
| |
ken,... den leugenaar in zijn eigene wandaden splijten...
- Met hun ijzeren waapnen, schilden en helmen...
- Laten de druya's zich op hem neêrstorten in verdoeming, als alle kusten der zee koken,... door den kweller Angromainjus,... Bij Thamoeras,... slaat hem met het woord van Mazda...
- Onheil, onheil is zijn wezen!
Opnieuw, in dreigender en onheilschichtiger gloed eener zelfbedwelmende verbeelding, verhaalde Darius de Perzen onder zoete treuzelingen, het troebele wanbedrog en de persoons-verwisseling van den Magiër met den aanbiddelijken Bardya, door Koning Cambyses omgebracht uit zonneblinden nijd.
Toen barstten de Perzen los in zinsverbijsterende razernij. Met alles-aanrandende opwinding brulden zij hun toorn, afschuw en trotsche vervloekingen uit en moordden alle Magiërs onder hunne handen wég, van welke heilige streek uit Medië, Arya en Arachosya die ook opdoken. Zoo vierden de Perzen in afgrijselijke heetheid en wraaklust van zinnen, naar oogenschijn, een dag en een nacht van Magiërsmoord als één groot bloedfeest, het feest door het hoogverhevene Ahura-oordeel zélve verdelgend geëischt!
|
|