De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 2: Van Nes en Zeedijk
(1914)–Israël Querido– Auteursrecht onbekend
[pagina 150]
| |
I.Op een roodzonnigen Meiavond tegen acht uur, kwam Corry onverhoed bij Jet oploopen. Ze had een luchtig jooltje in haar wezen om haar nieuwe, gele, hoog-gehakte schoenen en de nieuwe roodwollen kimono-blouse met zwarten kraag en zwarte mouw-omslagen. Zij was ook blij dat nu haar blanke hals, blank als een doorschenen schelp, bloot bleef. Den grijzen streepjesrok kon ze onder de nieuwe blouse niet uitstaan. Hè, dolletjes zou haar een fijn ‘pluse sjeketje’ kleeden,... zoo tot haar knieën, met een bruin-lakenschen rok er onder. Ze had het nog pas van Jo verleden week aangepast. Hoe dié te kijken stond! Net een chique dame, had ze gezeid. En dan dat tuit-stroohoedje van haar kop gehannesd en fijn, een vilten hoed, zacht, o zoo zacht, met lichtblauw-fluweel strikkenwerk. Dát kon haar ópknappen! En nou... aboe!... ze hád niet anders. Ze zou vanavond met Jo meegaan naar de Alhambra, áchter, bij de chanteuses en daarná in de zaal. De kleine Dien, toen op de bloemenmarkt gesproken, en haar man kwamen ook, had Mooie Jo beloofd. Het zou een jool-avond kunnen worden. Toch voelde Corry zich schuw en stijf tusschen de bûhne-vrouwen en daarom ging ze onverwacht Joden Jet afhalen. Bij het mensch was ze nog nooit geweest. Ze walgde van die smoezelige jodin-onderde-vlooien, van haar kleverige vuilpoeserigheid; ze rilde van haar ranzige grijnsjes en toch... tóch trok het wijf, om haar omgeving, Corry aan. Ze klopte en Manus riep binnen. Of ze even de juffrouw mocht spreken. - Kan nie,... beet Manus kort af zonder op te kijken, | |
[pagina 151]
| |
terwijl hij een verband-doek onder zijn spitse kin vasthechtte. Of ze er dan niet was?... vroeg Corry bedaard. - Nee, godlof! Corry was woedend dat de Bochel haar niet eens had aangekeken. Nu besloot ze ook niet naar Mooie Jo te kuieren. Er was in Manus, ná het gebeurde met Aafje veertien dagen her, heel veel omgegaan. Het had ‘getaterd’ in zijn ‘binnenknar’. Nooit had hij het adderige van Joden Jet zoo fél-bijtend gevoeld als toen, in haar krankzinnige woede-drift om de ontrukte prooi. Hij dacht, te hebben geweten hoe de wereld stond. Nee,... hij wist nóg niet álles! Een mensch doet goed, hij wordt getrapt. Nou had hij de dobbelsteenen, de vrouwen, de dronkenschap en de beestachtigheid bijéén bekeken en toch nooit een wijf zóó vuil, zóó grauw van bestiale giftigheid zien losbarsten als zij, Joden Jet, dien avond. Haar stem was als een ziekte over hem gevallen; ze had hem met gretigheid kunnen folteren. Den schuimbek, de misdadig-dolle oogen, ontstoken van venijn, de woeling en kronkeling van het uitgemergelde lijf, neen, hij zou ze nooit vergeten! Dát was wel een monster van het verborgene nachtleven, dat den dag haatte als een onthullend kwaad. En ook Lou bleek een verachtelijk schepsel. Niet alleen omdat hij hém, Manus, die over alles altijd zweeg en nog eens zwéég, met één boksstoot de kaken tot een bloedpap had gestompt; maar om de onbeperkte hebzuchtigheid die de kléinste teleurstelling niet duldde of de wraakzuchtige drift moest zich eerst hebben uitgeleefd. Hij had Lou zich altijd royaler voorgesteld en té machtig in zijn kracht om hém, een stunteligen bochel, te verminken. Al weér besefte Manus dat hij verkeerd had gedaan met Aafje bij te springen. Vandaag of morgen zou hij haar tóch opgetooid in een bordeel of op ‘eigen’ kamers ontmoeten, in contact met Joden Jet tegen wier monsterlijkheid hij haar beschermd had. Zoó was het altijd gegaan. Hij moest | |
[pagina 152]
| |
de verachtelijke gemeenheid van alles-in-het-leven blijven, blíjven voelen;... rekenen,... rékenen. Hij moest in alles zoo goed de ná-als de vóórlacher zijn. Geen vreemde koe likte een vreemd kalf, dat kon hij zich voor gezegd houden. Hij leek van en voor de heele wereld een vreemde. Stilletjes verweet hij zichzelf dat hij niet heb- en genotzuchtiger wou zijn dan hij was. Waarom moest hij de luizen opvegen van de bedelaars die hij aan nachtverblijf hielp? Bleef er dan in hemzélf geen leut meer? Hij moest weer eens stiekem op eén van zijn buiten-wandelingetjes in de vroegte, zoo een dikgezogen gele spin begluren in haar weefsel, dan zou hij leeren rustig te genieten van het levens-voedsel. Hij zag het wiel-web al schitteren bij een onwelriekend moeras. Dat beest, gretig loerend op buit, hóórde bij een moeras en den walmenden damp van een poel. Dat kon hij alvast opsnuiven. Hij werkte oók in een vuil-vochtig tuintje van Amsterdam. Hij moest als een spin zich vetzuigen met de voedzame sappen van zijn medemenschen. Dat deden Dikke Dirk, Simbad, Hannes, Joden Jet,... al bleven die twee laatste magere geraamten! Maar wat deed hij? Als een leelijk grauw insect dwarrelde hij het web in, alsof hij de oude schutting rond zijn moeras niet had zien staan ter waarschuwing. Hij miste den giftstekel van Jet, de geldihebzucht en het duistere oog. Maar vást stond dat hij nooit meer bijspringen zou. Als hij al geen ham vrat, den enkelen mosterd ging hij dan ook van de tong weren en als ze hem dan tóch een nar scholden, dan zou hij de zotte bellen op alle uren van den dag doen rinkelen. Of nóóit meer een bek opendoen. Wat kon hem al het gedruisch van de wereld schelen? Hem, melancholieken tobber, die bij het zien van een dood paard akeliger rilde dan bij een menschenlijk. Vroeger, op catechisatie, als vroom-geloovig kind had hij zich altijd zoo diep ontroerd gevoeld onder het hooren verkondigen van de beginselen der christelijke rechtvaardigheid... en het beoefenen der deugd. Beoefenen... der deugd! Het was voor Manus zoo krankzinnig- | |
[pagina 153]
| |
Ga naar voetnoot+erg belachelijk dat hij zich met liefde een tweeden bochel er bij schaterde. Alles was en bleef beest op aarde. En of je met een Purmerender of Alkmaarder Packet voer,... je kreeg je rekening en vrachtbrief thuis. Wat had hij geleerd? Niks!... Maar zijn ‘verstajem’ werkte en de stilte had hij vol gedacht. Nooit had hij in zijn omgeving, van zijn jongste jaren af tot nu toe, iets anders gezien dan verdekten of openlijken krijg, hebzuchtige vernietiging, bevrediging en koeling van woeste, lage aandriften. De natte en de droge gemeente hadden dezelfde doeligheid in hun bestaan. De natte braakte in dronkenschap er alles uit voor het front, de droge smuigerde en huichelde, maar begeerde hetzelfde. Van alle kanten brak het vuur de aarde uit; alles leek hem gericht op roof, plundering en genotzuchtig bezit. List, valschheid en geweldpleging, dat waren de duivelsche machten der menschen, en de doodmartelarij der wreede en barbaarsche rassen hiette hij minder laaghartig van bij-bedoelingen dan den oorlogsimsoord der beschaafde volkeren. Elk mensch moest God loven dat hij ieder uur van zijn bestaan armer werd aan levensduur. Viel zijn reiswijzer voor het hiernamaals dikker uit, en de Opper-leverancier van het Heelal, van al het Bestaande, schafte hem nog een kansje om zich uit het grauwe web van eeuwige verveling los te spinnen. Voor eigen afleidings-genoegen had de Opper-leverancier van het Heelal een hel op aarde gewrocht, waarin de kwelduivelen zelf werden gefolterd. Enorm succes! Enorm succes!... gaat dat zien! Manus kon uren aaneen zoo aller-onchristelijkst en onbedaarlijk lachen om die bloed-comedie van goed en kwaad. De Opper-leverancier in zijn woedende wreedheid genoot nu van twee eeuwige rampen: van de angstsmarten der duivelen-slachtoffers die de menschen van anderen en tegelijk van zichzelf waren. Want ieder mensch was een duivel | |
[pagina 154]
| |
die slachtoffers maakte en iedere duivel een mensch die slachtoffer werd. Manus kon zijn pret niet óp als hij wel eens teerhartige lieden, een op vogels loerend katje, heldhaftig en beestlievend zag bombardeeren met steenen of hoorde doodvloeken. Maar de kleinste groep der menschen zag dagelijks doodrustig aan, dat het overgroote deel der ploeterende massa uitteerde, slecht woonde, in ziekte omkwam of half verhongerde; levensvreugde, goed voedsel en uitspanning ontbeerde. Dan was het toch wijzer, te doen als Manus Peet, alle rouwmoedigheid áf te zweren, je eigen spaken alleen op te poetsen, het dolle gerucht van de wereld-kegelbaan te mijden en allersmakelijkst in een stil hoekje te blijven zitten dampen. En kwam er dan een zot leuteren over de kat en het vogeltje, dan kon je snauwen en bijten en wijzen op de dierlijke bloeddorstigheid der menschen, beestachtiger en schrikkelijker in hun woord-leugens over barmhartigheid,... het niet begeeren van de dienstmaagd en den grond uws naasten;... het niet begeeren van zijn os en ezel. Hij, Manus, zou al die valsche babbelaars eens laten zien, hoe de op prooi azende mensch zijn hals in kronkels lei, afzichtelijker dan een slang, om beter te kunnen toepersen. Waterverf, dun spoelsel, ál wat bestond. Vandaag weer wist hij het vaster en dieper dan ooit,... dat het niet was een strijd om het bestaan, maar om de vernietiging. En al die woeste geruchten voor een blaasje, een stofje leven in de eeuwigheid! Om te gieren vond Manus het. En of je Joden Jet hiette of Lou, of Johannes de Dooper, of van de Apostolische overleveringen het huis indwaalde,... het bleef alles en alles te doen om de macht, de gemeene macht! Gedecoreerde oorlogsmoordenaars met pronkende medaille-borsten, vereerd en toegezongen als zwaard-, kanon-, mitrailleuse- of bommen-werpende helden, zou hij langer celstraf toebedeelen dan de onstuimige Nes-jongens hier, met al hun listen en schurkerijen. En daarom ging hij zich koest houden en weer rekenen... rekenen... als van ouds. | |
[pagina 155]
| |
Den volgenden avond tegen acht uur verscheen Corry weer. Nu keek Manus op. Drommels... wat een prachtmeid! - Kà je 't mit mijn nie af? - Mi joú... snauwde Corry minachtend. - Ik bedoel... mit afbetalinge,... koopies. - Nee, niks!... Ik mot Jet. Manus keek gebluft. Even een zwaren damp er overheen, en dan ook traag zijn linkeroog de ruimte geven. Jonge, jonge... zoo een toon, zoo schel, vast, overmoedig, van een ding-van-hoogstens-twintig... en dat vernielende in de oogen! Tjonge... tjonge... dat beloofde wat! Weer vroeg Manus, aarzelender nu, of hij haar ook van dienst kon zijn. En hij bekeek Corry met twee open oogen. Nou herinnerde hij zich plotseling. Dat was die prachtige meid, die mooie Jordaansche, waarover Jet wel eens schuw, met wulpschen gloed in de lampjes en beverige stem, hem had gesproken; met de beverig-heesche stem die hij van de vuile vrouw zoo goed kende. Nu, mooi, héél mooi was dat schepsel inderdaad. Hij kreeg Corry zacht aan den praat en in een overgulle, vrijmoedige bui ratelde ze rap de honderd uit. En Manus keek, keek maar. Ze stond kaarsrecht, een trotsche, uitdagende figuur, slank en heel lang. Het was alles even mooi aan en om de meid. De fijne snit van het gezicht, de kleine, rechte neus, de kruimzachte, kleine mond, het volblanke en goud-blonde, het frissche en jong-bloeiende,... het verbijsterde Manus. En tusschen haar levendig gepraat telkens de aanhalige, lieve en liefkoozende lach. Manus vroeg of ze met Joden Jet had afgesproken. Dat niet, zei ze, en plots starde de kinderlijk-luidruchtige vrijmoedigheid van haar gezicht tot een matte en onverschillige uitdrukking. Haar woord werd stug en haar oogen keken steenhard. Manus had lust in de stille bepeinzing en waarneming van dit wispelturig schepsel. Hij voelde dadelijk intuitief Corry's dubbel-natuur, in één uur in staat tot hartelijke en tegelijk wreed-gemeene dingen. | |
[pagina 156]
| |
Ga naar voetnoot+ Wat een verschil met de bedeesde, weeke Aafje. Dat lichaam, rank en groot, was al heelemaal vrouwelijk gerijpt. Zulk een zwaar-saamgeperst blond haar had hij zelden gezien. Het leek een vracht glinsterend hooi in de zon. En de goudachtige oogen, die éven snel tintelend lichtten als uitdoofden! Nee, dié zou Joden Jet niet gauw naar onder knauwen. Die moest zélf haar peultjes doppen. - Waar hei je die doek onder je kin gelate? Manus tastte naar de wond... Corry zei het zoo stniechterig sarcastisch. Zij dacht natuurlijk dat hij ziek en puisterig was. Dat sterke blanke beest zou hij wreed kunnen terug-sarren. - Ik hoú nie van zeere doekies... kattejong! Corry gierde uit de hoogte. - Lache van 'n malle,... dat kanne ze in Ommerschans ook!... beet doodbedaard, maar tartend, Manus er uit. - Hoor soo'n slabberdewas!... hoonde Corry, terwijl ze zich een nijdigen stoot op haar blonden haartooi gaf. - Jij,... jij komp slecht af in de wereld;... je bin te los in je lende! - Ikke?... schrok Corry... Hei je oók een gebroke lat?... Daar verspelt me vader mee. - Je beeft meid, van angst,... je sit in je rikketik!... sarde Manus, den sarcastischen mond en het linkeroog diep toeknijpend. - Ikke?... soo'n vuile bochel!... schold Corry woest. Ze moest geen krakeel slaan, meende Manus, maar toch zag hij, was ze als de dood voor voorspellingen. En kwaad werd ze, sarde Manus, als haar iemand raadde, omdat zich haar trots tegen raad verzette. Maar toch leek ze er blij om áls ze geraden werd. - Kijk hij,... guns!... snoefde Corry, terwijl ze den Bochel wel een klap op zijn wanstaltigen kop had kunnen kletsen. | |
[pagina 157]
| |
- Jij komp slecht af... Ik seg maar... waterverf! - Hoor hij! - Waterverf,... ging Manus sarcastisch-koel door,... waterverf,... dun spoelsel bin je!... jou heéle levetje! - Neem je eige schippersjassie in de maling, knorrepot!... maar nie mijn!... snauwde Corry weer. - Nee gummislang,... ik mot joú! Corry raakte over haar gekrenktheid heen, werd al oplettender. Waarom zei die leelijke bochel haar zulke beroerde dingen? Die kokosvellen-kop,... moest hij háár deuken? Kom, ze zou haar nieuwe jasje aantrekken en het spelletje spelen van jonge-jonge-wat-is-de-lucht-blauw! Ze draaide bij, met innemende lachjes en wichtige belangstelling. Maar Manus bleef ironisch-scherp en kwetsend van stem onder zijn gerook. - Mò je ies bij Jet... 't Vak leere? - Ga nou gaúw door!... schoot ze weer woest uit. Haar woorden, neen, die hoorde Manus bijna niet; want wat áchter haar oogen woelde en niet zichtbaar was, dát moest hij raken en naar voren trekken. - Tóch lijkt se je. - Mijn? - Al kè j'r nie luchte! - Ikke? Corry schoot niet op. Ze antwoordde telkens met één woordje, alsof ze lijm aan haar lippen had kleven. Dat eéne opengesperde groene oog van den doodbedaarden Bochel bracht haar in felle, schaamtevolle verwarring. - Je snakt ná danse, suipe, springe... hè? - Ikke?... ikke?... herhaalde Corry, giftig stampend dat ze niet verder kon komen. - Waterverf!... beet Manus er smadelijk uit,... waterverf,... niks waard, je heél gedoente! - Och stik! - Huppla honny bles!... se moste jou... de heele dag lappies late pluise... en bidde. Corry wist niet of ze beleedigd of bespot werd. Dat | |
[pagina 158]
| |
Ga naar voetnoot+ was, buíten Mooie Karel, nou net de éénige kerel in haar leven, die háár in verlegenheid bracht. Aanhalig zwenkte ze met een lach naar een schunnig woord. Maar Manus had haar truc dadelijk in de ramen en ijzig-kalm weerde hij af: - Mijn prikkele?... Waterverf meid;... je ben te grof van slag om mijn te doorzien. Corry schold van machtelooze drift. - Hu honny bles!... honny bles!... sarde Manus als joeg hij een paard op. - Frissche morge!... Nou ruik ik half lont,... je bin 'n geleerde!... schaterde Corry plots, terwijl ze met haar blank mooi gezicht vlak voor d'adem van Manus inboog. - Geleerde... binne de verkeerde,... en hiér bi je terecht! - Ik wou jou wel plante!... barstte giftig Corry uit, nu de Bochel haar aan allen kant ontglipte. - Mijn plante?... lachte hij doodbedaard en plots met diep-ernstige stem zei Manus strak: - Jij?... jij sterft eerder as ik! Corry schrok hevig. Het klonk huiverend-somber uit den mond van den Bochel... Sterven... zij?... Nou werd het bijzijn van den kriek haar benauwend. Tóch had hij haar overmoed getemperd. Gedwee en zacht vroeg ze: - Hoe weet je dat?... Leg je de kaart? - Beter as medame Sesanne. - 'n Guide!... schoot Corry gretig uit,... as je 't mijn doet! - Wà 'n rejaal merakel!... Voor 'n maffie hei je de toekomst bij Rooie Ant in de Boomstraat, kant en klaar. - Hap je toe? - Vreet jij je 'n hand langer van je guide! Corry schaamde zich. - Je magere grijpstuiver lus ik nie,... bromde Manus, | |
[pagina 159]
| |
Ga naar voetnoot+ nu voor het eerst door de meid uit zijn plagend-sarcastische bedaardheid gestooten. Corry besefte het al dieper,... ze kon met Manus niet opschieten. De Bochel was al weer over zijn verstoordheid heen. Met glunderen lach begon hij heel deftig te vertellen dat hij in het geniep, in het geheim wou hij zeggen, had gestudeerd... béter als de beterst-wereld-beroemde somnambule en planeetlezeres en beterst dan de handlijnkundige, alles wat betrof het treurende liefdeleed der dames; of al de gerechtelijke dingen van huwelijk en verlovingen, en dat hij niets liet ontsnappen aan zijn helderziend oog van al derzelver toekomst en voor-spellingen, in kaart en hand,... gegarandeerd tegen bedrog als anderzins... Corry lachte om de snaaksche stem van Manus en inéén kreeg ze feilen schik in Bad-Aap, wou ze, woú ze dat hij vriendelijk en lief tegen haar was. - Hè Bocheltje,... leg me de kaart, toe?... vleide ze dringend en de oogen gloeiden goud af. - Jij?... Jíj... je sit in de knoei! - Ikke? - Je beeft foor je lot! - Ikke?... ikke?... An me linkersool! - Jok! - Nou, ik tart je! Ze drong óp, verschrikkelijk vond Manus en zoo fier als een princes. - Ik kan 't nie,... verontschuldigde Manus zich bedeesd, een beetje ontdaan van Corry's felheid. - Loentjes!... vuile Bochel!... schold Corry hevig met smaadgezicht,... je durf nie! Die uittartende stem bracht Manus' bedaardheid weer voór. Muilbanden zou hij dat stouthartige Jordaanstertje,... even zou hij haar een wijsje zetten op de tong en haar klepper met een grof mikje stoppen. Zoo krom kon | |
[pagina 160]
| |
Ga naar voetnoot+ hij zijn woord niet door de spreektrompet heenwringen of zij blies terug met sterke longen. Die kaskedoole prikkelde hem meér dan hij bekennen wou. - Nou,... en... ik geloof er sélf nie an! 't Is allemaal malle kemédie,... en harlekijn! - Tóch doen! - En ik geloof d'r geen snars van! - Toe, geef 'm fan de lantaarn,... vleide Corry weer. Dan, meende Manus, moest hij eerst de plechtigheid uitzoeken. - Sot-sot-sot,... nou heb ik toch je kat gesien,... zong hij, terwijl zijn korte wiebelende beenen tegen de stoelsporten trampelden. - Wà seit-ie? En zacht zong Manus door: Er is onraad in de wacht,
Aj je hakt dan valle spaanders.
Berooide sin, berooide kin...
Toen grabbelde hij met berekende omzichtigheid in een doos, zoo beducht, als tastte hij een nestje kievitseieren. Een zwart-bevingerd kaartspel diepte hij plechtig op en groepeerde Manus vlak onder Corry's gezicht, die met de ellebogen op tafel hing. - Mot ikke seif nie nege trekke?... en acht an acht? - Lá mijn die eer,... ironiseerde Manus. - Ten eerste,... begon hij, terwijl hij zijn ganzepoot op zij schoof... - Ja?... gretig vroeg Corry. - Sie ik dà je de bibberatie heb. - Nietes... nietes!... weerde Corry woest af en lachte hoonend. - Nou, là maar soo. Corry gaf hem een lieven kinstreel. | |
[pagina 161]
| |
- Hier dan mensche, links... 'n blomruiker... Dà is soofeul as... menselijke flikflooierij;... je bin praalsiek... Doch wacht, die ligt naast... vlák naast de muis!... Die wipt s'n staart... dan krijg je spieje, in Lewie Seise!... Maar... - Wà nou?... vroeg Corry in wilde spanning. - Maar falsch silver... en falsch pepier. - Dà's vuil!... schoot Corry uit en lachte hel. - Aje... àje soó begint... - Nee, neé, neé!... temperde Corry dadelijk Manus' verstoordheid,... ik sel d'r geen boe meer segge. Gouden vonkjes dansten in haar oogen van stille opwinding. - 't Is tóch allegaar larie,... ontnuchterde Manus. - Fiat!... set door!... toé Bochel... tast toé! - Jij bin... één stuk gril!... Wà bi je eigelijk foor 'n deern?... vroeg Manus, gebluft door haar toon, hartstocht en bevel-stem. - Mò je sélf... fijn uit de kaart segge,... lachte Corry hevig opgewonden. - Fiat! Manus begon weer. Hij giste en begluurde het mooie gezicht van Corry dat nu in bezieling op zijn handen loerde. - Hier... leit kruis... mit 'n seis... halt!... Jij bin d'r 'n leelijk brokkie mesiek... Harte aas... dà is je honk... Je heb d'r sinnigheid alléén... in ópschik!... Jij wil d'r alleenig geniete... en de baas spele! - Goskrummeneitje!... schrok Corry,... dié is fijn! Manus begreep dat hij diep had geraakt. - Jei gaat uit ná Weener,... en komp thuis in de Kuil... soo flotjes-weg geseid. Corry lachte angstig-afwachtend. Manus kruiste uit en ongeduldig zong ze: - In naam van Oranje... doe ópe de poort... - Brrr!... 'n onheilspellende kaart, meissie. Nu zag Manus haar beven en de oogen knipperen van | |
[pagina 162]
| |
Ga naar voetnoot+ schrik. Hij zou het maar over de boert gooien, om er de zenuwachtige spanning bij de meid uit te werken. Nou ging hij zoeken, beweerde hij zuurzoet-goedaardig, onder het groene lommer bij juffrouw Isis en mamsel Osteris... en nou gong hij het ‘report’ zoeken ‘mit s'n hande tege haar borst,... en as se nou geen kromming in d'r wervelkolom voelde, as hij... as hij’,... - Bochel, neé!... geén gebbetjes!... stoof Corry op, toen ze zag dat hij den ernst breken ging. Corry wou, woú de beteekenis van de onthullende kaart. - Toé nou! Manus schrok van haar hevigen drang en klem. Zacht zei hij: - Je onteert je vader en je moeder... Corry vloekte, sprong óp, beefde en lachte verwrongen-wild. - Nou,... tartte Manus nu,... ik docht:... alles ging an je linkersool? - Ga deur! Manus trok weer zijn plechtigste gezicht en roerde de kaarten. - As... as... drie heere om 't honk draafe,... beweerde Manus schijn-plechtig,... krijg je temeé pelisiesake! - Dà sien ik in 'n swenk,... beaamde Corry streng. - Maar... kan ook... dà je... dà je... in druk gepoekel komp mit hooggeplaatste pirsone,... in uniform... Nee,... waterverf!... 't gaan de kant na de drie boere op... - Drie?... aarzelde Corry's stem bang. - Soo besturreve as je d'r knijst... Is 't soo allemachies verschrikkelijk? Manus lei de kaarten om en om in rijtjes en ademloos bleef Corry in spanning zijn handen, van voorspellende tooverij vol, bespieden. | |
[pagina 163]
| |
Ga naar voetnoot+
- Daar hei je,... zong vreemd ingehouden Manus' hooge stem,... klaverboer op de mat!... mit soo'n swarte klomp,... dat is vastigheid meid... fijn... ga je glinstere in 't sonnetje... fijn! - Mit harteboer!... schreeuwde Corry voorbarig. - Die kunkereert sijn... leelijk... die kneibel;... onrust meissie,... onrustige boodschap... om vleeschelijke drift! Corry keek, de trekken steenhard, moedeloos-stil. - Ja, nou sien ik helder,... lachte Manus, sprekend op koddigen toon van zélfscherts en het heele gedoentetje met de waarzeggende kaarten beschouwend als een dom kans-spelletje,... Op 't late fan de avond... krijg je een boodschap... fan... fan... zà'k 'n reiger worre,... fan 'n weduwnaar! - Weduwnaar?... vroeg Corry verbaasd. - Lá maar soo,... die brengt je 'n schrik. - Stik! - Toch... leit ie soo allemachies sjegrijnig nie! - Nie? - Nee, omrede je eefe spoedig in gesprek leit mit 'n blond, getrouwd manspirsoon. - Getrouwd?... vroeg Corry weer met lichten weerzin. - Soo as UEdele seit,... getrouwd blond manspirsoon... komp poekele ofer geldsake... - Neé toch! - Já toch!... lachte Manus tegen Corry's argeloos geloof in,... kijk,... hier leit ie... ruite tien,... en nou geen fálsche pepiere as in Lewie Seis... Ik seg maar... 'n sijsie is geen lijster! En Manus beklemtoonde met nadruk, dat ook op het huis van den getrouwden blonden man een blond meisje lag met geldzaken. - Geldsáke... en geldsàkke... soo je blieft,... zwaaide Manus gul-bluffend bij. | |
[pagina 164]
| |
Ga naar voetnoot+
Toch moest ze oppassen, waarschuwde hij weer met komisch-dreigende stem. Een mensch-alleenig was maar een sjofel snoepkraampje dat omver lei door zwaar gerinkink van een hoog klokkenkoor. Er stond geschreven in de kaarten dat Corry door aasvliegen zou gestoken worden. Het fijne velletje moest ze haar eigen maar eens zacht met zeepsop insmeren. Dat lekken de vliegen niet. - Er staat geschrefe... En weer plechtig kondde Manus, dat Corry het meest voorzichtig uit haar lampjes moest kijken bij avondlucht. - As... je... an 't firmement nies siet as rooje en gouwe wolleke... dan dreigt d'r gevaar! Hij wees op Hartenvrouw. Dus ook getrouwde wijven draaiden mee in het spel. En dwars tegen dát schepsel kankaneerde Schoppenvrouw. Dus liep een gescheiden teefje ook mee om het huis. Met al deze koeskepees kreeg Corry te doen. - Uitkijke veur de karafaan,... uitkijke meid! Corry keek zorgelijk-beangst. - Je knijst... soo triestig... as... gras op 'n graf! Vergeet je je poen dan?... sákke... sákke geld!... Kijk, vier ase... temeê... Waterverf!... droom je fan 't huwelijksskuitje! - Je neemp je ronde averechs!... zei Corry driftig. - Verkeerd?... nies... De maan gaant soó. Toen ging Manus plechtig aan het ‘uitkruisen op 't huis’ en tellen van zichzelf áf. - Tellekes die boer fan onrust hè!... 'n merakel... wat?... je krijg spoedig tijding op honk! Fan de waterkant weg... Pas op foor de wanorde... de domheid, meissie,... de smerigheid! En Manus keek heilig alsof hij wakker wierd bij orgelspel en psalmenzang. Corry zag weer beduusd, begreep van Manus' kaartleggerij, die er allerlei-van-zijn-eigen tusschen flanste, niets. | |
[pagina 165]
| |
Ga naar voetnoot+
- Je krijgt... 'n trouwhartige fraag fan een heerspirsoon... 'n Donker wijf leit dwars op 't huis... oppasse!... Maar fortuin hei je fan... de breeje weg... De ruite heer is nie fan je af te slaan! Corry's ingetrokkenheid ontspande. - Gesond blijf je. Weer zuchtte Corry van verlichting. - Maar je wordt benijd... soo... soo... wát sie ik?... je krijgt beere... eén... twee... drie .. 'n heele kooi vol! - Ikke?... gierde Corry, blij uit de beklemming. - Hee?!... kijk... schoppe ses... de hooge tore... en... de wolleke door... Net an... naderend onheil, niesse,... groote gevare... Hee, klafertjes dwars tege de straal... U bedriegt, maar u vonnis krijgt u thuis! - Wà noú weer?... vroeg Corry bang. - Die ruite-tien,... dempte Manus, nu zélf verloren in de suggestie van zijn voorspellende stem,... mit 't boek, vlák bij de rooie sleutel... dat is jeile! - Soo'n brajer! - Bloed meid, bloed! - Vuile kriek!... dat is 'n jen! Corry stond doodsbleek en sidderend voor Manus. Hij had opnieuw den angst in het hart van dat fiere schepsel gestooten,... noú was het genoeg. - Uít hè?... vroeg hij naar de meid opkijkend. Corry aarzelde. Nog twee kaarten moest Manus kantelen. Dat zag ze. Die twee nog en dan was ze er doorheen. - Nou dan? Manus begreep en keerde. - Hij is dól op je! Corry's angst leek in één seconde weggezonken. Haar oogen keken louter goud. Dát was Mooie Karel!... kón niet missen. De Bochel had toch een strop; een slaapbol te | |
[pagina 166]
| |
veel gelikt! Ze zou dadelijk de spankert nemen als hij die eene, laatste kaart nog greep. Ze had verdoessie de krink in haar knieën gekregen van schrik. Het wijf in de Boomstraat zei haar alles lievigheid. Dat ze haas en hoen zou snijden; dat ze fijn dineeren ging,... dat ze... 'n ekepaasje zou anbrenge mit twee paarde... - Noú?... drong ze aan, voor de laatste kaart. - Hou jij dan effe me pijpie an,... schertste Manus terwijl hij haar den ganzepoot onder den neus liet walmen. - De laatste... ferék... 'n leelijke!... De ster mit gruisies,... klaverheertje mit de afgeslage kroon... dat is,... vlák naast schoppe-tien... doodstijding!... grúwel, meid! - Wat?... stamelde Corry, weer vreeselijk ontsteld. En somber in het schemerend uur klonk Manus' gedempte stem, alsof hij nu zélf de kaarten geloofde: - Je ferhangt je eige!... Haar oogen staarden op Manus neer en keken ontzet. Toen barstte Corry in een angstigen lach los en liep als beschonken de trap af. | |
II.Op een avond kwam Corry weer onverwacht bij Jet, die ze nu thuis trof. Het deed de koppelaarster schrikken en de vreugde sloeg hoog op in haar stem. Hoe kostelijk zag de meid er weer uit. Wat ze in Corry aanbiddelijk vond, het was haar losse, vrijmoedige bewegen en het zich hartstochtelijk prijsgeven met de tintelende oogen, als ze iets bezitten wou. Joden Jet zou zich wel als een kerel hebben willen vermommen om de meid met vuur te kunnen hooren praten over alles wat ze begeerde. O, dat maagdelijn te lokken, al verder, al diéper het leven in! Haar woeste paarden-handelaar eerst; dan de smiecht van de Geldersche Kaai; dán Lou... dán zij. Ze vleide weer haar poes-en schat-naampjes eruit, blij zich heelemaal te kun- | |
[pagina 167]
| |
nen geven, nu Manus Peet er niet was. Nou leek het ijs gebroken; voor het eérst was die blonde furie toch aangetippeld. Maar Jet zag het wel... ze stond op heete kolen en overal wantrouwelijk rond te gluren. Ze verdacht haar, dat voelde Jet. Toch zou ze buit worden, die trosboef;... toch zou ze dat eerbare schepsel plunderen, als ze haar eérst maar aan een hofhouding geholpen had. Den rijksten kerel wilde ze voor haar opscharrelen, al moest ze er om dobbelen met Rosine en al de handlangers; al moest ze valschen eed op valschen eed doen en niéts dan drinken en vloeken. Even wou ze over haar fijne ‘spullen’ beginnen, maar Corry sloeg met woestheid en een wilden lach haar negociante kletspraatjes áf. Ze spoog op Jet's schmeigeltaal. Ze kon haar in het grauwe grijnsgezicht ranselen. Corry wilde dadelijk naar de ‘Alhambra’; het was al half acht, joeg ze Joden Jet óp. Het speet de koppelaarster dat de meid zoo snauwde, maar ze zou toch oogenblikkelijk meegaan. De ‘Alhambra’-zaal beneden duisterde als een zwarte, diepe holte toen Jet met Corry instapte. Het rook er naar bier en sterken drank, wee zoet-zuur. Jet schoof Corry voór naar de kleedkamers, jachtig en nerveus onder druk geratel van zoetige woordjes. Corry voelde alleen de zaaldonkerte als een gapende dreiging voor d'oogen. Bij de trap naar de plaats hoorde ze een gedempt lachen en zingen achter donkere deuren, in den zoom van doór-schijnend licht gevangen. Jet stommelde de smalle treedjes op, Corry meesleurende, die verbaasd rondkeek toen ze binnenkwam. In een vuil, groezelig-smal hok met verwaarloosde kalkmuren, stonden ontkleede meisjes voor een soort zwart-houten aanrecht, waarboven een lange spiegel op den kant. Twee half-verteerde gloeikousjes aan weers-zijden van de ‘toonbank’ flakkerden een vaalgeel licht over de gezichten en halfnaakte lichamen der ‘zangeressen’. Achter den spiegel gaapte de donkerte van het kleedhok. | |
[pagina 168]
| |
Mooie Jo stond slank in haar zijden hemd met kant en lachte met Lena om een ‘goeie kerel’ dien ze den vorigen avond ieder voor tien gulden hadden afgezet. Lena, star den groenvalen spiegel inkijkend, opgedrukt tusschen het zware lijf van Hedwig en het koket-elegante kopje van Willy, zwartte haar oogen bij en teekende de brauwen met beverige vingers rond. Vlak voor Corry polijstte het ‘baronnesje’ de nagels, terwijl ze telkens het geurend-gefriseerd kopje in een klein klapspiegeltje begluurde. Lange Go stootte met een vloek Corry op zij, die haar in den weg stond bij het bukkend strikken van haar gouden muiltjes. Over en weer botste geschreeuw, gezang en het snaterend geharrewar der vrouwenstemmen, zoo vol klank en ópbruisend leven dat het Corry even verdoofde. Lange Go en de zwaarlijvige Anne kibbelden met de Duitsche Hedwig om Jopie. Dikke Anne, den wulpschen blanken kop met een vuile dons zwaar bepoeierend, wou Jopie niet naast haar hebben en drong haar stijf den hoek in. Jopie, ontzind van venijn, trapte Anne tegen de buik, waarop Hedwig gillend Jopie aanviel om haar vriendin te verdedigen. Vlak naast de vechtenden, geheel onverschillig voor het krabben en het vuistgeknauw, gierden Truus en de raaf-zwarte Clara om dien guitig-dronken zwabber-student van vannacht. - Soo, perdoes heb ie die vent tege se vessie geloope! - Hoe dan?... schaterde Clara, heur haar opgolvend met roltangen. - Nou,... eerst... eerst had d'r 'n burgervent... 'n fijn mokkel angehaakt. - Enne?... gichelde Claartje. - Seit Frits... soo foor 't front... - Noú? - Seit die guit tut die sinjeur... nee,... seit die eerst: Wat mot je?... Seit Frits... - Wat?... gichelde Clara weer. - Je wijf!... seit Frits doodgemoedereerd. | |
[pagina 169]
| |
- Wat?... schrok die burgervent s'n eige. - Je wijf!... seit Frits weer en drukt d'r 'n soen op d'r snavel. Clara schaterde. Zoo een brutaal beest; een dot, die blonde Frits en schatrijk! Joden Jet werkte zich met een klets hier en een kneep daar, op armen en in halzen der meiden, door het opgepropte stoeitje heen oim te handelen, terwijl Corry, bedremmeld van geuren, roezemoezend lawaai, zang en gelach en het stuitend-ongegeneerde der zangeressen, achteraf bleef. De chanteuses schaterden naar Joden Jet of ze weer voor de ‘pelisie’ meisjes had ‘binnen te houden’ in een verborgen rendez-vous en hoeveel ‘pirsente’ de ronselaarster dokte voor een ‘kleine’,... ‘op hede’? Eindelijk kreeg Mooie Jo Corry in de gaten. Ze riep haar achter den spiegel. - Kom hier hartlap, sta je de delle nie in de weg! Hedwig en de dikke Anna begluurden Corry stekelig van afgunst. Een mooi stuk niesse, smonselden ze elkaar toe, dat moet gezeid. Maar Lange Go werd onmiddellijk gebeten van jaloezie. Corry leek zoo lang als zij, zag ze, maar tienmaal mooier en blanker. De klanten beneden noemden haar de brutale en slinksche brunette; ze kon kraaien gelijk een levende haan en de varkentjes snuffelend náronken als een echt snorkend biggetje. Een bom geld verdiende ze er mee. Maar huilen kon ze om iedere meid die mooier was dan zij, uit angst dat die haar gulle klanten aftroggelde. Nu wou ze Corry met allerlei te breed gespannen en overtollig-drukke gebaren den hoek van Mooie Jo uitwerken, maar Corry lachte en snaterde met haar vriendin, terwijl ze deed alsof Go heelemaal niet bestond. Plots doken, als op een sein, twintig vrouwen-hoofden naast elkaar voor den spiegel in, begon onder een onverwachte, schelle ópflakkering der gloeikousjes, het fijnere schminkwerk der zangeressen. Er werd gevloekt, getrampeld met de voeten tegen het aanrecht en de matblonde Gezina slaakte een rauwen kreet toen Joden Jet haar in | |
[pagina 170]
| |
het bloote been kneep. Corry zag in den spiegel niets dan beschilderde oogen, blauwe wimpers, vuurroode monden, stukken perzikkleurige wang, losse en opgestrikte haarvlechten, naakte halzen en armen, overwaaid door den grauwgelen schijn van het flakkerende licht. Het smallange kleedhok dampte van den zwoelen geur der vrouwlichamen en van de zoet-doordringende parfums. Corry ademde zwaar en als in een roes bestaarde ze het vinger-vlugge, lenige kap- en kleedwerk der bûhnemeisjes. Maar voorál de geuren prikkelden haar heele zinnewezen, zoog ze in als een zoete genieting, deden haar zalig duizelen. Ze snoof de gaslucht onder de geparfumeerde zeep-geuren. Toen de kleine Flora haar kurketrekkers-krullen besprenkelde met violetwater uit een groene flacon, kreeg Corry het gevoel alsof ze Mooie Karel hoorde zingen, heel hoog, en spelen op zijn stoep. De schaamtelooze naaktheid der vrouwen, de fonkeling van valsche steenen, het gezang en de losbandige praatjes, alles roerde Corry en de zinnelijke verrukking straalde haar oogen uit! Ze benijdde nu Mooie Jo, in heél den fleur van haar blanke lichaam en in de bevallige vrijmoedigheid waarmee ze naakt rondliep, alsof ze alleen was. Haar wangenrood lei nu als een dauw het fijne bleekblonde gezicht te overbloeien en de lange bruine wimpers trilden onrustig. Hoe minachtend bedacht ze nu de gore danszaaltjes van den Zeedijk, waar een enkele opgeflikte meid een wankelend verhooginkje beklom om zeurderige liefdes-liedjes uit te janken, doodgeslagen tusschen het schetter-lawaai van orgelbekkens en een roffeltrom. Nu moest ze toch gieren om die vuil-houten banken, waarop de matrozen en Jordaners de kromme stopflesschen open peuterden om er de stinkende gemarineerde haring uit óp te prikken. Op den Zeedijk in de danskroegen, daar snoof ze alleen de olielucht van gebakken visch, zag ze de groene eieren in de smoezelige waschkommen; rook ze het beschimmelde zuur en de half rottende kaashompen,... en zwaaiden de schommelende petroleumlampen | |
[pagina 171]
| |
het roet tegen de berookte muren. Maar hiér begluurde ze nou de fijnheid zélve. Kijk. Nou zag ze de mooie Clara, in het prachtig-zwarte haar een roode roos steken. Dat stond haar beeldig. Die logge Anna vond ze wel een komiekeling,... maar moest die nou geheel in het roodsatijn gaan? En wat zou die Truus niet van haar bruine krullen kunnen vlechten! Zou zij eens even een handje meedraaien? Posterjanie!... wat had Jo noú een fijn paarlsnoer om! Beeldig, snoezig! En hoe komt de meid nou inéén aan al de ringen! Ze vroeg Jet. Zenuwachtig en zacht hitste de koppelaarster aan. Zij kon tienmaal zooveél krijgen als ze wou. In Corry steeg óp een walg tegen haar eigen armelijke vodden. Tóch vies, alle ooghaartjes te verven, zooals die meid naast Hedwig nu deed. Telkens botsten de vrouwen elkaar voor den spiegel weg en telkens zag Corry andere gezichten het groenkaatsende glas ingluren. Soms het ingebogen hoofd van een bepoeierd en verguld engeltje,... dán de doodsbleeke tronie van een zieke vrouw, dán de helrood-geschminkte, - en daarnaast weer de hevige wellust-type van een zinnelijke blondine, die sentimenteel huilde in haar amoureuzen zang. Corry zag ten leste niets dan oogen, oogen in ál soorten hoofden, oogen die zichzelf monsterden in wreede hardheid. Het giste rond Corry en al verstond ze geen woord van de Fransche en Duitsche liedjes welke ze rond haar hoorde, toch roerde haar alles en vond ze zich zalig in die onderdompeling van het zondige en gevaarlijke. Alleen dát leven lei een fonkelenden weg voor haar open. Dina was een stakker, die niet lachen kon tegen het gemeene in. Dien had haar bang gemaakt,... haár! Al die liedjes, ze zongen van lekker lang, lui slapen, zoolang je je rengelen en rekken wou. Ze zongen van mooie meubelen, zoo chique en zoo rijk als je maar kon droomen. Dan stond ze op,... in een huis van haár,... met eigen meiden en personeel dat je bediende. En ze zou kleeren koopen, nee, de heérlijkste dingen! Ze zou de lekkerste gerechten | |
[pagina 172]
| |
oppeuzelen, al wat ze nou dolgraag lustte. Ze zou wandelen of toeren in een rijtuig, want rijk, ríjk zou ze worden,... dat was haar vást voorspeld. Dan zou ze... 's avonds weer eten, nee maar, van het fijnste! O ja, ze wist wel hoe het ging. En dan 's avonds naar de comedie, naar het café-chantant en dan weer eten,... laat eten, en sherry drinken. En dan geld tellen,... guldens, riksen, bankbiljetten! Hu... hu, ze rilde er van. En dan pas heél aan het eind denken om je kerel, je kerel die je trapte en beukte naar eigen behagen. Om hem schateren, lachen, haha!... hem pesten en dan op álles wat hij wou, laten wachten, dagen, maanden lang. En dan,... in de avondschemering, aan Karel denken, Karel bij haar nemen, haar mooien, fijnen, lieven vent, op wiens snoet ze dol, dól verlekkerd was, dien ze moest, moést hebben voor haár, alleen, alléén voor haár! Met hém al haar vuur uitleven. Maar een ánder die haar den rijkdom zou geven, dat koesterende en weelde-volle, dat ze ééns zou inslurpen als nú het zoet der geuren en den walm der meiden. God, ze was heelemaal weggeraakt in haar eigen gedroom. Van de trap schreeuwden twee Duitsche bûhne-vrouwen om plaats voor den spiegel. Ze waren al te laat en dan kregen ze boete beneden van dien ellendigen uitzuiger, den baas. Jopie en Guus hielpen elkander de corsetveters toesnoeren. - Allemachies, wat een beer!... stootte Jopie zuchtend onder het inrijgen uit. De zangeressen moesten zich haasten, werd weer de donkere trapholte uitgeschreeuwd door een broodmageren kerel, wiens holle, bleeke wangen even ópschimden boven den vuilen vloer van het kleedhok. Jet's stem fleemde en streelde rond Corry die niet luisterde, gevangen als haar aandacht was door alles wat de vrouwen uitvoerden. Gezina vond ze al heel bevallig en van een fijne wellevendheid, die ze bij geén der andere meisjes opmerkte. Al haar zachte woorden en maniertjes vond ze kostelijk, om zoo | |
[pagina 173]
| |
dádelijk na te doen. Eindelijk hoorde ze Joden Jet en ongeduldig stompte ze haar opzij. Jopie, de vroegere kellnerin, die pas met dikke Anna had gevochten, sprong plotseling op Jet's rug met zulk een vaart, dat haar stroohoedje over haar grauwe tronie schoot. Struikelend viel Jet op den grond, en botste tegen een troepje vrouwen aan. In wreed-ruw spel werd toen over haar heengeloopen door de gouden muiltjes en punthakken. Met een gil en een lach betrapten de vrouwen Jet's handen, beenen en armen. De koppelaarster kreunde van pijn, maar niemand hielp haar overeind. Ze vloekte met vreeselijke grijnzingen en de zwarte wallen onder haar schichtige oogen zwollen blauw op. Heel haar grauw gezicht lei achteruit op den smerigen vloer, schrikwekkend van machtelooze drift, terwijl haar hoed naast haar zwabberde, vast aan de losgewoelde pruik. Lachend bleven de vrouwen haar overtrappen tot ze er genoeg van hadden. Toen scharrelde Jet, half bezwijmd en vol stof overeind, de vuist dreigend naar Jopie toegekeerd die haar zoo woest besprongen had. Jopie, onbevreesd, stond Joden Jet met een aangegloeide friseertang in strijdstand af te wachten. Jet aarzelde en hijgde. Ze zou het dat felle ding wel eens op een andere wijze inpeperen. Ze hield zich liever koest; de del zou haar de oogen uitschroeien in haar giftigheid. Dora, een magere meid met misvormden schedel en een knobbelige hersenpan, kon maar niet haar rooden drankneus wit krijgen. Een handvol Crème Simon smeerde ze er op uit, met een stillend zeepje gemengd, maar haar gevel bleef paars kleuren op den scheeven kop. - n' Handje droog rood?... vroeg Jo,... wie heb? Corry ging het halen bij Truus die op den spiegelrand en het aanrecht vingervlug rondgreep in een uitstalling van schmink-staafjes, geur-doozen, flacons en kaptangen. De Duitsche Hedwig vloekte en braakte gemeene woorden uit tegen Lien, omdat deze iets minachtends van haar vrind gezegd had. | |
[pagina 174]
| |
Ach mein herrliche Otto, du bist furchbâr smoetzich die meide... En in nagebootst gebroken Hollandsch extasieerde Lien er tegenin: - Daát waás uwes oogappiel! Plotseling schoot Jo uit een donkeren hoek achter den spiegel naar voren. - Hoor jullie delle!... dat farreke benede speelt al! Den pianist in de zaal hoorden ze nu allen een marsch afbonken op het ontstemde instrument. Een zenuwachtige repjacht haastte ze voort. Alleen de slanke en luie Willy liep nog in haar hemd, zorgeloos, en trok zich de vuurroode zijden kousen tot de dijen op. - Ik waag er 'n guide boete an,... lachte ze, uit een zilver kokertje doodbedaard een cigarette opstekend. Ze bekeek met sensueele zélf-verrukking haar fijn-blanke en uiterst teedere huid in den spiegel en jolig blies ze den zwarten kroeskop van Nora naast haar, vol rook. - Dorst, dorst, eeuwige dorst heb 'k,... kermde Rosa, die wijn slurpte als een kerel en zooveel biertjes als men haar aanbood. Zes vrouwen, bang voor boete, besloten zich op de bûhne verder te kleeden. Het schrale en verwrongen gezicht van Dora haatte Corry. Zoo een dronkemansneus voor een vrouw... aboe!... dat was een smaád. Zoo, in de jacht van haar bewegingen, haar kleeren van achter en van voren tegelijk bepeuterend, leek ze een oude vrouw, met wijdgeopende oogen. Hoe elegant en cierlijk stond links van haar af, dat kleine ding, met de roze haarstrikken, waartusschen ze zoo fijn de krullentang liet wenden en keeren. Jet stootte Corry aan, of ze nog niet mee naar beneden ging. Dadelijk, zei ze kregel terwijl ze de oogen van de koppelaarster inkeek, die bij de hoeken geheel van bloed doorloopen waren. Dat had ze altijd na een gesmoorde driftbui, lichtte Jet ongevraagd op den verbaasden blik van Corry, toe. Maar dra werd de meid weer afgeleid door het jolige gevloek en het wilde gemopper der vrouwen, | |
[pagina 175]
| |
die allen tegen elkaar begonnen in te rennen, nu de pianist achtereen zijn deuntjes beneden afbonkerde. Acht uur, acht uur!... schreeuwden ze naar voor, naar boven, en de opwindende haast steeg zoó in het stikwarme, rookerige kleedhok, dat zelfs Corry zich benauwd en te veel voelde. Dikke Anna schertste rustig door naar Jo en Willy, dat tegenwoordig haar taille onder haar kin zat. Ze sloeg op haar zwanger lichaam als een Duitsche boer op zijn bierpens en ze geeuwde: - Ikke krijg 'n meid. - 'n Jonge, wed ik!... schoot Willy er tegenin. - Aboe!... dan smoor 'k 'm... zei ze rillend van afschuw. Een meid kon voor háár werken, meende Anna, alléén voor háár; een jongen deed het voor zichzélf. Mooie Jo riep Corry en waarschuwde haar naar beneden te gaan. Bij de trap klonk voetengestommel en plots verscheen een statige vrouw met boa, ruischend van zware zijde. - Whiskey Soda!... daar hei je Whiskey Soda! - De zon van Lemmens!... schreeuwde Jo schelvroolijk. - En de maan van Maxim en Moulin Rouge... gierde Willy, die onafgebroken rookte, de eene ná de andere cigarette. Corry stond gebluft. Een zóó schitterend-gekleede vrouw, zoo statig en rijk, had ze nog nooit van nabij bekeken en beroken. Roodblond het zware kapsel, omfonkeld van juweelen. Een groote, lichtblauwe veer op den grijzen hoed en iedere beweging gesmoord in een zijden geruisch. Wat was zij daarnaast belachelijk stijf in de gewrichten, meende Corry. Hier, in dié blonde vrouw, zag ze nu preciés wat ze zélf begeerde. Om Whiskey Soda geurde het lichtzinnige dat Corry zoo fel opwond en prikkelde. Het schaamteloos-weelderige van deze vrouw lei haar gansche wezen open. Ze hield van zoo een koel gezicht dat in zijn eigen glimlach verborgen behagen had. | |
[pagina 176]
| |
Ze hield van een mensch die alles alléén deed om zichzélf genot te geven en als het moest daarvoor uitkwam. Corry kon niet genoeg den zilverglans van haar zijden japon bewonderen. Het lispelde, kraakte en ruischte om Whiskey Soda bij iedere beweging. Tót de bloemen in haar corsage, ze leken Corry dieper van gloed dan bij een ander. Over alles ademde de losse, wellustige bandeloos- heid. Dát vrouwspersoon was eigen lijfsmooi een voortdurend zelfstreelend genot, een bedwelmend zelfbehagen. Zooals ze den diepen zoeten geur van haar rozen inzoog, zoo dronk ze oók den geur van haar eigen lichaam. Zoo, preciés zoo wilde Corry worden, verblindend zonder zelf ooit verblind te worden; hevige hartstochten opwekkend terwijl ze van binnen zelve bleef als een koele, hebzuchtige verachtster van ál het naar haar hakende. Koud moest ze zijn en toch zinnelijk verhit; hartstochteloos en toch verzot op de uitspattingen van eigen fantastisch-bedachte gebeurlijkheden. Whiskey Soda had den lichtzinnigen roes in de oogen dien ook zíj altijd in zich voelde branden, maar tegelijk den genadeloozen spotlach om de mondhoeken, het bewijs voor het van-zichzelf-zéker-zijn, het zich nooit alleen verliezen in het begeerde. Slechts één man mocht haar dan den adem rooven en dien zou ze liefhebben met al de hevige ongebreideldheid van haar zinnelijke verlangens. Dié mocht haar inklemmen, vernielen en zij hém; verwoesten, uitputten. Met dien éénen man moest ze in onkrenkbare schaamteloosheid de vurige driften bevredigen en die moest van háár zijn, in ieder verlangen en in iedere gedachte, zooals zij het was van hem. Dat hevige kon ze alleen geven als ze zich weelde veroverde. In het slechte, hardvochtige zelfgenot voelde zij niets anders dan drang-voldoening van eigen zuivere natuur. Om het weelde-leven te bereiken zou ze de mannen beliegen en bedriegen, koud, berekenend en inwendig schimpend. Mooie Jo, wist ze, was ondergegaan in dranken-snoepzucht. Rooie Stien in eigen wulpschheid. Zij niet, zij had een andere, fijnere en tegelijk sterkere natuur | |
[pagina 177]
| |
meende Corry, al heette ze een Jordaanmeid. Ze voelde aan alles dat ze macht kon scheppen en dat haar heele wezen begoochelde, zelfs vrouwen. Ze bracht in de mannen een wild verlangen, zonder een woórd te spreken, alleen maar door te kijken of zich te bewegen, of door hen zóó rad te overstelpen met brandende en spottende taal dat ze suf en verlegen bleven nástaren. Ze sprak en dacht gemeen, al liet ze iedere minuut de wreede onverschilligheid van haar wezen uitkomen. Ze bespoog het toegeeflijke, het zachte en zwakke. Ze keek diep de oogen der mannen in en altijd zag ze de rilling van hartstocht er doorheen huiveren. Dat was haar vrouwmacht en die, dié alleen zou haar de weelde geven waarnaar ze heet hunkerde. Werken?... zij? Corry vond het luie nietsdoen zalig. Zoo gedachteloos leven op de luim, het dadelijk doen van wat je inviel en begeerde. Wroeging om en angst voor vermoorden tijd?... Ze begreep ze niet. Het volle genot van het nietsdoen was voor haár uitgevonden. Gemak moest ze hebben,... de niertjes zacht neerleggen. Ze moest alles in een lauwe, geurige, zoete kabbeling om zich heen voelen spoelen, als ze dat wenschte. Ze moest vrekkig genieten van de weelde. Ze hield van bont, fluweel, zijde. Zoo, alsof ze eeuwig fluweelen lappen, bonte stoffen aanvoelde en zijde hoorde ruischen, zoó moest haar leven zijn. En nooit werken. Werken was voor haar een krenking van haar naar luiheid en gemak snakkende natuur. En al was ze nú doodarm,... het zou ópdagen, alles, álles wat ze wou! Had Manus, Manus zélfs, het niet voorspeld? Het buikje vol, het hart zonder geklop, de oogen oververzadigd. En áls ze eens wilde laten meegenieten in een roekelooze verkwisting, dan zou het met Mooie Karel zijn. Dié was haar liefde, haar hartstocht,... die moest willen, bukken en bedelen om haar gunsten. Dan zou ze hem rijk makenl En ook haar moeder,... áls die wou. Ze gloeide Corry, het raasde en tuimelde door haar hoofd, en toen ze zag dat Whiskey Soda achter Jo snel de | |
[pagina 178]
| |
trap aftrippelde, liep ze haastig mee, jachtig door Joden Jet gevolgd. Jet grinnikte en gluurde; vaag begreep en betastte ze wat in het opgehitste brein van Corry was omgegaan. | |
III.Toen de zangeressen kringvormig op de bûhne hadden plaats genomen, las de man met de bleek-ingezogen wangen, de zaalbaas Van Dommelen, de namen der vrouwen en meisjes op om te controleeren of het stel voltallig was. De zangeressen roezemoesden onder zijn luid oproepen en velen gierden van den lach, nu zij zich nog schaamteloos dichtregen, vastplooiden en afkleedden op het ‘tooneel’. Van Dommelen's drankstem worstelde tegen het lawaai in en nijdig schreeuwde de zaalbaas: - 't Verveelt me!... Ik schrijf jullie allemaal op!... Hou je mond Hedwig,... jij ook Go... en jij Lien, je klepper toe! - Och me Jezus man,... 'k beweeg geen tand! - Doe t'r niet toe,... snauwde hij woedend, de bleeke wangen nog holler inzuigend op het jukbeen. De dikke, smoezelige pianist, met den goud-beschenen borsteligen kop, rammelde hevig een Souza-marsch af en de krankmagere violist met grijze sik en grijze krullen, vóór het spitsige gezicht gewarreld, kraste zoo snérpend valsch tegen het klavier-lawaai in, dat Mooie Jo op de bûhne inéénkromp en met de handen haar ooren afsloot. Ondanks het waarschuwend dreigen van Van Dommelen bleven de zangeressen even druk snateren, lachen en zich met woelig stoel-geschuif en geschreeuw tegen elkaars plagerijen verweren. Corry mocht vlak bij de bûhne achter de felbelichte muzikanten aan een klein marmer tafeltje, een glaasje rood drinken, door Joden Jet haar luidruchtig geoffreerd. De koppelaarster wou voor de meid in het ‘stof knielen’, zei ze zelf. Ze zwaaide door de zaal alsof ze op haar kamer liep. Jet was | |
[pagina 179]
| |
Ga naar voetnoot+ gek-blij dat het kippetje bij haar zat. Madame moest nu eens koel Corry bekijken en dan ook eens zeggen wat ze van haar dacht. Was het nou geen ‘effetieve’ princes? Had ze ooit mooier beeldsnoet gezien? Als ze dié haar portret buiten in een lijstje hing, bleven de mannen ‘vastgekletterd’ aan de Nes. Madame, over Jet's vurige bewondering heen, keek omzichtig naar Corry. Armzalig en kaaltjes in de kleeren, maar... Madame moest het bekennen,... het was een schoon stuk meid. - Tsja... tsja... smakte Jet,... wie dát anhaakt heb mazzel! Tóch dreigde er een angst in Joden Jet. Ze wilde niet dat Corry rechtstreeks met Madame Maas afhandelde; Madame Maas van de ‘Alhambra’, de meest sluwe en scherpzinnige keurster van vrouwenwaar. Dan was ze den wind kwijt voor een labberkoeltje. Nee, nee, dat mocht niet. Daarom bleef ze tusschen Corry en Madame instaan, liep ze telkens van het buffet bij den ingang naar áchter bij de bûhne. En nóg ellendiger en benauwder werd het in Jet, bij de gedachte dat Corry straks zélf een man kon aanhaken die haar beviel en die dadelijk haar vermetele mooiheid zou ontdekken. De onrust en innerlijke angst vraten de koppelaarster op. Want lokmiddel was dit avondleven toch óók, nu ze Corry niet afzonderlijk kon bewerken. Nou liet Jet haar het vermaak der jeugd zien op de vlakte en nou zat ze neer, stom van verbazing. Dat gaf de koppelaarster een wreed genot en onder het licht van een jachtig denken bracht ze in haar sluipende en wikkende gedachte saâm, ál het voordeel dat ze haar leven lang nog van die meid kon verkrijgen. Ze zou haar dikwijls kunnen verkoopen en afleveren. Corry, door Jet voorgelicht, zou telkens kunnen vluchten en dan zouden zij ook ieder keer opnieuw het provisie-geld dat Jet voor haar gemaakt had, mogen deelen. Ze zou haar kunnen | |
[pagina 180]
| |
afleveren als maagd en als geroutineerde en ze zou, onder een fijn-sluw bedrog door Jet geholpen, op verschillende plaatsen, in één week, met háár bijstand, sommen inpalmen. Maar de meid luisterde nooit, snauwde en trapte alleen. En van lust-in-kerels had ze nou nog nimmer in die jonge vrouw iets gemerkt. De zaal was nog leeg. Het helle gaslicht van de kroonarmen danste een schellen, dampigen gloed over de hooge Wandspiegels. Langs de marmeren tafeltjes gliste gefonkel en de koperen randen spatten fijnen vonkenregen rond. Bij den ingang flonkerde het rijke buffet onder een kristallen luchter die het gebroken licht neerdruppelde in trillend-groene, roode en oranje-violette droppels. Over de geslepen karaffen, gekleurde bokalen en fluitroemers tintelde het uitééngespatte vuur van een regenboog en een groen vermillioen kroop langs zuilenglas naar een plafond-schildering, waar het in lijstengoud opgezogen werd. Een branderige geur van cigaretten zwoelde van het buffet tot aan de estrade waarop de vrouwen in wijden kring sáàm-zaten. Voor hun voeten gloeiden op den grond een rij schelvlammende reflectorlampjes die al het licht over de ontbloote gestalten terugwierpen. Als een stoet mantelglinsterend-gewiekte tooneelnimphen leken de zangeressen betooverd en gevangen op hun zetels onder den uitbrekenden gloed der glanswerpers. Een vlinderende couleurenpraal sproeide vurig getintel van de japonnen en cierselen over de bûhne, en de vrouwen genoten ijdel in hun opera-achtigen opschik en misen-scène-weelde. Al het oplegwerk van de kleedkamers kwam nu, onder de schijnwerpers, tot fonkelend of matglanzend leven. Armbanden omsloten de valsche kanten; de roze en witte zij zilverde en wiegde van tinten. Reigerblauwe vederbosjes in het haar onder dwarskammen met goud omstikt, pluimden op rijk kapsel. Lien's brocaatsatijn schoot licht over strookjes en strikjes. Willy's parelen schenen als lichtende schelpen op haar blanken boezem, Met naar voor- en achter-wegspringende plooitjes- | |
[pagina 181]
| |
groepen lijnde de korte rok van Mooie Jo tot de fijne, slanke kuiten met opengewerkte kousen. Dikke Anna in rood satijn vlamde tusschen het bleek-blauw en roze-wit der anderen als een menschelijke lampion, op plompe bewegingen van haar stompvette armen voortgeschommeld. Het liep al voller en voller. Een stel jonge tnannen kwamen luid-zingend en dansend binnen en dwongen den molligen pianist een negerdans te spelen. De zaal-baas wenkte Maggy van haar zetel omdat zij alleen den Coman kon dansen, als Engelsch slobbertje dat tien maanden in een Amerikaansch bordeel had doorgebracht. Onder ophitsend handgeklap van de omzittende zangeressen begon, voor de aangeschoten heeren, Maggy in het oranje-geel, haar in tégenmaat gebroken steps af te klapperen, tot ze machteloos van vermoeienis op haar stoel terugviel. In een gloria-hoera!... tilde een blonde, gespierde kerel uit het luidruchtige troepje, Maggy met zetel en al van de bûhne en plakte haar tusschen de vrienden neer. Ze beloofden haar een ‘goeden’ nacht en zooveel drank als ze lustte. Madame Maas achter het kristallen buffet, lachte van plezier. Dat was nu weer eens een ouderwetsch stel, dat zoo van de Vic of Mathieu scheen overgebleven. Madame Maas was een schrandere vrouw van zekere afbluffende gewichtigheid in haar kring. Ze kende de oude Nes in haar wemeling van figuren als geen ander. Van bijna iederen nachtzwabber en aangeschoten boemel-type wist ze naam, voornaam en woonplaats. Mesieur Antoine en Moos,... Baron Habskrabbel en Turksche Aal,... Joden Jet en Samperlinie,... Hokio en Ouwe Prins,... vonden zich in den ouden tijd gevleid als ze van Madame een pluimpje, een raad, zelfs een terecht-wijzing mochten ontvangen. Onder de Madame's van al de tingeltangels in Nes en Warmoesstraat was zij de hoogsttronende koningin. En nooit blufte ze op haar rang. Ze wist het; het leek stilzwijgend. Vooral de studenten klopten Moeke Maas op de breede marjeniers-schouders, omdat ze zoo grappig-tyranniek kon zijn en toch zoo har- | |
[pagina 182]
| |
telijk welwillend. Ze kende ook iedere Nesmeid in alle hoedanigheden. Ook met haar ‘chanteuses’ sprong ze om als een hoogst-zorgzame en hoogst-eerbare moeder. Ze hield er heelemaal niet van de driften en hartstochten der menschen afzonderlijk te ontleden en ieder naar eigen aard te behandelen. Madame Maas teerde alleen op overoude beginselen en daarom verkeerde ze met alle soorten van schepselen op precies-gelijke wijze. Kort en bondig, snel afdoend, zonder praatjes te maken of toe te laten, resoluut, overbluffend en zonder weerspraak te dulden noch te verwachten. Lasterende kwaadwillers mompelden wel dat Madame Maas de ‘meisjes’ liederlijk bedroog en exploiteerde; dat ze een gemeene woekeraarster was; dat ze onder schijn-hartelijkheid listig geweld verborgen hield, de vrouwen overleverde aan rijke wellustelingen, zoo goed als Joden Jet; als maar nooit een schotschriftenkerel er achter kwam. Maar die babbel-zwendelaars waren zélf menschen zonder ‘beginselen’, meende Madame Maas, die uit puren nijd haar ondergang wilden. Hoog van gestalte, had ze den omvang van een bierbrouwerspaard en ze stond even resoluut en vierkant op haar hielen als haar woorden op haar fatsoen. Boven haar geweldig uitgegroeid lichaam stond een klein, keurig gekapt hoofd. Ze keek uit heel kleine, grijs-glinsterende oogjes en ze hoorde met heel kleine, cierlijk-gebogen oortjes. Het contrast tusschen het koket-kleine hoofd en het paard-zware, in vet omspannen lichaam, lokte bij eerste ontmoeting den lach uit, vooral wanneer Madame zich druk bewoog, de kwabbige korte armen potsierlijk liet zwaaien over de slanke karafjes en het volumineus garnituur van haar paarszijden blouse driftig-glinsterend begon te leven op haar hijgenden boezem. Maar het hoofdje op zichzelf, met het vriendelijke gezicht, leek in zijn lenige losheid van het logge lijf afgezonderd te staan. Romp en kop waren twee aparte werelden. Het was alsof in het geweldige hooge lichaam nog een ander wezen leefde, slank, gemakkelijk en rustig, | |
[pagina 183]
| |
Ga naar voetnoot+ waar alleen het kleine hoofd van uitstak bóven de vetmuren van een tweede omgroeid schepsel, dat in zijn wanstaltigheid het lenige vrouwtje belette te verschijnen. Zoodat Madame Maas' lieve, kleine, gekapte kopje met de kleine oogjes en kleine oortjes leek te ademen op een tengere gedaante, fijn als het hoofd, de oogjes, het neusje en de oortjes. Madame Maas was voor eigen bewustzijn hoogst eerbaar en duldde niet de geringste sarcastisch-spottende toespeling op haar fatsoen. Ze voelde zelfs veel voor dominee's en pastoors. Ze koesterde zich stilletjes in de bekrompen conventioneele deugdmoraal van hun kerksch woord, al meende ze dat de toépassing van het fatsoen alleen geldig bleek voor haar eigen kroost. Met de ‘dellen’ deed ze slechts ‘zaken’. Deze vunzige vrouwenwaar genoot onder haar hoede nog de meest onschuldige pleziertjes. Merries en meisjes bestonden er voor haar. Meisjes waren haar dochters; de meeste andere kinderen van het ‘vrouwelijk geslacht’... merries! Wie er onder dit schel leven eerbaar wou blijven, meende Madame Maas, kon zich een deugd-schild smeden in de school harer levenswijsheid. Zij zélve gaf in haar établissement nooit gelegenheid tot ontucht; maar wel prikkelde ze de bezoekers tot ‘uitkoop’ der mooiste vrouwen, om een ‘plezier-nachtje’ door te maken. En giftig-heete woorden sputterde haar kleine mond als de meiden weigerden of ‘kapsones’ zochten. Tegen finantieele ‘schaai’ kon ze niet; dan dreigde zij d'onverschilligen met ontslag of boete. En al duldde Madame geen onzedelijke gedragingen, van pret en snakerij hield ze veel. Dadelijk had ze de instuivende bende als goedaardige, lachgrage en royale kerels gekeurd, waar een bom van te halen viel. - Muziek!... muziek!... schreeuwde de blonde reus die Maggy met stoel-en-al van de bûhne den pretkring had ingedragen. Tegelijk brulden al de anderen om wijn | |
[pagina 184]
| |
en haastig repten zich twee kellners om vijf flesschen champagne open te knallen. Madame Maas' keurige hoofdje bewoog zich wondervlug op den vetten romp. Het rolde!... lachte ze naar den zaalbaas en ze liet een groom uitloeren naar meneer den Baron, of die ook soms dronken scharrelde in een van de Nes-zijstegen. Corry, alleen aan haar tafeltje, had haar roes doorgedroomd toen plots de chique-gekleede heeren waren ingestoven onder het zingend geschreeuw naar muziek. Joden Jet bewaakte haar benauwend en bleef vlak naast Corry zitten. - Nog 'n glaasie rood? - Neé!... snauwde ze terug, zich met een walg van Jet's vrindelijk-grijnzend mom afwendend. Jet grinnikte en fleemde maar voelde zich toch diep gekrenkt. Voor Corry bestond de kóppelaarster nóch haar gram. Zij zag alleen haar droom ontspinnen. Gulzig ademde ze onder het kokende licht, tusschen de spiegelglanzingen, bij het gezang en het heete, gonzende geroezemoes der dampende zaal. Ze voelde zachtaan de zoete razernij van haar vleeschelijke lusten naar Mooie Karel door heél haar wezen heentintelen, maar alles in een vermooide droomrigheid. Niet de feiten wou ze zien gebeuren, alleen de mooglijkheid bekoesteren in die zachte, huiverende begeerte naar een dronkenschap van al haar zinnen. Whiskey Soda, in haar rijk toilet, zag ze doodonverschillig staan leunen tegen het buffet, om ieder woord van Madame lachend. Corry's oogen staken en gloeiden branderig van den rookwalm. Ze keek naar Jo op de bûhne, die haar toewuifde. Nu kon ze het toch goed zien,... de meid had haar oogleê te zwart aangestreept; het gaf haar een verwilderd gezicht. Al zwaarder gonsde de roezemoezende zaalherrie haar ooren binnen. Ze voelde zich loom, slaperig en een koortsig gegloei in de handen. Vlak voor de deur groef plots het dreun-gesnor van een auto het straatlawaai in. Drie lui stapten den tingeltangel in met een lange vrouw. | |
[pagina 185]
| |
Corry's oogen gaapten open. Nooit had ze van zóó nabij chique-uitgaande heeren gezien in hun pret-stemmingen. Eén van de auto-lui, zag ze, had een lange gekleede jas met fluweelen kraag. De andere liep in het grijs flanel met een groote bloem op zijn borst. De derde was in frack, met laaggesneden wit-zij vest. En ze schreeuwden dubbelzinnige taal naar de vrouw, die haar roodkoperen haardos uit een sluier loswond. De weelderige chic van de dronkemans-tafel waar de bende zat met den blonden reus in het midden, pakte Corry toch nog meer. Ze hoorde hun voorname stemmen lachen en spotten, en de gemeene woorden rondtateren als stuitertjes op een steenen stoep. Ze lachte stiekem meé, om de schuine geestigheid en de spartelende pret van de altijd tóch beleefde heeren. Een heel slanke jongen, in het zwart, bewaaierde zijn gekapt blond hoofd met airtjes van een lichtekooi. Bier en wijn en limonade mengde hij dooreen en slurpte behagelijk. Zijn vriend, zag Corry, at doodgemoedereerd een roos met suiker bestrooid. Ze had nooit zooveel jölenden rijkdom bijéén gezien, zoo prachtig gekleed. Ze zag de glinstering der lakschoenen, het speelsch-losse gebaar waarmee ze hun zijden, gekleurde zakdoekjes de manchetten inschoven. Ze raakte onder den invloed van zooveel gesoigneerd en weelderig toilet en ze benijdde het gemak van hun zorgeloos gepraat, zoo schaamteloos, liederlijk en toch zoo bekoorlijk en lokkend. Vlak voór haar zat een donker-bruine heer uit een gouden cigarettenkoker rond te deelen. Zijn handen fonkelden van juweel-ringen. Het leek een Oost-Indiër, maar alles deed hij even hoog-bedaard en rustig. Het gloeide in Corry... zóó een vriend! Dan de heerlijkste kleeren, de weelde,... auto's... Het stikte van aandoening in haar. Ze kon niet verder denken. Als zoo een nabob zich nu eens in haar, háár verliefde. Toch zou ze nu, in haar sjofele kleeren, geen moeite doen. Nu had ze aan den roesdroom genoeg. Met zóó een zou ze naar de concerten gaan en den circus! Zóó een zou haar kleeden! Met zoó een, had Jo haar verteld, kreeg je 's zomers | |
[pagina 186]
| |
een villa aan een badplaats; die liet je bedienen;... dobbelen of biljarten;... ging je reizen, heél ver het land uit! En als dan de liefde... nee, nee... Maar als nou eens Karel niet wilde dat ze van een ander was? Wát Karel!... smoorde in gift haar eigen gedachte. Wat moést hij van haar? Was ze haar eigen baas niet? Ze zou leven zooals ze zélf het begeerde. Zoo, zooals het nu in haar droomde, zoo was het leven een fel genot! Zoo voelde ze stilling, bevrediging en een loome insluimering van al haar brandende gedachten. Ze zag een vrouw van de bûhne wippen en aanstappen op een suffen kerel. - Zeg liefert,... hoorde ze Gonda zeggen,... mag ik effe anschuife? Haar papegaai-groen kleedje waaierde ze uit over zijn hoekige knieën. Hij keek als een pelikaan, den snoet omhoog en toch zijlings glurend naar een glinsterend vischje. Corry kon die schuwe verlegenheid van een man niet uitstaan. Bah, wat een kleverige vent. Gonda schoof bijna op zijn knieën. - Niet op me zitte,... weerde hij af. Gonda lachte gemeen en wenkte Flora van de bûhne. - Mag ik een flessie, lieve geitesik?... en onverhoed trok ze den gluipert aan zijn baardje. Hij schoof benard heen en weer en Gonda schoof overal mee. Corry beluisterde de fleemerige lievigheidjes van Gonda en Flora met diepen, minachtenden weerzin. Ze zou liever dien grasmaaier de beenen onder het lijf wegtrappen dan zóó een tractementje af te bedelen. Bah, wat een meiden! Moest de brulaap nog boontjes? Een pot op zijn kop en een frisschen nacht zou ze hem wenschen! Hè, nou voelde ze weer hoe lekker het was zich kwaad, echt giftig-kwaad te maken en hoe hevige behoefte ze er aan had te brandmerken, te slaan en te schelden. - Koop me uit liefeling!... schreeuwde de kleine Flora naar een aannemers-type met slagershanden. - Je uitkoope?... lachte de dikke kerel,... je kan mijn krijge, voor gratis. | |
[pagina 187]
| |
- Muziek!... schreeuwde eén uit de bent. - Muziek!... muziek!... schreeuwde een tweede hem na. Het joolde en raasde. Een dronken jongeling wou ‘Ouwe Pruis’ met zijn knol in het lokaal hebben. Madame lachte en beduidde hem dat zooiets niet ging, een paard in de zaal. Met doodnuchter gezicht betoogde hij dat er ruimte genoeg was. Hij wou zijn paard wijn laten slorpen; zijn peerd moest als de baas, dronken zijn. Corry keek en gierde om den mooien jongen. Bij fijne slokjes slurpte ze een heeten wijngroc, door Whiskey Soda haar toegezonden. Ze ademde al zwaarder in het hoekje achter de muzikanten en telkens vager zag ze de geranium op Jet's hoedje bungelen als die haar grauwen kop naar haar toeboog om iets lievigs uit te smonselen. Jo kwam langs schuiven en vertelde haar dat de autokerels Greta Fucht bij zich hadden; ze moest eens goed loeren; het was de rijkste maintenee van Amsterdam. Er giftigde afgunst in Jo's toelichtende woorden. Greta hoorde bij dien lange in het flanel. Eigenlijk hoorde ze van alle drie,... schimpte Jo voort, nijdig en dol van opwinding. Ze kwamen net van het Seinpost-paviljoen, verklaarde Joden Jet, die alles van de voorname lichtekooien wist. Greta Fucht's rood-koperen kapsel blonk in het licht als puur goud. Het witbepoeierde gezicht lachte vermoeid en bleekjes. De heer in het flanel zong en trampelde een cake-walk en riep niets dan: Uncle Joshua!... Uncle Joshua!... - De Kunnin Kaffinto!... krijschte de zwabber met het wit-zij vest en heftig begon hij achteruit te trampelen tegen een deur-beschot. - Nee, nee!... Uncle Joshua!... only... Uncle Joshua!... hield de flanel-chiqueur vol en hij zong zijn two-steps vlak voor het wit-bepoederde, doodmatte gelaat van de rijke maintenee. - Uncle Joshua! - Uncle Joshua!... schreeuwde het dronken jool- | |
[pagina 188]
| |
clubje mee en oorverdoovend tusschen het gerammel der piano en het schelle vioolgekras klonk nu door heel de zaal, brullend uitgekrijscht: - Uncle Joshua! In het rumoer glimlachte moe en heel even, zonder zich te bewegen, de rijke maintenee met de ros-vlammende haren. - Geef me 'n pop,... toe mannie,... bedelde Engeline naast een smal-schouderig en tenger fatje, dat zijn natgeplakt haar over zijn hoofd had uitgeglansd als een glimmende bandeau. Hij ontbladerde de roos in zijn knoopsgat en zweeg. Aan het eind der Meimaand bezat hij nog slechts drie dubbeltjes afgepast voor cosmetiek en scheergeld. - Hè kwast... 'n glaasie pils dan! Een vreeselijk tumult en opjuichend hoera-geroep brak plotseling los uit de bende, vlak bij Corry neergezwermd, waar de blonde reus den baas speelde. Onder een boog van triuinfkreten doorgejaagd, had Maggy in dronken opwinding, achter elkaar wel twintig glazen stukgesmakt op het tafeltnanmer, dat de scherven kletterend rondsprongen. Biertumblers en kelken had ze dooreen gegrepen en verbrijzeld op de maat van een galop. - Feu de Joie!... zong de blonde reus en allen bulderden mee: - Feu de Joie... tonnerre! - Tonnerre!... daverde de reus solistisch en weer daverde het koor mee: - Tonnerre! De muzikanten braken geschrikt af. Madame Maas en de zaal-baas renden toe. Maar de blonde reus, in woeste uitgelatenheid, pakte den schrielen Van Dommelen bij nek en beenen en droeg hem tusschen de gillend-gierende meiden op de bûhne. Van Dommelen zoog bleeker de wangen in en hij bedreigde onder vloeken den lachenden kerel, die hem van zich af had gegooid als een kruier een leeg valiesje. | |
[pagina 189]
| |
- Uncle Joshua!... zongen de auto-heeren bij de deur. - Niet vechten in de frontloge!... schreeuwde de heer in het flanel en de club van den blonden reus hielp mee en galmde weer: - Feu de Joie... tonnerre!... in galop-dreun: voort-voort-voort! - Een luis in de meelzaak!... gierde de reus, wijzend naar het bestorven gezicht van Van Dommelen. Trots en hoogmoedig schertste hij door, tegen het lawaai en geroep in. - Steek jij maar je borst op!... joolde hij voort,... want 'n kop heb je tóch niet! Madame Maas voelde dat de heeren haar gezag ontgroeiden. Daarom begon ze te temperen en te sussen en dadelijk knalde er een nieuwe bestelling los om tien flesschen champie. Corry verlustigde zich in de gekke en lekkere kwâjongensstreken van den blonden lobbes met zijn goeiigen hondenkop, al stak hij al dreigender de baldadigheidslont onder de bende aan. Dat liep nooit goed af, voorspelde Joden Jet terwijl ze de heete opwindingskleur op Corry's gezicht een tooverij van mooiheid vond. Naast den blank-wulpschen kop van Dikke Anna zat Dora, die op een kort-bevelenden wenk van Van Dommelen naar de bûhne, opstond en zeurderig een minneliedje begon te zingen. Haar gele, magere armen staken uit onder de korte mouwen van haar wittullen kleedje en haar misvormde schedel leek scheever dan ooit. De zwaargeblankette neus schemerde hevig rood-paars door de kalkerij heen en haar stem klonk als een kaduke grammophoon. Onder ophitsing van den blonden lacher floten en brulden de kerels uit de bende haar wég. - Dora's Schönheit rührt mich nicht!... riep hij lachend naar de bûhne. - Kein spott, bitte,... smeekte Hedwig, die zag hoe ellendig gekrenkt zich Dora onder den mannensmaad voelde. | |
[pagina 190]
| |
- Hoch lebe... Donna Dora!... brulde hij en weer sloeg hij zijn glas te pletter op het marmer. Madame schoot toe en suste weer, terwijl ze iederen neergesmakten roemer besloot vierdubbel te zullen berekenen. Zoo een hardnekkig dronken kerel had ze nog nooit gezien en toch een lieve lobbes, die geen boosaardigheid kende. Dora zong zacht nog door, maar de bende floot weer en onder giftig-obscene gebaren schold ze naar de klanten terug dat ze beesten en krengen waren, die een vrouw beleedigden. Dikke Anna, in haar vlamrood satijn, het zware zwangere lijf vooruit, schoot naar Dora toe en stilde haar woede, terwijl die huilend op een stoel was neergeploft. Gezina in haar fijne bevalligheid en dame-manieren kwam even bij Corry zitten en vroeg of ze zich amuseerde. Ze luisterde niet naar het antwoord, maar vertelde gretig en toch zoo uiterst-voornaam de stem, dat ze Lou den knapsten kerel van de Nes vond en hij kon boksen, nee,... zooiets had Corry nooit gezien. Corry dacht om Mooie Karel, met een vreugdeschok en zweeg. Toch verlangde ze ook wel dien beruchten kerel te zien, door al de Nes-vrouwen aangebeden en vertroeteld. Zou hij knapper zijn dan Karel? En sterker,... pootiger,... en mooier kunnen dansen? Ze geloofde er niets van. Plots stónd alles in de zaal. De blonde lobbes, al dronkener en losser van tong, was op een klein tafeltje geklauterd om de illustre klanten van het établissement-Maas toe te spreken. - Ontsteek de kaarsen voor de Heiligen!... schreeuwde de auto-ridder met het laag-uitgesneden witzijden vest. - Uncle Joshua!... riep de flanel-nabob er tusschen. - Feu de Joie... tonnerre!... antwoordde de bende van den blonden reus. - Bezoek bij nachtlicht 't asyl!... riep de blonde op zijn tafel. Er kwam dronkemans-verbroedering tusschen de bende van den blonde, de auto-ridders en vier studenten die | |
[pagina 191]
| |
zwaar aangeschoten ingezwaaid waren. Toen de reus na herhaalde misstappen eindelijk goed en wel op het marmeren tafeltje stond, begonnen zijn vrienden hem de lakschoenen met champagne- en bierrestjes te poetsen, bloemen om zijn broekspijpen te binden en een wijnkelkenmuziek tusschen de voeten aan te rinkelen. Eindelijk stomde het geroezemoes. - Geef nog 'n knallertje!... riep fijntjes het baronnesje, terwijl ze de spichtige nageltjes, rose gepolijst, ópwreef. - Als je hier komt lunche! - Geen kans,... lachte ze en vlinderde vlug weg naar Willy. Toen begon de blonde vroolijkert onder een schermutselend-amicaal dialoogje met de studenten en de auto-ridders gelijkvloers, te speechen op de gezondheid van Madame... - Deze... eerbare Maas... alleen overvaren... door de sleepboot des hu-we-lijks... - Hoch!... hoch!... schreeuwde er een tusschendoor. De blonde keek van zijn hoogte wild verontwaardigd. - Deze vrouw,... oreerde hij,... is zoowel een brandnetel... als... als... een roos... - Van Dekema! - Ze... ze... besteelt ons nooit! lachte hij dubbelzinnig.... Ze heeft haar spaarpot voor ons... Drink... klink... Hoch! - Hoch!... Madame Maas, hoch... hoch! De glazen rinkelden driftig. Maggy zwijmde half bewusteloos tusschen twee jonge mannen en lalde een two-step-wijze. - Hoch!... hoch!... herhaalde de blonde reus weer en waggelde zacht-hellend op het tafeltje en toen plots, in zwaren melancholie-toon: - O, hilf mir Allah! - Allah... Allah!... hilf mir!... brulden de omstanders. | |
[pagina 192]
| |
- Wir sind geschiedne Leute, jetzt!... predikte hij en weer galmden al de gasten mee: - Geschiedne Leute sind wir jetzt!... - Ik drink alzoo op allen die de veertig haalden! Hij lachte schelms, de reus en neigde als een hellende boom. Niemand klonk mee. - Si par hasard... - Wég met de Franschen!... Leve vader Cats!... joolde een student. De blonde lachte snaaks. - Geen veertig-jarigen hier?... Dan drink ik op die de dertig haalden! Weer bleven de glazen zonder getinkel, roereloos in de uitgestrekte vuifhanden. - Dan op de twintig-jarigen en hun duivels-roes! - Hoera!... hoera!... gloria!... zongen de heeren en zangeressen dooreen en allen rekten zich op de teenen om te klinken met den lobbes. - Leve 't orchest Napolitain! - Hoera-gloria!... hiep!... hiep! - Leve Raphaello Romagvano!... onze violist! - Touar parlo fino!... flapte de flanel-ridder er uit. Met een loggen sprong viel de blonde in honderd uitgestrekte armen dreunend op den grond. Van eiken kant werd om muziek geschreeuwd. - Een serenade à La moulin de la Foret Noire,... piepte met een hoog stemmetje de Indische Nabob. De maintenee Fucht sprong plots bij en zong van de ‘Happies days in Dixie’. Whiskey Soda voelde een tinteling in de beenen en begon, de rokken hoog opgetrokken, een zwierigen dans alleen in de ruimte, onder het licht-gegloei en den geur der dranken. Maar de violist, van al de gekregen en gekochte biertjes versuft, streek tegen-maats en warde zijn gekke gedachten in het walstempo. Toen stond Whiskey Soda plotseling stil. Ze was er úit-gespeeld. Het roodblonde kapsel, van juweelen omfonkeld, lei scheef-gezakt over het mooi-koele gezicht en ze glim- | |
[pagina 193]
| |
lachte verborgen weer alsof ze het paradijs betrad, met een zacht-spottend welbehagen. De bende van den blonde stoof woest op den grijsgelokten violist af en een student ontrukte hem de kleverig-beharste viool. Al de heeren scholden den stillen dronkaard van zijn kruk. - Jij aartsvod!... strijk heete bouten,... lachte de slanke student. - Of krui jij kinderwagens... meende de flaneldrager. De violist stamelde lodderig wat terug, terwijl Lien hem tegen den hoon der verontwaardigde heeren poogde te beschermen. Hij bukte zijn grijzen warkop onder de strikjes en plooitjes van Lien's brocaatzijden japon en keek diep-vernederd in zijn bierpot. - Zoo'n gevónden voorwerp!... schold de blonde reus en een zwierige student in grijs colbert, greep de viool en speelde zelf de wals verder. Al de heeren, belust op het schoone dans-lichaam van Whiskey Soda, noodden haar dringend te vervolgen. Maar ze leunde weer onverschillig-weg tegen het buffet, sprak geen woord en snoepte pralines. Even had ze er behagen in haar prachtige beenen te laten zien en bewonderen, de rijke onderstoffage van haar kleeren. Nú was de gril weer weg. Een harkerige komiekeling onder de heeren, met het domme gezicht van een tapir, wou haar in verlegenheid brengen door haar dansgebaren ná te bootsen, maar ze lachte zoo koud-smadelijk dat hij gauw afdroop.
Corry genoot. Soms had ze een gewaarwording alsof de Alhambra-vloer onder haar voeten wankelde, alsof ze een duistere diepte ingewenteld werd met het gloeiende hoofd naar beneden. Ook dát gevoel doorleefde ze met stille verrukking. Buiten hoorde ze telkens het auto-gesnor en er tusschen een doffen hamerslag. De groote lichtblauwe veer van Whiskey Soda's hoed zag ze in de verte schitteren onder het licht als een vogelvlerk. Ze keek diepvergenoegd en zoetjes-aan dronken naar de kroonarmen, den overal opnevelenden goudblauwen rook. O, ze genoot, | |
[pagina 194]
| |
ze genóót in dezen broeienden en heischen plezier-krater van de donkere Nes. Willy, huiverig om de fijnblanke en teedere schouders, was van het koele plaatsje, donkerend onder den blooten hemel, lusteloos de zaal ingeslenterd en voor Corry blijven staan. Aan een hoek-tafeitje zag ze Harry, den stillen student zitten, van alle rumoer verloren. Rustig stapte ze op hem af en rustig plaatste ze zich naast hem. Tusschen deze twee was nu heelemaal geen gebedel, geen valsche vleierij en geen opwinding. Dat merkte Corry dadelijk. Ze zag Willy en Harry zacht praten. Wat een sympathiek snuit had die kerel; niet goedaardig-ruw als de blonde reus, maar alles scherp-omlijnd en vast van trekken. Zijn oogen, staalgrijs, hadden ieder keer haar hoekje ingekeken. Geen der lawaai-schoppers nam notitie van haar, in de eenvoudige blouse. Maar hij bleef telkens indringend en onderzoekend loeren, met zijn diepliggende oogen. Ze zou er op durven zweren dat hij Willy vroeg wie zij was en wat zij in dit stuivende bacchanaal kwam doen. Zoo dikwijls de schreeuwende portier iemand inliet zag Corry het nieuwsgierig halsgerek der bûhnevrouwen, om te zien of hún ‘vriend’ binnenkwam of die van een ander; of het... ‘wat was’. Duitsche Hedwig rees telkens traag overeind met de handen de knieën opgedrukt en zonk dan weer wreveliger teleurgesteld op haar stoel, als ze zag dat het haar ‘herrliche Otto’ niet bleek te zijn. Na elf uur werd het stampvol en stikkend benauwd onder al het fonkelend licht. De kristallen luchter boven het buffet twinkelde en spatte het groen-roode vuur al lager neer op de bezoekers-gezichten, terwijl de bûhne geheel leeg stond. Het voetlicht dampte en straalde doelloos tegen de stoelpooten en vergulde lambriseering-randen. De pianist speelde opgewekter dan in den vooravond en huppelde pp zijn krukje als een springende nikker. De zangeressen werkten voor hun slokjes, sigaren en fooien. En hoewel ze het land aan den bolligen en glimmenden | |
[pagina 195]
| |
vent hadden, tóch zorgden ze dat het ‘orchest’ door de verkwistende en gulle heeren niet vergeten werd. Ook de pianist zélf waakte er voor dat de luchtige dames hem niet oversloegen in den roes hunner hebzuchtige inpalmerijen. Kwam er, na een half uur op een fooitje gewacht te hebben, ook geen biertje, dan begon hij hard-hamerend zijn wijsje af te rammelen: Krijgen de muzikantjes niks?...
een melodie die al de bûhne-vrouwen dadelijk verstonden als een kreet, een sein en een heimelijke waarschuwing van den dorstigen nacht-ploeteraar. Corry voelde nog denzelfden weerzin tegen het geldafpingelende ‘hennessen’ der meisjes om haar heen, als in het begin van den avond. Mooie Jo zag den afschuw in haar goudkleurige oogen en vroeg wat haar scheelde. En toen Corry van haar wrevel sprak, gierde Jo en jeukte fel haar ontblooten boezem. Dacht je, lachte ze spottend naar Corry, dat we méér waren dan de vervuilde sletten uit de Rue de Pai-Jee?... de sarcastisch-verkorte en mooi-gemaakte naam van de Pieter Jacobstraat. - Mò j's kijke bij Moeke de Ruyter... - Wat? - Hoe ze daár loshannesse... van de matrosies! Mooie Jo vond ‘hannessen’ een geheim genot, als een wrok tegen de kerels die hun schunnige pret loosden vlak onder hun adem, én op Madame, de gluiperige woekeraarster en misbruikster van hun jeugd. Al wat je buiten Madame afpingelde en stiekem in je kous of schoen schoof, was méér waard dan je gage. Zoo berekende Jo het en zoo dachten er ál de meiden over. Corry bleef stug en gesloten voor die soort van smadelijk-nietige bedelarij. Zij zou de gore lummels in hun slaperige tronies kunnen ranselen. Voor die weekigheid was haár schors te hard. De befloerste oogen van Jo lonkten naar een heer met ontzaggelijken rossen knevel. Weer om te hannessen, schaterde Corry. | |
[pagina 196]
| |
- Zaai de pitte meid, eer het te laat is... en ze waaierde als een vlinder-gewiekte ballerina met uitgespreiden rok haar slachtoffer toe. Plots zag Corry bij Madame in het buffet en onder de helpende schenksters een vreemde ontsteltenis in blikken en bewegingen. Ze hoorde rondom, met ontzag, spot, verbluffing, de bezoekers tot elkaar: O Jezus!... de Champagne-Baron!... Noú heb je 't leven aan de glazen! Het gonsde angstig en dreigend. - Een nobel type,... bromde een half-slapende dronken student. - De Champagne-Baron, zóó van de wijnzelon van Köler,... smomselde Joden Jet smoezelig en haastig Corry in de ooren, terwijl haar handen beefden van het zwaresigaren-rooken. | |
IV.De Baron, midden in de geblufte stilte-gonzing der bezoekers, keek verwezen-lachend rond met glazerige oogen en tóch alsof hij iets zocht. En vlak naast hem keek een gegalonneerde neger mee, overal waar zijn heer den slaperigen en afgematten blik heenstuurde. De blonde reus was op een krakende stoelleuning gaan zitten en lachte alsof hij waanzinnig werd zijn ‘tonnerres’ en ‘feu de Joie's’ af en heel de bende schaterde mee, woest, uitdagend en schimpend. Toen haalde de Champagne-Baron doodkalm een zilveren pistool-proppen-schieter uit zijn zak en lei mikkend op den blonde aan. Maar de reus bleef onbekommerd schateren op zijn krakende stoelleuning en de bende joelde en zong zijn ‘Uncle Joshua's’ er uit. De neger, in trotsche spanning, scheen te wachten op een aanval-bevel van zijn heer, om den gekken schateraar vast te grijpen, maar de baron bleef wezenloos lachen en mikken zonder te schieten. | |
[pagina 197]
| |
- O, das ist grässlich!... jammerde Hedwig zenuwachtig. - Ich habe geschlagen!... zong de blonde op zijn leuning. - Mein... Liebschen tot,... o!... o!...... viel de flanelridder in. De Champagne-Baron, door allen aangestaard, stond zacht te waggelen en te grinniken. Zijn magere figuur slankte schraal in den splinternieuwen rok en een enorme bloem hing los te bengelen in zijn knoopsgat. Het lage, witte voorhoofd lag zwaar gerimpeld onder een panama waarvan de uitgeplatte rand het bleeke gezicht half overduisterde. In de fijn-blanke linkerhand zwiepte hij een floretachtig-tenger wandelstokje met gouden clownsknopje. De buitenwaarts gebogen beenen stonden krom als van een artillerist. Champagne-Baron was een afgekeurd officier en een schatrijke zwabber, in balddadige verkwisting levend. Men verhaalde dat hij door een heel mooi meisje krenkend als echtgenoot zou zijn afgewezen en om nu woede en wrok te koelen gelijk een dolle zijn geld op de vlakte wegsmeet. - Wat 'n spatbord!... lachte de blonde. - Naar 't Groene Zoodje moesten ze 'm sleuren! Zoo meende de flanel-ridder, maar Madame Maas snoerde hem den brutalen mond. - Meneer de Beron!... waarschuwde ze met angstig ontzag. De millioenen-baron kwam telkens, drie keer in het jaar de heele Nes in opschudding brengen, als een smaragden avondschemer over de stegen daalde. Hij hield van katten en ratten, van de walmende goot en het geheimzinnige donker der misdadigers-wijken. De huiveringen van satijnen en zijden kleeren der lichtekooien bekoorden hem meer dan de deftige chique van zijn eigen stand. Hij hield van den somberen gloed der nachtelijke prooi-wijken en hij bracht graag dolle ontstelling onder schooierende zwervers, met zijn geld. Hij speelde in het | |
[pagina 198]
| |
klein en drie keer per jaar, Monte Christo'tje, maar veilig geborgen achter den athleten-rug van zijn nikker en op de wiegende banden van zijn auto. Zonder duivelsche lachbui, leek hij kalm en afgemeten als een aristocratisch Engelschman; terwijl hij de meest dolle balddadigheden bedreef, kocht hij met zijn geld alles om, wat zich eerst tegen zijn geeselende en krenkende snakerijen verzette. - I pray you... please,... boog hij naar zijn neger en lispelde dan wat halve woorden. Zoo, koel-voornaam, ver-Engelschte zich deze Hollandsche boemeltype, onder de zwabbers alom bekend; snorde hij zijn auto door de Pijp, de Warmoesstraat, over den Zeedijk; hield hij audientie in Weener Café en Kuil, bij Maxim en Lemmens, maar volbracht toch zijn weelderige balddadigheden het liefst in de enge Nes, onder aangapend crapuul en rijk volk en het bruisende nachtleven van de groote stad. Soms verscheen hij twee, drie jaren niet; was alle heugenis aan zijn wreede balddadigheid en dolle verspilling weggezonken, en dan inéén weer dook hij op en bleef dan een maand lang de vlakte in angstige en verbijsterende onrust brengen. Als zijn auto de Nes insnorde, kwam het strenge brigadiertje Gladpoot in eigen persoon toeschieten om baan te maken voor den baron en de wandelaars. Zwermen bedelkinderen van de walmende zijsteegjes uit Nes en Achterburgwal lokte hij naar de roode auto, liet hij bij Rubbens broodjes met vleesch halen en gemberbier slurpen. Als de ongekamde moeders en hongerige vaders erbij opdoken en schichtig-in-ontzag gluurden naar den spilzieken baron, en naar zijn geweldigen trotschen neger, gooide hij plotseling een hand centen de goot van een kronkelsteeg in. Dan schaterde de Champagne-Baron en keek hij met een wild genot naar de beestachtig-hebzuchtige en morsige grabbelhanden der kinderen en naar het woedende gevecht tusschen valsch-knauwende kerels en armzalige, toé- bijtende vrouwen. Bekeuring op bekeuring had hij opgeloopen zonder zich ooit dit vermaak te laten ont- | |
[pagina 199]
| |
rooven. Hij hunkerde naar het open- en blootwoelen van zoo een brok inwendige straat-verrotting en ál de angsten en opschuddingen die het schiep. De boeven en kwartjes-vinders uit de speelkroeg van Jaap de Hooy bespogen den baron, omdat hij nooit tusschen hun haken en krammen zich vastklemde. Ze begluurden hem ademloos, maar waagden nimmer den kleinsten uitval. Hij was té bekend, te koel-wreed in het bevredigen van zijn vermaak-lusten en eeuwig beschermd door zijn athletischen nikker. Den straatjongen die het langst en met stouthartigheid aan zijn auto-kap bleef hangen, al dreigde hij ook den nek te breken, beloonde de Baron het hoogst. Een ander jog had hij geleerd in costuum te rollen als een voetbal, hoofd, armen en beenen saamgekluwd. Op zijn hei-oranje tricot stond met groote letters de naam van Göbel geschilderd. Heel zijn leege wezen concentreerde zich op het uitdenken van nieuwe, verrassende balddadigheden, vermom-partijen, met verfijnde lusten voorbereide dolle kluchttooneelen, die in razernij moesten verloopen. En al de angstige opschudding die hij bracht suste de baron met geld, als zijn zieke behoefte naar verwarring-stichting, uitgetarte gevechten en drankliederlijkheid maar bevredigd werd. De vrouwen behandelde de baron soms met de meest hoffelijke beminlijkheid en dan weer met stuitende verachting. Toch, noóit ontaarde zijn balddadige lust in lage en liederlijke losbandigheid met dames-van-de-vlakte. Hij hield ervan hun changeant-zijden japonnen met menie-vlekken te bemorsen; de lampekappen aan hun hoeden te laten vastnaaien; kralen franje om hun polsen te rijgen en ze met reinigings-spuiten te bepoeieren. Maar ontuchtige grappen veroorloofde hij zich nooit, in zijn meest vurige en hoonend-balddadige buien niet. Zijn jolig-opschuimende verniel- en spilzucht bevredigen, dát alleen wou hij, niets anders, en al de berokkende schade aan kleedij en pronk der bûhne-meisjes betaalde hij dubbel terug. | |
[pagina 200]
| |
Toch waren de vrouwen bang voor zijn onverhoede snakerijen en de geheimzinnige lonken tuschen hém en den nikker. Zelfs de meest brutale en onverschillige snuiters bracht hij in verwarring. Lou, den bokser, betaalde hij voor een heelen avond om te boksen. Hij stuurde hem dan de Pieter Jacobstraat in en daar moest hij ruzie maken met gemeen volk; matrozen of halfgare mariniers tergen en hinderen of de heete jaloezie injagen. Een anderen avond kocht hij een stoeren vent met knuisten als ploertendooders, om op zijn beurt weer Lou af te rossen. Zoo sloeg hij rinkelende herrie door alle bordeelen, tingel-tangels en danshuizen, en liet dan dadelijk een ontstellende zwelgpartij van eten en drinken volgen. Dan kraakte zijn stem tot den nikker: - De voorste guide wendt rechts en wint door het beschrijven van een kleinen cirkelboog, grond naar voren,.... een zin uit zijn artillerie-commando's dien hij gaarne onder de opgejaagde en geblufte burgers gebruikte. Maar ook in zulk een roes en zwelgpartij onthield hij zich van ontuchtigheid. Teugelloos vermaak-jager, verachtte de Champagne-Baron het gemeene, zonder zelf te beseffen dat zijn balddadigheidsdrift al waanzin was, een zieke behoefte van zijn overprikkelde en naar relletjes hunkerende zenuwen.
In zoo een vermaak-stemming was hij nu de Alhambra ingezwaaid en stond hij te schertsen met zijn zilveren proppenschieter, tusschen de joelende bent. - I pray you,.... lispelde hij naar den neger. De kellners hielden niet van den millioenen-zwabber, maar vooral Joden Jet beefde als ze hem zag. In het begin, toen ze hem nauwelijks kende, had ze gedacht in hem een klant te krijgen zooals haar gretige oogen er nog nooit een meenden te hebben gezien. Ze had hem de lekkerste hapjes voorgehouden. Hij luisterde.... en zweeg. Jet dacht: de smiecht verlangt fijner dingen. Toen had ze hem walgelijke uitspattingen beloofd en steeds bleef | |
[pagina 201]
| |
hij zwijgend luisteren. Joden Jet stond gebluft. Toch maar gelukkig dat ze alles onder vier oogen had gezegd, want de vuile nikker telde niet mee, was tóch geen mensch. Wou hij nog méér?... Zoo een smeerpoets, zoo een smiecht! Wat hij dan wel betaalde? Wou hij Zeeuwsche of Friesche boerinnetjes? Wat een wellusteling! Toen joeg ze het vuur laaiens óp, naar ze dacht; en ze vertelde aanlokkelijk, verleidelijk, van haar reizen,... van haar ‘zelon’. En wat zij niet had, kon haar concurrente leveren; die bezat ál het gereedschap; proppen, houten peren. Al gilden de meiden huizenhoog, niemand kon ze hooren,... alles werd gesmoord. En de blinde venstertjes achter-uit... en zij, zij zélf of haar concurrente, waren ziende blind en hoorende doof. En voor meneer de Baron geen schimmetje gevaar. Zoo geslepen en sluw als zij dat klaarspeelde kon het niemand,... meneer de Baron mocht haar gelooven. Ze had zooveel fijne klanten al,... uit Parijs... Brussel... Londen. Wou hij bewijzen? Omdat zij overál sloop! En alle geheime verlangens van de heeren kende... Als hij maar dokte... En haar leelijk sluw gezicht grijnsde weer verwrongen en het fletse grauw van haar oogen begon te gloeien van wilden hartstocht onder de monsterlijk-ontuchtige combinaties die ze uitdacht voor ‘meheer de Baron’. En nóg stomden zijn lippen. Hij had toch duizenden en duizenden? Toen, éven, zag ze zijn mond bewegen en eer Jet het besefte lag ze te spartelen op haar stoep. De neger had haar opgehaakt en neergesmakt als een vuil pak kleeren. Ze vloekte en de oogen liepen rood van krankzinnige drift. Maar tegelijk beefde ze aan handen en voeten. Zoo een weigering, zoo een smadelijke bejegening had ze nog nooit van een rijken zwabber ondervonden. En toen ze hem later in de Nes, Impire en Alhambra was tegemoet geloopen, had hij met zulke ijzig-harde en strenge oogen haar aangekeken, dat ze dacht het te besterven. En in zijn dronken buien barstte hij een enkel keer inéén uit, naar haár, en openbaarde dan vreeselijke | |
[pagina 202]
| |
dingen. Maar gelukkig,.... dat zei hij met zijn dronken kop.... en niemand geloofde zijn gekke woorden. Ook nu weer school Joden Jet achter Corry weg, maar de glans-duistere oogen van den neger hadden al dreigend naar haar schuwe, magere lijf getast. Met den blonden reus en zijn bent was de Baron een beminlijk gesprek begonnen. Heel bedaard nam hij naast den felst-joelenden lacher plaats en zwiepte zijn floretstokje heen en weer, in wonderlijk ongewone lijnen door de lucht. Een striemend gesuis ruischte om zijn schrale figuur en telkens gaf hij zich een hevigen tik op de uitgebogen beenen. Toen lei hij zijn stokje dwars over de knieën. Heel hoffelijk bood hij het geblufte en stomstarende gezelschap wijn aan, zijn beleefd-lokkende woorden hoofdzakelijk tot den blonden reus richtend. - Dat scherpt de tong alsof je zout lekt,.... lachte de lobbes en hij klakte van vurigen dranklust. De glazige oogen van den baron leken even uit de diepte óp te glimmen en het verwezen lachje trilde bij de mondhoeken. Toen haalde hij weer den zilveren proppenschieter uit zijn rok en begon flegmatisch op het buffet te mikken. De blonde en zijn bent gierden rond den baron, dol van overmoed en sympathie voor dit nobele type. - Zoo'n bezinksel van 'n vent heb ik nooit gezien!.... lachte hij dronken onder het gezicht van Harry, den stillen student, die hem hard met de staalgrijze oogen bekeek. Madame Maas, het kleine hoofdje schichtig naar den bedaarden lawaaischopper, vluchtte met de schenkjuffrouwen het buffet uit. Ze kenden den baron. In zulke trage buien vernielde hij alles. Met gejaagde gebaren waarschuwde zij de klanten. Plots knalde een drankkaraf en stortte van de plank. Op het glasscherven-geraas barstte een gejuichhoera los van den blonde en zijn bent, en de flanel-auto-meneer zette een vurigen dronk in op den dapperen schutter. De baron lachte bleekjes en lei weer aan op het buffet, dat | |
[pagina 203]
| |
goudachtig en doorschijnend dampte en doezelde in de rookstof. - 't Wordt gevaarlijk!.... schreeuwden eenige heeren dreigend en beangst. - Dan kunt u toch vertrekken,... zei Madame Maas giftig, haar gesmoorde drift tegen het wanbedrijf van den baron, éven luchtend op de benauwde mannen. Ze lachte dadelijk liefjes naar den zittenden schutter en suste rumoer en gedaas om haar heen. Zes lui stootten vloekend de deur open en renden weg en weer plofte een groote liqueur-karaf uit het buffet op den grond. - Tonnerres!.... dát is de échte tonnerres!.... schaterde de reus en hij vond den baron een ‘onbetaalbaar’, ‘eenig’ en ‘nobel’ type, onder hitsige aanprijzing van den slaperigen student. Whiskey Soda en de rijke mainteneé bestaarden elkaar gebluft. Zoo een onbekommerde gast tot ‘vrind’ en beschermer, leek ze beiden wel. Wat pover opscheppertje was daarnaast de lange flanel-ridder en wat een verschrompelde bloodaard, de gluiperige Indischman. Al de gasten van Madame Maas' etablissement voelden opstuivende vriendschappelijkheid voor den ‘gekken kwast’ die telkens een reefje verder zijn pretgordel ontgespte en al boertiger den hoek uitdrong. Uit zijn auto liet hij voor de schijnbaar ontstelde dames tuiltjes bloemen aanbrengen door zijn chauffeur. Met overdreven woord-zorgvuldigheid en gemaniereerd in al zijn bewegingen moest de neger ze helpen vastspelden in het haar, het corsage of op den boezem. Theatraal was de baron van zijn stoel gerezen en keek streng toe of de bloemenhulde wel naar orde en bevel geschiedde. Langs Joden Jet wou de donkere negerhand heenglippen, maar een stugge wenk van zijn heer riep hem tot de orde. De koppelaarster onderwierp zich schuw en ze grijnsde zoo akelig dat de neger zijn deftigheid inschoot en in lachen uitbarstte. Het striemend en kwaadaardig gesuis van den zwiependen stok in baron's tengere hand, bracht een | |
[pagina 204]
| |
vaalte en schrik in zijn oogen en geheimzinnig eigen taaltje murmelend, strakte hij zich weer in de meest galante en afgepaste hoffelijkheid aan. Zilverig speelde het licht op zijn ebbenzwarten kroeskop toen hij voor Corry boog en haar een bloem in het prachtblonde haar zou vlechten. Maar Corry wou de roos zélf ergens plaatsen, duldde de aanraking van den neger niet. Even keken zijn donker-geheimzinnige oogen naar den baron, die rustig knikte. Hij verstond. Ze moést zich dat laten welgevallen. Toch, Corry wilde niet en voor het eerst van den avond stond ze recht-overeind, heel slank, even lang als de neger en worstelde ze tegen zijn sombere kracht in. Hij stond gebluft en keek vol bewondering de goudvonkende pupillen van de wild-weerstrevende en onbevreesde meid in. - Trap z'n kuierlatte wég!.... gilde Joden Jet naar Corry toe. De geweldige worstelaars-rug van den nikker stond ingekromd onder Corry's gezicht als onder een last en even spande hij de grimmige spieren strak. Toch aarzelde de neger aan te zetten en iets van smeekend gevoel en hulpeloozen angst trilde in zijn duisterglanzende oogen, terwijl hij ópstaarde naar de mooie blonde vrouw. Corry, de wangen overgloeid van een fijnen opwindingsblos, keek uitdagend en woest den zwarten kroeskop aan. En dolle moed doortintelde haar de vingers. Ze groeide in haar plotseling verzet dat haar zelve als een kramp was overvallen. Tusschen de ontzenuwde en half-dronken dellen stond zij inééns als de felle Jordaanmeid, los van alle benauwenis, zooals zij zich op den rossen Zeedijk verdedigde tegen een stoeienden schoft, hoog opgericht in het besef van haar kracht en haar durf. Zij wilde de zwarte negerhanden niet in haar kapsel en dan zoú het ook niet gebeuren, al beet ze den nikker de lip af. Ze trilde hevig en haar prachtig- slanke lichaam spande en wrong in het verzet. Ze dacht en overzag niet. Alles deed ze nu, gedreven door het donkere instinct van | |
[pagina 205]
| |
haar machtswil. Onder het woelend getast van de negerhand was Corry's haardos over de schouders losgevallen, als een neérgesikkelde korenvracht, één glansgoud, doorschenen als schildpadden of hoornen kammen. Voor het eerst zagen de kerels haar diabolieke bekoring, haar moed en wellustige heftigheid. De blonde reus júbelde om de worstelende meid; de andere heeren juichten haar toe. Harry was naast haar gesprongen en de automobilist in het flanel riep opgewonden Greta Fucht en Whiskey Soda erbij. De neger raakte al meer van streek onder het diepe fluweel-goud van Corry's oogen, het tartende lichtgetintel er in en den zwoelen vrouwengeur van het losgestrengelde haar. Zij voelde de vreemde bezwijming van den zwarte en plots klonk een wangslag, smakte ze hem met een wilden ruk van zich af. Ze lachte in een woeste vlaag van triumf en een donderend hoera-geschreeuw van de overvroolijke heeren brak om Corry los, boven het bewonderend ontzag-gemompel der bûhne-vrouwen. De baron keek onthutst op. Madame Maas fluisterde hem schichtig iets in en hij kuchte naar zijn knecht. De neger verstond het sein: vérder gaan. Hij herademde. Want hoe sterk dit blonde wicht ook weerstreefd had, met één armdraai lag ze geknield onder zijn zwarte oogen en onbeweegbaar vast in den woesten greep van zijn geweldige handen. Dit vertelde hij Corry, met de lichtende drift zijner ongetemde oogen, terwijl hij haar nu, vreemdlachend en onder een buiging de losse roos aanbood. Zoo, en niet in het haar, wou ze de bloem wel hebben en ze rook er heel lang in, Harry, den blonden reus, den baron, de gasten en al de meisjes lachend en spottend aankijkend. Corry voelde zich ademen in een soort van overwinnings-roes. Dat losbandige stel had ze toch even een lesje gegeven. En wat er nu om haar heen gebeurde, het roerde haar geen seconde. Ze bleef gedachteloos en onbewust voortdroomen op den wellust van haar verzet-daad, trots, dat ze het laffe gegichel van al die fleemende en | |
[pagina 206]
| |
onderdanige meiden om haar heen in hun pronkrokjes, had doen stillen. Zij,.... zij, de ongekapte en de ongekleede. Ze vond den kwasterigen baron een ‘mirakel’ van een harlekijn, dien ze graag het wenteltrapje van de kleedkamer had zien afstruikelen. Ze was nog blijven staan, in volle trotsche lengte met de geplukte roos onder den neus, den stengel speelsch om-en-omdraaiend in de hand. Toch moest ze ergens het haar weer opbinden en ze keek rond naar Jo, met dien lokkenden liefkoozenden lach, die Harry al den heelen avond zoo opwond. Heel haar volblanke en goudblonde wezen, wit in de roode blouse, strakte zich weer kaarsrecht en heel de trotsche, uitdagende figuur overheerschte in het frissche jeugdbloeiende, de ópgesmukte vleeschpraal der fletse en geblankette bûhne-schoonheden. De goudachtige oogen bleven sarrend schijnen en met de witte kleine hand schoof ze koel de gouden haarpracht van den zwarten kimonoblousekraag, in onbewust gebaar den blanken hals nog meer ontblootend. Joden Jet keek in aanbidding naar de meid óp die ‘zoo mooi’ had durven vechten met dien ijzervreternikker, voor wien zelfs Lou de Bokser een straatje óm maakte. Juist toen Jo Corry mee nam naar de kleedkamer om het haar weer op te vlechten, zag ze Manus Peet door den portier naar binnen stompen. Het ontroerde haar wonderlijk, in dien brandenden roes en zwijmelarij het spotmom van den Bochel te zien. Ze lachte dronken.... Hier... de baron,... met zijn parfums, een muscusachtige geur,.... zijn proppenschieter,.... de neger met zijn smartelijken grijnsimond,... het gebonk op de piano,.... de schelle mantels der bûhne-meisjes,.... het zoete gerook der jasmijntakken en rozen onder de wijnlucht,... en daár,... plóts Manus,... die haar de kaart gelegd had,... met zijn cement-gelen kop. Ajakkes,... ajakkes! Hoe brandde het in haar! Ze voelde een wild heimwee weer, midden in het onstuimige en gloeiende Alhambra-gewoel,... naar Karel; een afgunst op al die | |
[pagina 207]
| |
mooie en chique meneeren. Ze hoorde Karels stem, dien vollen, diepen, zingenden klank erin als hij riep. Ze wou wel huilen van vurige opwinding en verliefdheid, juist nu hij er niet was en niet komen kon. En ze hoorde hem heel zacht spelen, laat in den nacht, op zijn harmonica. En ze huiverde van verlangens en heél haar zinnelijke liefdenatuur smachtte naar Karel, Mooie Karel, háár Karel, haar kerel! Jo sleurde haar half mee, niet begrijpende wat er in Corry omging. Achter kleinen Manus was de lange uitsmijter Simbad ingeloopen, met champagneflesschen. De baron had alles opgebruikt; moést Madame wel aankloppen bij haar geburen. Ze stikte van de zwoele lokaalhitte, de jacht en den angst voor al dollere streken van den baron. Een paars-roode tint overtrok haar gezicht en telkens wees ze waar kellners en buffet-juffrouwen moesten dweilen. Boven haar hoofd loerden al glimlachend de naar doel-zoekende oogen van den rijken gast. De kristallen kroon met haar tintelend kleurgedruppel van honderden geslepen prismaglaasjes, als een sprookje van licht en met turkooysblauwe en groene vonken en vlammetjes, lokte... Maar Madame Maas, in angstige aandacht zijn balddadig spel volgend, sprong op den baron áf en dreigde... dreigde... dat hij de kroon niet vernielen mocht... anders zou ze politie laten roepen. De baron wenkte zijn nikker, maar Madame Maas ontglipte zijn greep en smeekte half huilend den baron dat hij zijn vernielingswerk zou staken,... althans den luchter sparen. - All right,... knikte hij en de groote bloem in het knoopsgat knikte mee. Madame Maas zoende zijn fijne handen van vreugde. Nu hield haar gast toch stuk-bij-brok, was hij fideel en mocht de kerel verder doen wat hij wilde; al vrat hij het marmer van de tafeltjes en knapte hij bocaal na fluitroemer weg. Haar Wandspiegels en haar kristallen luchter, met het trillende spel van al zijn lichtjes,... de gouden | |
[pagina 208]
| |
lijst en de plafond-schildering... neen, dié mocht hij niet genaken, want dan zou ze hemzélf eruit trappen, al was hij tienmaal de Champagne-Baron. De baron laadde uit een grooten koker met grinnekend genoegen telkens opnieuw zijn pistool-proppenschieter en mikte nu op de reflector-lampjes, de bûhne-schijnwerpers onder de estrade. Niemand vreesde meer voor zijn zeker schot en bij iedere nieuwe vernieling dansten en gilden de heeren en dames van opgewonden pret, dreunden en stampten voeten op den zanderigen vloer. - Bij Barend Janse... gonge se danse,... lachte Manus naar den neger, die op bevel van zijn heer een gefingeerden messendans op de teenpunten moest uitzwieren. Lange Go, op haar goud-satijnen muiltjes, klakte de woest-ópjagende dansmaat mee en kraaide, boven de muziek, het negergezang en den gonzenden lachjool der gasten, als een lévende haan het morgenuur aan. In den kijkkring om den nikker klonk een oorverscheurend nagekraai van half-bezwijmde haantjes, terwijl Lange Go als een échte kraaier er hoóg bovenuit zong: Kuke... luú... kuú!... - Hoeveelste hebben we vandaag?... vroeg de baron, onnoozel lachend naar Manus. - De vijf-en vijftigste edelachtbare... ironiseerde Manus. - Kan niet,... lachte de baron dronken. - Alles kan,... à je maar goed telt,... spotte Manus door. - Verveel jij je... Bochel?... informeerde zich de schutter. - Sal 'k u segge, grootmogende,... de tijë verandere;... de maande binne vroeger nooit soo lang geweest! - Héél goed... grinnikte de baron,... maar waarom... draag... jij geen hoogzij? - Hoog-sijt-gij?... merci!!... Onder 'n hooge hoed... | |
[pagina 209]
| |
kruipt arremoed,... lachte Manus en zijn linkeroog diepte de kas in. Weer poogde de baron een suf-vies lachtrekje op zijn bleek gezicht te wekken, maar zijn mond weigerde te plooien. - Jij bent... 'n kóp... zég,... jou zet ik op een troon! - Mijn?... schaterde Manus, terwijl rondom de heeren en zangeressen zich verkneuterden in het rappe antwoordenspel van den kriek,... mijn?... à je 'n kikker set op 'n gouwe stoeltje... kwaakt ie dadelijk weer ná s'n modderpoeltje! - Schelm,... lachte moeilijk de baron en snel knalde hij een schijn-werper stuk. Een prethoos omraasde het schot. De baron, zittend, loeide een gaap over zijn bewonderaars uit, rekte zich lui en keek op zijn horloge. - Twaalf uur... al twaalf uur? - 'n Fijne tijd om later te worde, edelachtbare,... viel Manus in. - Die Bad-Aap, geeft d'r lik op stuk,... gierde Simbad, de deur uithollend met zijn geleegde champagne-manden. - I pray you... klonk het weer hoffelijk naar den neger. Maar Manus had het sein gezien en begrepen dat de baron hem wou vangen. Verbluffend-snel was hij het lokaal uitgewipt, Simbad achterna. Joden Jet riep aan de deur, maar haar helper was niet meer te ontdekken. Willy omvleide den baron het meest van alle vrouwen. Hij genoot van haar prachtige beenen, die in de vuurroode satijnen kousen vlak voor zijn neus heen en weer zwiepten. De oolijke kroeskop van Nora dook telkens achter zijn schouders op, dan links, dan rechts, en de eeuwig-dorstige Rosa slurpte het nieuwgevulde glas van den baron half leeg voor hij één dronk deed. Op bevel van den baron moest Willy den neger met poeder... ‘opkalken’. Kat-lenig besprong de zangeres den zwarte van achter en wierp een volle doos stuifsel over zijn kop en gezicht. | |
[pagina 210]
| |
- Zoo'n taartebak!... gierden de vrouwen en Whiskey Soda stikte van den lach, liefjes tegen Greta Fucht aansteunend. De neger grijnsde en slikte en zijn zwarte tronie bleef bij vlekken donker glimmen onder het pierot-achtige masker, waarin de gloeiduistere oogen hulpbehoevend rondkeken. - Uncle Joshua!... zette de blonde reus weer in en het daverde ‘tonnerres’ en ‘Feu de Joie's’ over en weer. In de náchtkroég... mot je wese,
In de náchtkroég... mot je sijn
Daar staat op de deur geschreve...
- Zwijg meid!... vloekte giftig Madame Maas naar Clara, die plotseling met haar lied ordinair was uitgeschoten. - Wat?... schaterde ze terug in woeste vreugde. Madame Maas duwde dronken Clara op het plaatsje en kwam weer lieftallig-lachend naar haar baron toe. Al de bezoekers raasden en lachten om de mallotige gelaats-verwringingen van den witten neger, die slikte en likte de poeder van zijn kroeskop, zonder dat hij, op een wenk van zijn heer, een hand mocht roeren om zich te beredderen. Zacht waggelend stond de baron overeind, met een glas in de hand en klankloos speechte hij: - Vilain nêgre... Je bois... je bois ta santé... Et... et... vous... Madame Maas... - Waterverf!... schoot schaterend Dikke Anna uit, de stem van Manus bedriegelijk nabootsend. - Et vous,... vervolgde doodbedaard de baron,... vous Madame,... vous êtes... une cochonne... Et vous,... vous tous mesdames... vous êtes des rosses... des canailles! En ademloos zonk de hoffelijke Champagne-Baron weer op zijn stoel, terwijl zijn borst nárochelde, een | |
[pagina 211]
| |
verstikt geluid. Een roetachtige geur dampte van de bûhne naar de zaal; een lucht van brandend hout. Madame Maas keek ontzet... De oudste kellner stelde gerust,... het gloeiend glas van de stukgeschoten schijnwerpers had gesmeuld tegen beschot en estrade. De baron mikte weer op het laatst-overgebleven reflectorlampje, maar de hand beefde vreeselijk. Zijn arm zwabberde af naar den hoek van Joden Jet, die gilde van angst. Dadelijk sprong de blonde reus bij en ontwrong den baron het pistool. De neger, die schuw het zandfijne wit van zijn oogleden wreef, deed alsof hij niets zag, terwijl zijn Moorenkop schichtig grinnikte van blijdschap dat een vermetele zijn baas aandurfde. De baron liet zich koker en proppenschieter slapjes ontnemen en Madame Maas zoende in vervoering den blonde, dat hij eindelijk zélf het gevaar inzag en de vernieling tegen ging. Maar plotseling ontwaakte de baron uit zijn dronken indommeling en keek hij strak als een slaapwandelaar. - Je suis... des... désarmé... nom d'une pipe!... En hij wenkte zijn neger, die met de sneeuwbui op zijn kroeskop ingebukt-eerbiedig voor hem kwam staan. De blonde reus keek in spanning. Hij wist dat al zijn vrienden hem helpen en bij één woord zich op neger en baron werpen zouden. Mevrouw Maas voelde instinctief de situaties. Ze gingen den vent aan mootjes hakken. Geen glas was er bijna meer heel!... De politie in huis... ze rilde. En weer besmeigelde ze den baron met lieve woordjes, dat hij zich kalm zou houden. Ze zag,... hij treuzelde,... godlof. Snauwend richtte zijn stem zich naar den neger, die ópsprong alsof iemand hem een bajonet de ribben had ingestooten. Hij moest zich wasschen, zijn livrei reinigen en buiten ‘volk opduiken’,... beval streng de baron. Na een kwartier kwam de neger met een straatzanger terug. Het was een vervuilde steegzwerver met schuwwoeste, groene oogen. De neger stootte hem in het heete lawaai van de zaal en onder het schelle licht leek hij een | |
[pagina 212]
| |
vervuild beest. De straatzanger beefde en langs zijn smerig, gescheurd hemd krasten zijn roetnagels van benauwdheid. De baron liet zijn rottinkje nijdig door de lucht suizen. - Zingen!... beval de baron en snel reikte hij tusschen de zilveren klontjes-tang van het buffet, den straatzwerver een gulden over. Met een gretig-wilden ruk ontroofde de man hem tang en geldstuk en wou snel de deur uitspringen. Maar de neger troonde donker achter hem, greep den zwerver in den nek en sleurde hem voor zijn heer. De straatzanger trilde op de knieën die samen kromden en dolle ontsteltenis staarde zijn oogen uit. Van zijn goorgroen gehavend jasje over het onderhemd, walmde de armoe-stank. - Een pakhuisdief!... schold de blonde reus. - 'n Beest van met-s'n-vieren-in-één-bedstee,... schimpte wrang Madame Maas. - Vuns... vuns,... seg!... lachte de baron heel viesjes... Wat doé jij? De straatschooier beefde en de verwilderde groene oogen knipperden tegen het licht. - Ikke... ikke... bin... van de... Inwendige... Sending weggeloope... - Wat is dat? - Van... van,... trilde zijn stem,... de Ure... des... Oordeels... Zijn nagels krasten weer over het walmende hemd en de groene oogen keken wanhopig rond. - Wat deed je? - Lood... loodgietersknecht... stotterde hij er weer uit,... maar ik bin... van binne verroest... siet u! Een hoongelach omschaterde den zwerver. - Ikke... heb... één lamme arm! Weer joolden de plezierbenden. Alleen Harry walgde van zoo menschelijk ellende-brok en wou dat ondervraag-gesprek beëindigd zien. De zwerver stonk van vuil en ouderdom. | |
[pagina 213]
| |
- Vuns... vuns,... seg!... lachte de baron bleekjes en vies kneep hij den neus dicht. En weer gaf de baron hem tusschen de klontjestang een gulden. De zwerver greep nu aarzelend toe en keek angstig naar het joelende gezelschap. - Zing nu!... beval de baron. Erbarmelijk jammerde een straatdeun uit zijn oude keel en zijn drankstem klonk als smartelijk hondengejank. De vrouwen, opgewonden en dronken, lalden er een ander straatdeuntje tegen in en de bevende en schurftige zwerver zweeg. Harry schreeuwde: - Laat de kerel er uit! - D'r uit met s'n asem!... gilde Willy, die rilde van den schooier. - Er uit! - Er uit met de pakhuisdief! Uit alle hoeken werd geschreeuwd en de zaalbaas Van Dommelen riep het hardst. Zoo een ondier in zijn etablissement,... zoo een luizige bedelvent! Ook Madame Maas voelde den weerbarstigen drang van haar klanten en de onvermakelijke poets die de baron hen nu weer uitgespeeld had. Toen kreeg ook de neger een wenk en bij zijn nek sleurde hij den straatzanger naar de deur, die van de belachelijke grollen der heeren niets begreep. Weer moest de neger van de straat nieuw volk opduiken en tegelijk kip, visch, oesters, haring en paling meebrengen. Na een kwartier duwde hij een zwaren, grooten kerel het lokaal in. Het was Maarten, de Christelijke verteller der danskroegen tusschen Zeedijk, Lange Niezel en Warmoesstraat. Een vuile, slappe, groote hoed stond ingedeukt boven zijn grijsharigen kop. Zijn bruine oogen fonkelden zeer brutaal en door zijn bewegen ging een vermetele vrijmoedigheid. Zijn vale, gekleede jas was tot onderaan dichtgeknoopt. Een roode trui schemerde onder de vuile lapellen. Ook hém gaf de baron geld en rumoerig sloot een nauwe kring van kijkers en luisteraars | |
[pagina 214]
| |
om hem heen. De piano-bonker zweeg en de violist slurpte uit een bierfleschje. Heel plechtig, met diepklankvolle stem begon Maarten te verhalen van zijn avonturen als oud varensgezel. Hij wist van niks als van het verre water; van bombrood winnen en van wuivende vrouwtjes op den kant. Hij verhaalde guiternijen van een verliefden schipper, die al de meiden en vrouwtjes haar leven lang liet lachen, praten, buigen. Maar als ook voor hem de dag aan het dalen ging, dan kon hij nauwelijks op zijn holsblokken drukken,... en lag dra de zool van zijn hoos uit de binnennaad. Zijn stem drong klankzwaar naar een dreigende moraal, waarvan een iegelijk mocht leeren. - Zeg duizendmaal genacht,... gedág. Eéns mot een ieder toch zijn hoofd naar beneden bukken! De baron knikte en heél de jolende bende luisterde naar de diepe en ontroerde stem van den volksverhaler. Een daverend applaus klaterde los toen hij uitverteld had en de baron dwong hem wijn te drinken. Hooghartig en zwierig tegelijk zette hij den kelk aan zijn mond en de lippen slurpten gretig. Toen brutaal, lonkten zijn oogen rond en begon hij brallend te schimpen op de luchtige kleedjes der dames en de arme, afvallige zielen die er onder huisden. Alleen de God van leven en van dood is de Rechter op aard!... Hoé fier en krachtig, hoé pralend,... één wenk van God Almachtig en allen sloten ze de oogen! Ook zíj moesten éens toch rekenschap geven van al hun werken en niks was vreeselijker dan te vallen in de handen ‘des lévende God’... En plots begon hij plechtiglijk de glinsterende allegorie van zijn bestaan tusschen de genotzieke en grillige schepselen óp te stellen. - 'n Schip,... 'n schip,... siet u dames en heere... 't Roer is de Wijsheid van bove... De mast... dat sal 't geloof sijn van de Heilige waarheid... Het seil, mamselle,... is de Liefde en de Deugd,... en het anker... | |
[pagina 215]
| |
wéédèr... de hoop der saligheid. Nou de vlag,... de vlag,... is 't kruis van Christus... en de ballast... de liefde van Jezus... En nou nog de lading,... die de wáre Hemelsche goedere beteekene... en al de kooie binne sooveul as de vier Engele... En as je nou 't kompas siet,... as... as... 't Heilige woord Gods... en de waterstroome... as... de genade Gods... siet u, dames en heere... bevaar dan de see van 't leve... en dat 't u alle welga! Maarten de verteller keek met opgezwollen gezicht rond. Hij hoopte indruk te hebben gemaakt. Een fanatieke glans overlichtte zijn tronie. Onder de bezoekers zonk een stilte en allen keken naar den baron, die slaperig had geluisterd. Om den straatprediker duisterde iets tragisch van verzonkene grootheid en verloren trots, toen hij zijn enormen slappen hoed den kring voor hield en een rondgang bedelde. Van allen kant werd er geld ingeworpen en gretig gooide hij den bol in zijn hand leeg. Toen haalde hij plots van onder zijn smerige jas een afgrijselijk behaard en bloederig afgesneden, halfgekookt zwijnsoor voor den dag waar hij gretig de tanden inzette. - Ik heb honger,... verontschuldigde Maarten zich en hij trok er een brok vel en vleesch af. Zijn uitdagende oogen lachten en even onverhoed als hij begonnen was, stopte hij zijn afgebeten varkensoor weer tusschen zijn vuile jas en haalde onder zijn roode trui een blanke fluit naar voren. Toen begon Maarten vrijwillig een straatdeun te spelen. Het klonk joedelend en vol. De vrouwen begonnen mee te zingen en de baron sloeg met zijn rottinkje de maat op den rug van zijn nikker. Plots verblufte Maarten den ganschen kring. Hij bespeelde zijn fluit niet alleen met den mond, maar vliegensvlug babbelden de mollige toontjes om hem heen, blies hij met zijn neus, zijn ooren, met al zijn lichaamsdeelen. Want overal waar hij de fluit op zijn lijf indrukte, bleef de melodie klinken. Zoó speelde hij van achter, van voren, op | |
[pagina 216]
| |
zijn rug, onder zijn armen, op zijn hoofd, weer onder zijn neusgaten en in den mond, en ongestoord babbelden de toontjes en bleef hem de fluitklank omzweven. Daarbij draaide hij rond als een derwisch-potsenmaker, om niemand te laten zien hoe hij zijn fluitkunstje klaarspeelde. Een joelgejuich brak los en in vrijmoedige zwierigheid boog hij diep voor het pralende gezelschap. Van den baron kreeg hij weer uit de klontjestang een groote fooi en onbeschroomd stapte de hooge kerel het lokaal uit, onbeschroomder dan hij ingestapt was. De baron vond hem even aardig als het blanke zusje van Hokio, die hij straks zou bezoeken. Corry stond weer naast Mooie Jo, de haren hoog opgekamd, maar nu een fijn snoertje om het heele hoofd. Ze beefde van aandoening. De kellners liepen gejaagd, de bestellingen klonken luid. De drank brandde en prikkelde haar op de tong. Harry keek haar dolverliefd aan. Harry, vertelde haar Clara, was de beste vriend van Blonde Frits, den student, nee,... een guit en mooi!... een échte mooie kerel! Madame Maas en Joden Jet omsloopen haar al vaker. Voorál Madame dwong Corry vrij en ongegeneerd te drinken; de baron bekostigde tóch alles. Ze knikte, maar in stilte nam ze zich voor geen slok meer te nemen. Weer raakten de champagneflesschen leeg en weer drong de baron er op aan dat uit alle hoeken van de Nes bijéén gehaald moest worden. Hij stond op en waggelde voor de openstaande piano; brabbelde Duitsche zinnen door Fransche heen en schold in het Engelsen naar zijn nikker, die al zijn zigzagstappen behendig en op den hiel volgde. De piano stikte van den dorst, beweerde de baron. Haar keel was drooggespeeld. En plots goot hij zijn glas in de grommende diepte van de rammelkast leeg. Hij waggelde en lachte idioterig: - Tiens,... débine... sâoule toi... aussi!... Zuip!... jij mormel,... óók dronken!... Niet ik... alléén... jij jankend beest! | |
[pagina 217]
| |
En hij zonk machteloos tegen zijn neger aan. - Hortsik... hortsik!... joeg de blonde reus op en heel de bende omzong den waggelend-hangenden baron met het opjagende refrein: - Hortsik!... hortsik!... voor de kaantjesbraaier! - Hij is laveloos,... zuchtte Madame Maas. Ze huilde inwendig van woede dat de baron nou weer de piano bemorste; ze vroeg zich wrevelig af waarom iemand van zulke krankzinnige balddadigheid niet onder curateele gesteld werd. Maar haar liefste lachje smeigelde ze toch naar den dronken Champagne-Baron toe, al was dat nu net de eenige klant in haar etablissement voor wien ze comedie speelde. De neger had zijn heer weer doodomzichtig op een stoel neergezet. Die pruttelde onrustig... - Stars and stripers for ever... Madame... non... non... Zijn bovenlijf schommelde eh hij zoog met vier halen een tengere cigaret op. - Ik zie geen... Imperial... demi-sec!... Nee Madame... dan ken je me niet... dat is... nom d'une pipe... dat is... slappe Pedro... Ximener... met Talma door elkaar... Hij lalde en zijn neger smeekte hij, den pianist te vragen de wals Brune et Blonde te spelen. Hij zong, struikelde over maat en tong, en plots rees hij rechtstandig onder de oogen van zijn neger op en beval woedend en doldriftig: - Brune et Blonde!... Brune et Blonde! Toen zonk hij weer gek lachend en machteloos in elkaar. Maar de gasten, met den blonden aanvoerder voorop, schreeuwden en brulden naar den pianist: - Eerst Brune et Blonde! De koortsige warmte broeide door de dampige zaal. De vette pianist bonkte en de viool kraste en jammerde. Het licht te allen kant golfde heet van het geschilderd plafond en de luidruchtige dronkemanswoeligheid der | |
[pagina 218]
| |
gasten steeg bij de minuut. Toen er een nieuwe bezending wijn was ingedragen, kreeg de baron een inval. Hij keek weer helderder door zijn glazerige oogen en fluisterde rustig zijn neger iets in het oor, waarop die dadelijk wegstapte. De baron lachte en zong en alles dooreen-haspelend leerde hij Mooie Jo alleen te leven voor glimlachjes, fijne kleeren en vroolijkheid. - Lacht 't leven wég mejuffrouw,... en zing als de gondeliers in Venetië,... niet Madame? En hij bazelde dooreen van beurspaniek en paard-rennen, van mooie dassen en de slavernij der liefde... en wild-ironisch krulde zich de neus en sarcastisch beet hij den mond dicht. Toen de neger inkwam met een dertig claque-hoeden in de hand, uit de auto opgevischt, begon de baron zijn zangstem te tokkelen en deelde de opdringende heeren ieder een instrument uit. De claque-hoeden flapten open en dicht in de speelsche knuisten der gasten en een nieuw vreugdegejoel brak los. Ze plakten elkaar de hoeden op het hoofd, scheef, schuin en gedeukt. De blonde reus droeg een ijzerroest-achtige kachelpijp en ging op een stoel staan zwaaien met de forsche armen. Maar, dwars door het lawaai en stemmengeraas, het geklikklak en gefloep, eischte de baron orde, niets dan orde. Ieder der bezoekers die een niet lekkenden hoed bemachtigd had moest voór zijn Excellentie verschijnen. De baron zou den nieuwen champagne-aanvoer in de hooge hoeden leeg schenken. Op één,... twéé... drié, mochten de deelnemers eerst beginnen te slurpen,... tot plotseling ‘stop’ klonk van zijn mond. Dan zou hij weer eén, twee... drié roepen en weér stop! Wie dan nog wat in zijn hoed had moest een rondje geven. Al de gasten in wijden kring, achter elkaar, waggelden bijeén met hun volgeschonken hoeden en de vrouwen schaterden, plonsden bloemen en chocolaadjes de claque's in. De baron poogde in artillerie-commando: eén... tweé... drié!... met verminderde trefzekerheid... de guide reks!... af te | |
[pagina 219]
| |
roepen, maar zijn tong weigerde en hij lachte weer. Toen, op een wenk riep de neger: Eein... tweei... droej!... en van alle kanten klonk een slurpend en inzuigend geruisch. - Stop!... riep de baron, die onder de hitte weer half was ingedommeld, op het oogenblik dat geen enkele gast meer een droppel in den hoed had. - Baron... verlóren!... krijschten en juichten de heeren en dames, en ze dansten een patertje om den half bewusteloozen edelman. Goudblauw en vochtig dampte de cigaretten-rook door den lichtnevel en de kleurige costuums der vrouwen dwarrelden vlinderig naar alle hoeken der bruisende zaal. - Spoel de roemers!... gilde Madame naar de buffetjuffrouwen. - Leg es an hier,... stootte Go haar glas tegen de hand van den baron. - Vier is 't glaasje van balddadigheid!... schreeuwde de flanel-man en hij dook in tusschen de rijke maintenee en Whiskey Soda en probeerde een Russischen hurkdans, waarbij hij onder hoongegier der vrouwen, achterover viel in het wijnnat. Een kaalkoppig heer grabbelde tusschen de dansende beenen naar zijn bril die hem van den neus geslagen was in het opdringend gewoel. Als het staartje van een zilverblauw tanagra-vogeltje streelde Whiskey Soda's hoedenveer in den vochtigen nek van den Indischman, die telkens zich woedend bejeukte. - Zoo'n luibuik!... schold de rijke maintenee naar den Indischman en zoende plots Whiskey Soda heftig op den mond. Haar blouse, weerschijnend als smaragden duivenvlerkjes, omspande haar slanke taille en de Indischman keek met afschuw naar de elkaar kussende vrouwen. De baron in zijn schel-lichtenden hoek mopperde en hikte er dazend uit dat hij eerlijk verloren had en weér | |
[pagina 220]
| |
bestelde hij champagne. Al kostte het hem hem paar lapjes van duizend,... deed niets,... deed niets. Hij had eerlijk verloren! Maar de kellners kwamen schuw zeggen dat er geen flesch meer te krijgen was. Toen, ineen weer nuchter, stoof de baron doldriftig op en zijn wangen trokken groenbleek. Hij schold en raasde dat hij champagne moést hebben als hij het bestelde,... of niets bleef er heel in het lokaal. - Maar meneer de baron,... meneer,... suste en smeekte Madame Maas... als er nou niet is!... Maak nou geen hommeles! Maar de baron, door den neger opgewerkt, spoog venijnig, blies en schold naar Madame. Ze loog, als een kreng; ze wou hem kraphouden, in die vunze katte-kroeg van melkslurpers. Een dronken opwindingsstuip woedde door al zijn leden. Een gif kwijlde schuimend hem van de blauwige lippen. Hij wou zijn onderbroken vernielzucht ergens op wreken. Door zijn ziedende brein stookten kwaadaardige vermoedens en hij wroette in zijn duistere gedachten, waarom Madame hem de champagne weigerde. Hij had eerlijk verloren en hij moest de ronde betalen! En weer overraasde hij de sussende angstwoorden van Madame, die blies, zweette en huilde. Maar niets hielp. Als ze niet binnen tien minuten nieuwe flesschen bracht, bleef geen spiegel, geen kroon, geen licht, geen glas meer heel. En Madame Maas knelde zich de vuisten voor de oogen, jammerde en schreide, en onder de bezoekers begon een dreigende stilte af te grommen. Allen begrepen dat de baron, die telkens zonderling wild en gepassionneerd ópleefde uit zijn insluimeringen, met zijn neger zou doen, waarmee hij dreigde. En Madame Maas waagde het niet politie in huis te halen, omdat ze dan niet royaal en rustig kon afrekenen met den baron, die altijd zoo goed betaalde. Naar alle kanten stuurde ze boodschappen de Nes in; naar Casino, Brouwer, Hokio,... Van Geuns,... bij Impire en Parisienne. Een ieder kwam met een restje aandragen. Simbad bracht | |
[pagina 221]
| |
Ga naar voetnoot+ nog zes flesschen en met een smak op het buffet dreigde hij: - Dà's de laaste droppel!... In heel de Nes geen flesch, geen spaánder meer! Madame had hem wel willen zoenen en stopte hem een schutter in de hand. - Nee,... geen bier... ik mot huppelwater!... Tjonge, kijk de Baron, staat in se bangmakertje!... De rimpels op zijn laag voorhoofd plooiden inéén als diepe, zwarte en glimmende naden. Madame Maas bracht den woedenden baron met maischen glimlach de opgescharrelde restantjes, erbij voegende, smeiglend, dat er nu in heel de Nes geen druppel champagne meer te krijgen was. Haar paardenlijf schommelde door de menschen heen en haar kortvette armpjes wezen naar de straat. - Vraag 't wie je wil Beron!... De glanzende tanden van den neger lachten blank in den lachmond. Ook zijn meester begreep en groette de dobberend-zwaarlijvige Madame met spottende saluutgebaartjes. - We drinken de laatste droppel van de Nes!... joelde Willy om den hals van den reus hangend. - De laatste druppel,... lachte de baron en wankelend stond hij weer overeind, morsend op de zij van zijn roklapellen. - De laatste droppel!... - De laatste droppel van de Nes!... Het raasde en joedelde rond in al stemmen en toonaarden. Joden Jet grijnsde en zong mee, stomdronken van al de champagne. De lichaamsvormen der vrouwen en de pronkkleuren hunner japonnen leken een chaotisch kluwen. Ze rengelden, stoeiden en hingen bezwijmd en lallend over elkaar heen. Hedwig, Mooie Jo en Willy probeerden eenige tafel- | |
[pagina 222]
| |
tjes te beklauteren, wat ze, na hevige spartelingen gelukte met behulp der minst-dronken heeren. Als een waggelende en hellende pyramide klauterden zij op elkaar, klonken met de aangereikte glazen de gezondheid van den royalen champagne-man. Een opgewonden gejuich omgolfde den baron, die kalm een nieuwe cigaret opstak en weer zich overeind heesch. - We drinken... de laatste druppel... van de Nes! - Hoch!... hoch!... Hij leve!... leve in de gloria! Het gezang bulderde los en Corry voelde zich onder die opwinding verschroeien. Zulke vreemde gewaarwordingen had ze nooit ondervonden. De neger had juist op bevel van zijn heer al de lucifers-bakjes leeggebrand met een aanstekertje. Een zwavelachtige rook mengde zich door den wijngeur en de bierlucht. Corry snoof het zoete van gebrande gummislang en ze voelde zich stikkend benauwd. Ze hield ontzaggelijk van zulk geraas en verdoovend plezier, als op een gemaskerd bal, waar plots het lamplicht werd uitgedraaid. Hier geen gekruip voor een hoogen meneer, geen huichelend geteem en gewauwel. Ze zag het,... als ze woú kon zij hem óók knippen, dien dronken harlekijn. O, dat zanggezoem, die wilde oogen, dat gieren en loeien van de lach- en pretsteimimen, het bracht een dol-tintelend genot door heel haar jonge wezen en hoe zwaaiender de mallemolens dooréén-wiekten langs en om haar, hoe duizeliger en plezieriger ze dat vond. Op den Zeedijk, alleen wat kerels met een paar straaltjes bloed door het lijf, wat messenstekers en vuile vloekwijven. Maar hier stookten ze een ander vuur! Ze voelde den wellustbrand van de begeerende en genietende heeren op haar overslaan. En toch, tóch... o, diep ellendig wist ze zich in deze doljolende bende, moedermensch-alléén. Ze zag in haar duizelroes het afgetobde en ingezonken gezicht van haar moeder pál voor zich, om te grijpen. Ze zag Frans Leerlap, de kinderen, maar het vreeselijkst van allen,... Mooie Karel! Pif... paf!... als die wist waar ze noú zat! Als die ‘Het Hert’ intippelde | |
[pagina 223]
| |
en hij zag haar hier uitwaaien... ze zou in de klink raken! Om haar wroegend geweten te stillen begon ze weer wijn te drinken; kon ze vannacht zwart van den duivel droomen. Ze hoorde Guus jammeren. Dit bûhnemeisje huilde altijd angstwekkend als ze dronken gemaakt was. Madame had wreed en dreigend met ontslag, al de vrouwen opgejaagd ‘in te slaan’ tot ze niet meer kónden. De zangeressen begonnen gillend, huilende Guusje uit te schateren. - Ik ga naar huis!... Ik ben doodziek!... jammerde het kind van zeventien. Weér klonk een schimpend gelach op. - Kà me niks schele!... lache jullie maar!... Ik ga naar huis! - Dat hè je geeneens!... schreeuwde Lange Go en Madame schold woedend op de ‘slet’ die amper een paar glaasjes panje kon stouwen. Toch vreesde ze dat Guusje ging schreeuwen en krakeel slaan. Met behulp van Dora, die met haar schraal en giftig gezicht minachtend rondkeek omdat alle mannen haar verwaarloosden, sleepte Madame Maas puffend en vloekend het dronken-jammerende meisje naar de bûhne en liet haar onder schreiend misbaar tegen den muur in een hoek op den grond zakken. Madame hoorde van vér het zware snurken van den balddadigen baron. Nou raakte de plecht van het schip, juichte het in haar, want zoo eindigde altijd zijn boertig nachtbraken. Ook de neger was gaan zitten, wat hij niet zou wagen als hij niet zeker wist dat de baron bleef dommelen. Nu had de baron zijn personage afgespeeld voor den ganschen nacht; zou Madame hem zelf te slapen besteden. Het leek stil, klaar weer. Ná sluitingstijd, twee uur, kreeg hij van baas Van Dommelen vast den voet op den neus, grinnikte ze wrokkig. Nieuwe klanten, nachtvolk, traden binnen. Enkele ongeduldige heeren die niet wilden wachten tot twee uur, kochten nú al de vrouwen of meisjes uit. Een pochhans | |
[pagina 224]
| |
betaalde den dubbelen prijs voor een slank brunettetje, dat er ijdel om gichelde. - Zoo'n schobbejak!... schold de kroeskop Nora,... hij had gisterd beloofd mijn uit te koope!... Met huichelende teederheid drukte Madame Maas de uitgekochte meisjes op het hart, goed voor de heeren te zorgen. - Zukke goeie jonges,... teemde ze,... 't zou me werendig spijte as se... as se verkeerd anlande! Den ‘goeie jonges’ hield ze echter alles dubbel af, voór ze de Nes inzwaaiden; óok wat de baron voor hen betalen moest; en bovendien onhebbelijk-ploertige fooien voor kellners en muzikanten, welke zij altijd,... om haar zwakke memorie,... met het strijk- en bonk-personeel vergat af te rekenen. Dat sulde glad als een stuk spek en de eerbare vrouw sloeg er een apart spaarpotje uit voor eigen meisjes, die dames, échte dames-van-de-nette-wereld moesten worden en geen dellen-in-Nesschuiten. Alléén zou het lenig en listig geschieden, zoodat buffetjuffers en de zaalbaas haar niet te nauw op de handen keken, anders ging het aan het kenteren; kreeg ze last met den dronken pianist en den oudsten kellner. Eenige meisjes sleepten zich weer lusteloos en zwaarmoedig naar de uitgedoofde bûhne, die met weggeschoten voetlicht verlaten donkerde in de zaal. Corry bekeek nieuwsgierig de gehavende en ordelooze estrade, toen juist Jopie, groengrauw en met akelig vertrokken gezicht, het trapje kwam opstommelen. In de zaal, naast den baron had zij zich goedgehouden, maar nú kon ze niet langer, voelde ze zich stikken. Ze dacht te sterven van benauwdheid. Ze liét zich niet op zoo verachtelijke wijze wegsleuren uit de pret als Madame Guusje gedaan had, die nog machteloos lag te kreunen en snikken in den hoek tegen den muur en te jammeren dat ze naar huis wou,... maar ze keek toch met sterfoogen rond, dol beangst. De bullebak Van Dommelen schreeuwde iets rauws en liederlijke naar de benarde Jopie, zonder dat zij het hoorde. Ze smeekte Jo en Corry haar even te helpen. Corry, die. zich nooit voor | |
[pagina 225]
| |
een ander uit medelijdende ‘goeiigheid’ moeilijk maakte, voelde zich nu akelig getroffen door het vaalgroene en sterfbenauwde gezicht van de meid. Jopie vloekte hijgend naar de ‘vuile’ Madame, dat die haar zooveel smerigen Rijnwijn en champagne dooreén had laten slurpen. Dat stuk drek-van-een-inensch, schold ze giftig in haar benauwdheid uit, vermoordt al de vrouwen! Maar ze mikte zoo nauw niet als het den wijven-roimpslomp gold en niet haar éigen gekoesterde dotjes-van-dochters, die nooit een stap in de Nes mochten doen. Ze trilde van zenuwachtige opwinding, Jopie, en al grauwgroener zonken de wangen weg. Corry vroeg waarom ze den rommel niet achter haar had leeggegooid, zooals zij het dood-schuw de aardige Gezina had zien doen. Jopie wou antwoorden, maar een benauwdheids-aanval deed haar inéénkrimpen en opvliegen en vallen. Jo en Corry trokken haar overeind naar het plaatsje buiten, waar ze de koele nachtlucht kon inademen. Jo vertelde Corry intusschen dat nooit een meisje mocht weggooien wat ingeschonken werd. Dat leek, als iemand het merkte, een grove beleediging voor de gasten. Maar vooral Van Dommelen, de zaalbaas, duldde het niet, om de chanteuses lekker te pesten en te dwarsboomen. Corry voelde de zachte Meinachtkoelte het brandende gezicht omluwen en even zoog ze diep de zoelte in. En ze dacht niet meer aan de benauwde Jopie naast haar. Ze vond de kokhalzende meid nu alleen vies en onooglijk. En ze bekende zichzelve dat ze vooral in fijne en lichte maniertjes Gezina zou nadoen. Dat leek haar de fijnste meid van allen. Die deed alles zoo koel en rustig uit de hoogte. Naast de gracieuze bewegingen van lichaam en handen, zooals Gezina den ganschen avond door te zien had gegeven, werden al de anderen grof, belachelijk en afschuwelijk opgesmukt. Hoe had ze zichzelve nog één oogenblik door die blinkende armelijkheid kunnen laten vangen! De nachtzoelte had snel de wonderlijk-vloeiende, | |
[pagina 226]
| |
koortsige en overdreven gedachten in Corry's brein afgekoeld, over al wat ze rond haar had zien flitsen en gloeien. Door haar dubbel-natuur stond ze beurtelings ónder en bóven de omgeving. Ze zag de leelijke, slurpende en gluiperige onderworpenheid der op fooitjes azende meiden en tegelijk het heet-liederlijke der begeerders. Ze had wel kunnen uitgillen en kunnen rondrammeien om ál het opgekropte in haar lucht te geven. Maar Jo keek spotzuchtig en neuriede: - Ik lust van me léve geen pisangs meer! Plotseling sprong Jopie op het duistere plaatsje weer dolangstig overeind. - Late jullie me niet alléén! Haar stem smeekte. Jo suste, maar Corry voelde verachting voor dit hulpelooze schepsel, dat in haar eigen droes omkwam. - Ik heb zoo'n angst!... kermde ze hartverscheurend. - Wát nou?... wát nou?... kalmeerde Jo. En Jopie, die ondanks haar benauwing graag wilde spreken, in een zenuwachtige behoefte te beseffen dat ze niet alleen gelaten was, vertelde dat ze op haar kamer in de Sint Janstraat, iéderen nacht, door vreeselijke bangheid overvallen werd. - Wát dan?... drongen Jo en Corry aan. En ze vertelde hijgend benauwd, dat er op haar kamer naast haar bed,... zie je... vlak náást haar, altijd iemand zwaar lag meé te adem halen,... zonder dat er een te zien was. Corry rilde en vond het griezelige malligheid. Ze keek óp naar de duistere, eindeloos-verre lucht boven het plaatsje en ze kreeg het inééns heel koud. Ze hoorde het gedempte zangrumoer der bezoekers in de zaal en ze verlangde naar binnen en naar de mooie, sterke oogen van den student Harry. Jo schold onverschillig naar de benarde Jopie: - Je dronke test sà je meene!... Dat is van de slingerolie! | |
[pagina 227]
| |
Ga naar voetnoot+
En ze spotte bijtend dat Rooie Stien ook altijd zulke gebbetjes maakte als ze dronken was, maar dat ze haár niet moesten ‘voeren’. Dan moest ze maar voor een nacht in de bazar slapen inplaats van in de Sint Janstraat. - Es kijke of je dat ademende lijk dán óók hoort!... gierde Jo en weer rilde Corry hevig over heel haar wezen. Maar Jopie hield vol dat ze, doódnuchter, altijd dat gezelschap kreeg, dat zwaar-zuchtende en ademende schepsel, zonder ooit iemand te zien. Corry verlangde dringender nog naar Harry en ze wou de meiden niet laten zien hoe ze te bibberen stond om het nare verhaal van dronken Jopie. Toen Jopie begon bij te trekken, stapten ze van het al koelere plaatsje weer de zaal in. - Wanneer trouw jij Corry?... schertste Jo plotseling. - As de raape hoog staan!... antwoordde ze rad en lachend. In het lokaal gingen Jo en Corry naast de weer oplevende Jopie zitten. Haar zus, een buffetjuffrouw, liet haar door een kellner een brokje eten brengen en traag begon ze weer de ontlaste maag te vullen. Toen vertelde ze stiekem Corry dat ze nog nooit met een man was meegeweest, al sloeg ze ook nóg zooveel branie met de tong en al deed ze het voorkomen alsof ze wel tien minnaars tegelijk bevredigde. Niemand geloofde haar, huilde ze naar Corry toe, dat ze een fatsoenlijke meid was en daarom werkte Madame met dat smerige drinkgoed altijd naar haár kant uit, om haar fatsoen er ónder te krijgen. En weer bevestigde ze klemmend dat ze zich nog nooit zoo een gemeenen Nes-zwabber had gegeven en dat ze haar leven lang niets met mannen te maken wilde hebben. Corry lachte verborgen om het eeu- | |
[pagina 228]
| |
wige maagd-verlangen van Jopie, zonder te vermoeden dat ze een lokkend en goed-gesalarieerd helpstertje van Joden Jet toesprak. Harry was naast haar stoel komen staan en vroeg heel hoffelijk of ze nog lust had een nachtwacht los te trommelen in Maxim of Lemmens. Corry's oogen glinsterden. Daár begon het al! Nou kon ze naar binnen! En nog kort geleden had ze staan blauwbekken buiten onder de aapjeskoetsiers en taxi-chauffeurs. Het schoot haar ineén door den kop:... Dien,... de poppetjes-broze Dien,... was niet geweest met haar lief. Nou, kon het haár schelen!... Harry vroeg weer en ze keek naar hem óp, pal in de staalgrijze, diepliggende oogen. En fijner plaagde Corry terug, overzeker van haar overwinning: - En Willy dan? Willy was zijn vriendin niet, verklaarde Harry, al kon hij prettig met haar keuvelen omdat ze niet zoo gemeen hanneste als al de anderen. Corry bekeek hem nog eens goed onder het praten. Ze vond dat scherpe van kaak, kin en neus heel sympathiek aan den vent; net een kloeke Americaan. Ze wou wel dolgraag mee, bedacht ze, maar ze zou tóch weigeren. Ze zou hem nog niets toestaan en niet happig op voordeeltjes of pretjes lijken. Zeker, hij keek leuk, maar ze moest zich bedwingen en naar het akelig-kale Lindestraatkrot alleen heentrekken. Of hij haar even het zwarte kraagje wou instoppen bij den nek, vroeg ze vleierig en raadselachtig-omzichtig weerde ze Harry af. Vóór het sluituur wilde ze nog weg. Ze groette Jo en de heelemaal opgeknapte Jopie. Ze zocht rond naar Joden Jet die dronken-bezwijmd in een donkeren hoek den roes lag uit te paffen, benauwd met de lippen blazend. Ze zag uit naar het paardzware lijf van Madame Maas en het fonkelende garnituur op haar paarszijden blouse. Ze knikte hier en daar, naar den blonden lobbes, Whiskey Soda en de stille, rijke maintenee. Maar haar liefste, lokkendste lachje behield ze voor Harry die | |
[pagina 229]
| |
Ga naar voetnoot+ de deur voor haar openduwde en beleefd zijn hoed afnam. Corry rekte zich uit; heerlijk slank en blank ging ze den verliefden student voorbij. Ze was met een katzacht sprongetje over de slungelige beenen van den zwaarsnorkenden baron heengewipt en nog even ving ze óver het hoofd van Harry, den brandenden blik van den athletischen neger, dien ze met een lief lonkje duizelig achterliet. | |
V.Eenige nachten later kwam Corry weer op d'Alhambra-kleedkamer der chanteuses. De zaalbaas had haar verlof gegeven. Ze kon nog niet besluiten de bûhne te beklauteren. Ze genoot in de voorbereidende gedachte dat ze het doen zoú. Den mallemolen van haar fantasie blies ze weer in gang en nu wentelden de aanlokkelijkste tafreelen voor haar oogen om-en-om. Ze zag zich zitten in een prachtig rijk huis en liggen in een verrukkelijk eenspersoons ledekant. Ze hoorde zich door voorname stemmen bevleien en smeekend toegesproken. Niets mocht gewoón gaan in haar overgang van Jordaanmeid naar maintenee. Als de werkelijkheid haar begeerlijke droomen sarrend uitfloot, zou ze liever een del blijven van den Zeedijk, onooglijk en publiek afgeranseld, dan een tweéde plaats in te nemen op de vlakte. Ze moest langzaam het genot proeven van te worden losgeweekt uit de rottende, armelijke Lindestraat en te worden óvergeplant in de Nes. Ze haatte zoo diep de afgepaste weekcenten van haar vader en het angstige nátellen om uit te komen, van haar moeder. Ze verafschuwde zoo hévig het broeische bed, het gekijf der vuile wijven, den trappenstank. En bovenál... het wérken, het vaste, plichtmatige, zware wérken, dat je leelijk schuurde en vergrauwde en zoo aftobde! Ze minachtte de eerlijke en openhartige dalles van haar moeder en haar uit-den-naad-loopende | |
[pagina 230]
| |
hulpvaardigheid en vriendelijkheid voor iederen buur. Zij hield van het bandelooze óm het bandelooze! Tucht bracht haar bloed aan het koken! Ze duldde van niemand inknellingen en een beslag-legging op haar vrije wezen, omdat zij zich ieder uur van den dag moest kunnen keeren en wenden waarheen ze zélf wilde. En daar, op die schitterende bûhne, had ze alleen de paar avondkwartieren rond te slenteren in een roes en kon ze tegen alle avonturen van het nachtleven ópbotsen. Daár hunkerde en smachtte ze juist naar! Eigenlijk naar niets anders dan naar het onverwachte en plotselinge avontuur, waarin ze meegesleept werd en toch een rol speelde. Naar hét... hét avontuur, het onbekende avontuur! Wat dat was? Ze wist het zelve niet en toch joeg het ál haar verlangende zinnen en heel haar brandend verbeelden óp. Het zou alle armzaligheid van haar weglichten. Het zou geheimzinnig op haar afsluieren als een soort bezwijmings-gevoel. En het zou haar angstig-gelukkig overrompelen, als gemaskeerde mannen, op een bioscoopdoek, het rijke en mooie vrouwen deden. Hoe zooiets romantisch en mals haar ooit in Amsterdam kon te beurt vallen, begreep ze zelve niet, maar dat vrat nog sterker haar onrust en prikkelde nog heviger haar nieuwsgierigheid. Ze moest stoutmoedig geroofd en om haar moest gevochten worden. Maar zij moest bóven alles uit, de baas blijven en het mocht nooit anders afloopen dan zij het zich gedroomd had. En ieder moest zijn rol worden toebedeeld zooals zij dat verlangde. Mooie Karel zou alles mogen doen. Ze hoefden toch niet alleen in Amsterdam te blijven? Als hij maar vlug, elegant bleef, en moedig en alles durvend als een echte vechter! Toch,... geen moord en doodslag, en naar voorspellingen zou ze nooit luisteren, want daar beefde ze van. En ze verloor zich in de zelf-gefokte ontroeringen en ze dacht dat al haar visioenen op stel en sprong zich zóó in het gewoon en dagelijksch leven konden verwerkelijken,... als het... hét... hét avontuur maar óp- | |
[pagina 231]
| |
schoot uit het onbekende! Ze onderging op stille schemeravonden er al den onbestemden weemoed van en haar eigene voorstellingen trokken kronkelender en raadselachtiger figuren voor haar heete oogen. Tót op een dag, haar grillige dubbelnatuur plotseling een barst kerfde door ál de bedachte en in eigen brein gekoesterde gelukzaligheden. Dan wilde ze alléén het duistere nacht-avontuur van de groote stad voor de uitleving van haar zinnelijke liefde en voor de afkoelende bevrediging van haar hartstochtelijk temperament. Dan gierde ze opgewonden om ál haar dolle droomen en verlangen naar ‘het’ avontuur! In één, duivelsch klaar, wist ze wie ze was en wat ze wou. Niets, niéts anders dan eigen genots-zwelgen, langzaam voorbereid en geproefd in alle overgangen. Ze was nog zoo heerlijk jong, nauw twintig en mooi, heel mooi. Harry had het haar gezegd, de bûhne-meisjes, Joden Jet, de portiers, Madame, eigenlijk iedereén. Eér ze een mummelend besje werd en met beverig stemmetje historietjes ging vertellen uit den spinrok, zoo als haar moeder altoos zei, kon ze haar leven over heél wat plezier heénspannen. Want nu de gril haar niet meer omkronkelde moest ze toch zichzelf bekennen dat ze slim, sluw, berekend leek als geen tweéde. Whiskey Soda zou ze zijn, even rijk en fonkelend gekleed, smorend in zijden geruisch al haar bewegingen, maar nog veél koeler en wreeder. Schaamteloos-weelderig en alle zwakheid wéglachend. Een zelf-streelend genot moest heur mooie wezen haar zijn,... en geen droom, geen hachelijk gevaar kon dat bederven. Hard zou ze blijven als een bonk steen en geen man zou haar anders zien dan als de vrouw die alleen wilde verlangens wekte. Niets doén, niets!... niets! Ook niet de dolle, spannende jacht van avonturen. Lui leven, heerlijk-lui gapen en rengelen, altijd lui, maar in weelde en verkwisting.
Hoe zou ze haar moeder Nel doen gelooven dat ze een avond-betrekking had, als ze de Alhambra instapte? | |
[pagina 232]
| |
Ga naar voetnoot+ Neen, neen, ze kon die geen woord zeggen. Ze zou laat in den nacht stil thuis komen. In den eersten tijd haar moeder geld geven, veel geld geven, om haar gunstig te stemmen. Neen, niét veel, nog niets meer dan afgepast,... kreeg ze geen achterdocht. Om een beuzeling schold Nel haar dadelijk de huid vol. Als ze weer sloeg en uitvloekte? Dan liep ze voorgoed weg! Had je weer de politie die haar opspoorde en thuisbracht. Aboe!... dan zou ze eerst recht den boel stuktrappen. Ze liet zich niet beknevelen. Zoo een uitgedroogde taartebak was ze nog niet om zich door iederen dallesdekker te laten voortslepen bij de haren of den rug te laten smeren. Neen, tegen haar moeder zou ze het wel klaarspelen. Bevreesd, diep beangst bleef ze wel voor één... voor Mooie Karel! Waarom, vloekte ze in zichzelf, drong die kerel toch altijd als een straf door haar onstuimige gedachten? Ze zou hem gaan haten, dat wist ze vást! Dien wilden bruidegom van iedere lel, zélf ‘ziek’, naar de meiden smonselden? Een kerel die zich een zeer oog keek aan alle knappe vrouwen! Ze sprak nooit een syllabe met den vent en hij niet met haar. En toch voelde ze op haar pletten, zijn bestuur en inzicht. In stilte vroeg ze altijd: ‘Wat zou Karel er van zeggen?’ Kon ze op die manier nou ooit haar heerlijk leventje van plezier en luie gemakzuchtigheid naderen, als hij daar altijd als een stomme dreiging voor haar stond? Want beloeren, altijd en eeuwig, deed hij haar het laatste jaar. Dat wist ze van Neeltje Terwee, van oom Stijn Burk, van Juweelen Bet, van Heintje Punt. Och-och, wél was het een zalige genieting dat te hooren van al die lieve lipjes, allegaar meiden die hij stapelgek had gemaakt. Ook voor dié hield hij het wel geheim, maar het dreef zijn oogen uit, zei tante Neel. Alle-Jezus!... als de kerel haar nou snapte tusschen het bonte snollen-gewoel der Nes-vrouwen, de rijke zwabbers en studenten; als hij zich een beschaam- | |
[pagina 233]
| |
den schooier ging voelen, misleid door haar zwijgende streken. Ze kende Mooie Karel. Hij zou niets ontzien, al kreeg hij tien jaar gevangenisstraf. Hij zou rondhakken als een roover of moordenaar en zij zéker zou er aan gaan. Tegen hem, hém alleen was ze niet bestand. Al de pooiers op den Zeedijk beefden voor Mooie Karel... Zou zij zich durven verzetten tegen dien lefzetter? Ze rilde, zonder te weten waarom. Of ze moest hem omkoopen zooals ze haar moeder met geld zou probeeren te winnen. Langzaam, en heel omzichtig... Nee!... nee!... gilde het in haar. Ze was er te trots voor! Als hij haar hebben wou, moest hij bukken en bedelen om haar gunsten,... en doen wat zij wilde en goedvond. Want anders zou ze ook hém weglachen, wegspotten en met brutaliteiten overbluffen. Dien avond, van de kleedkamers laat naar huis keerende, een eindje gebracht door Harry, nam zij zich toch voor, Mooie Karel zoetjes-aan te misleiden en te lokken. Ze zou weer eens een poos lang, alléén de Zeedijksche danshuizen bezoeken en doen alsof ze nog nooit de Nes gezien had. |
|