De socialisten: Personen en stelsels. Deel 5: In de tweede helft der XIXde eeuw, eerste helft
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijVI.Het is thans onze taak een overzicht te geven van het tweede en derde deel van het ‘Kapitaal’. Deze taak is echter verre van aantrekkelijk. Zoo als wij reeds gezegd hebben, heeft Marx slechts het eerste deel van zijn groot werk afgewerkt en zelf uitgegeven. Voor de andere deelen vond men na zijn dood (in Maart 1883) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slechts manuscripten en excerpten. Al de toewijding der boezem-vriendschap van een Friedrich Engels was noodig, om uit dien baaierd van aanteekeningen en geschriften het complete boek - zoo als het in het brein van Marx zich had gevormd - te construeeren. De vriend zette zich onverdroten rusteloos aan het werk, en publiceerde reeds den 5den Mei 1885 (Marx's geboortedag) het tweede deel, het circulatie-proces van het ‘Kapitaal’. Gretig werd het door het publiek aanvaard. Doch een ontzettende te-leurstelling was de eerste indruk. Was het eerste deel de uiting geweest van een krachtig levend karakter, een afdruk van stoute stroomende gedachten, hier was alles teruggebracht tot dorre lijnen en streepen. In plaats van een lichaam van vleesch en bloed kreeg men een geraamte of skelet. Het tweede boekdeel-zelf - waarnaar Marx in zijn eerste deel - herhaaldelijk (zie o.a. in den vierden druk pg. 457, 527, 554 en 575) had verwezen - behandelde het circulatie-proces van het kapitaal. Het oogmerk van dit boek was (zoo mogelijk) mathematisch te bewijzen, dat de meerwaarde uitsluitend uit het productie-proces, en in geen enkel opzicht uit de sfeer der circulatie voortkwam. Lijnrecht stelt het betoog zich dus tegenover de leer der economisten, die wel degelijk winst van handel, enz. uit de circulatie-zelve laten voortvloeien. Marx daarentegen houdt vol en tracht te bewijzen, dat de circulatie slechts zich bezig houdt met het realiseeren der grootere waarde-som, der meerwaarde, die door de kapitalistische productie wordt voortgebracht. Waar de omloop rijkdom schijnt te scheppen is dat slechts schijnGa naar voetnoot1). Men moet door dien schijn heênzien. Want de vormen der circulatie zijn zeer bedriegelijk. In het algemeen bedekt en omhult het circulatie-proces het feit, dat de kapitalist het product der arbeiders in een vreemde productie-tak koopt met het product der arbeiders in zijn eigen productie-tak; dat hij dus over het product van vreemde arbeiders slechts beschikt, inzooverre hij zich het product van zijn eigen arbeiders zonder betaling heeft toegeëigend. Dit alles wordt in drie afdeelingen uitééngezet, die wij achtereenvolgens zullen behandelenGa naar voetnoot2). De deelen zijn volgepropt met formules en berekeningen, zien er borstelig en stekelig uit door de quasi-algebraïsche teekens, en schrikken af door het dorre formalisme van het betoog. Het is duidelijk, dat men hier niet met een afgerond levend geheel, maar maar met een reeks aanééngeregen doode aanteekeningen te doen heeft. Men moet de verschillende hoofdstukken als beenderen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beschouwen van een lichaam, waarin Marx het leven nog had moeten inblazen. Bedenkt men dit niet, dan komt telkens de verzuchting bij het lezen op de lippen: O, hoe droog, hoe grauw, hoe duf! Beproeven wij ‘desalniettemin’ een denkbeeld en indruk van het deel te geven. Levert het materiaal, zoo als het door Engels is geordend en tot een min of meer sluitend samenstel is gecombineerd, juist geen nieuwe gegevens voor de ontwikkeling van het socialisme, het geeft telkens eigenaardige blikken in het brein van Marx, in de hersen-fabriek, waar het wereld-bestormende eerste deel van het ‘Kapitaal’ is gesmeed.
1. - De eerste afdeeling heeft tot opschrift: de metamorfosen van het kapitaal en haar kringloop. Het kringloops-proces bij het kapitaal ging, volgens het eerste boek, in drie stadiën of trappen. Men nam geld en kocht daarvoor waren, wierp die waren in de productie, en verkreeg nu meer waren dan vroeger, die men voor meer geld, dan men oorspronkelijk te koste legde, verkocht. Men verkreeg zóó de formule: G - W.... P.... W′ - G′. De leden dezer formule, die in het eerste deel verduidelijkt werden met 't oog op de productie, terwijl de circulatie slechts onderstelt werd, moeten nu juist uit het oogpunt der circulatie nauwlettender worden bekeken. - Het eerste stadium is G - W. Voor geld koopt de kooper productie-middelen en arbeids-kracht. De letter W is dus een som van A (arbeids-kracht) en Pm (productie-middelen). Bij het zich aanschaffen van de productie-middelen moet goed toegezien worden, dat de massa daarvan voldoende moet zijn om de arbeidsmassa te absorbeeren. Neem aan dat dit geschiedt. De kooper beschikt dan over de ter-productie van een nuttige ‘waar’ noodige productiemiddelen en arbeids-kracht. In dat laatste element heeft hij te zijner beschikking een grooter hoeveelheid arbeid, dan ter-vervanging der waarde van de arbeids-kracht noodig is. Dus heeft hij productief kapitaal, kapitaal dat meerwaarde uitbroeit. Het oorspronkelijk geldkapitaal, dat hij bezat, is productief kapitaal geworden. Zijn geld is verdeeld in de deelen G-A en G-Pm, en daarvan is G-A het karakteristieke deel, omdat het nu goed uitkomt dat de arbeids-kracht als ‘waar’ kan verschijnen. Wat dien arbeider betreft: de productieve in 't werk stelling zijner arbeids-kracht wordt eerst mogelijk van het oogenblik af, waarop zij, ten-gevolge van haar verkoop, in verbinding met de productie-middelen wordt gezet. Die productie-middelen treden den oorspronkelijken eigenaar van arbeids-kracht als vreemd eigendom tegenover. De klasse-verhouding tusschen kapitalist en loon-arbeider is dus reeds voorhanden, is dus verondersteld, op 't oogenblik waarin beiden in de handeling G-A (of A-G van de zijde der arbeiders) tegenover elkander treden. Juist daarom kan het geld op deze wijze worden uitgegeven, wijl de arbeids-kracht in een toestand van scheiding van de productie-middelen zich bevindt. Dit alles wijst dus op een historische voorafgegane ontwikkeling. De gansche kapitalistische productie is inderdaad het gevolg van een maatschappelijken groei of wording. - Is nu dat eerste stadium doorloopen, zijn met geld aan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gekocht productie-middelen en arbeids-kracht, dan volgt de productie zelve, die in de formule door de letter P wordt uitgedrukt. De ‘waren’ worden in den gloeienden oven der productie, de kapitalistische ‘gehenna’ - waarin het mysterie der meerwaarde wordt uitgebroeid - geworpen. Verondersteld wordt dus reeds verkregen arbeids-kracht, en derhalve het bestaan van een loon-arbeiders-klasse. Het steeds aanwezig zijn van die loon-arbeiders-klasse revolutionneert nu allengs al de voorwaarden der productie. De op het bestaan dier arbeiders gevestigde waren-productie wordt een ‘époque’-makende exploitatie, een eigen afzonderlijk tijdvak der maatschappelijke structuur. De splitsing tusschen constant en variabel kapitaal zet zich door, en het variabele kapitaal, d.i. de arbeids-kracht, levert nu den meer-arbeid, de meer-waarde voor het kapitaal. - Wanneer de productie geeindigd is en de ‘waar’ is verkregen, ziet men dat die waar er anders uitziet, dan toen men voor zijn geld de eerste waar kocht. Zij is grooter geworden. De waar heeft door de productie meer-waarde bekomen. Zij is nu W′, waarbij het accent de meer-waarde uitdrukt, of W + w. Zij kan nu ook voor meer geld, dan uitgegeven is, verkocht worden, dus voor G′ of G + g. Dit loopt nu altijd-door, want voor het meerdere geld worden weder nieuwe waren gekocht, die weder in de productie worden geworpen. Het geld is voor alles de equivalent-vorm. Geld echter als ‘principal’, zoo als de Engelschen zeggen, krijgt langs een omweg ook zijn ‘increment’. Geld-kapitaal is wel altijd te onderscheiden van waren-kapitaal, doch beide zijn toch slechts bestaans-takken van het kapitaal. De totale kring-loop, dien wij, na onze beschouwing der drie stadiën van de formule, vóór onze oogen zien, kan dus eenigszins meer samengesteld aldus worden voorgesteld. G-W < A/Pm ..... P.... W′ (W + w) - G′ (G + g). Alles draait hier om het productieve kapitaal, doch alles vangt aan met geld en loopt uit op meer geld. Geld-makerij wordt de dronkenschap der naties. Circulatie en productie worden bij dat kringloopsproces tot éénheid. Deze kringloop, dien wij beschouwd hebben, is de eenzijdige en voor zijn deel zeer karakteristieke verschijnings-vorm van den kringloop van het industrieele kapitaal. Hier werkt slechts één motief: de te-gelde making, geld-makerij en accumulatie. Koopen om duurder te verkoopen, is de enkele leus. Eenvoudig-weg uitgedrukt is alles saâmgevat in de formule G....G′. Het is de kringloop van het geld-kapitaal. Maar daarnaast is te beschouwen de kringloop van het productieve kapitaal-zelf. Het beduidt de periodieke vernieuwde functie van het productieve kapitaal, dus zijn reproductie, of wel zijn productie-proces als reproductie-proces, met 'toog op zijn waarde, niet slechts productie, maar reproductie van meer-waarde. De formule zou zóó kunnen worden voorgesteld: P..... W′ - G′ - W.... P. Hier bij deze formule of opvatting valt de klem en de nadruk op de reproductie van het kapitaal, hetzij die reproductie nu eenvoudig of op breede schaal geschiedt. De verkorte formule is dus P....P. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar het in het midden gelegen lid doet het werk der circulatie. Uitgangs-punt is hier het waren-kapitaal. En dat waren-kapitaal is telkens een belichaming van meer-arbeid. Het geld wisselt slechts van plaats. Doch telkens is er ook navraag van geld voor betaling. Is dat geld er niet, dan breekt een crisis uit. Zelfs de angst daarvoor werkt ontzenuwend. Blijft het geld-kapitaal in zijn geld-toestand, huivert het in waren over te gaan, dan is dit altijd 't resultaat van een gestoorde beweging. Wel gebeurt 't echter soms - wijl de evenredigheden van het productie-proces niet willekeurig maar technisch zijn voorgeschreven - dat de gerealiseerde meerwaarde niet dadelijk kan worden gebruikt. Dan vormt zich een schat, een ‘latent’ geld-kapitaal. Doch het wezenlijk karakter van de kapitalistische productie wordt alléén bepaald door de tot waarde-making van de voorgeschoten kapitaal-waarde. Het moet vooruit, zich vergrooten, en dus reproduceeren. Een deel der meerwaarde wordt als ‘revenu’ uitgegeven, een ander deel gekapitaliseerd, en de leuze is voorwaarts. W′ vergroot zich dus telkens, en altijd in dezen vorm, dat de productie-middelen steeds sneller wassen, terwijl de arbeids-kracht relatief in verhouding minder toeneemt. De schat echter ligt braak. Het bestaan van zulk een schat heeft alleen in twee omstandigheden voor de productie beteekenis. Allereerst, wanneer het een gewonnen bedrag is, dat nog niet de voldoende grootte of omvang had, om mede te werken in de voortbrenging; is dan de schat groot genoeg geworden, dan gaat hij zijn functie der productie vervullen en verliest zijn vorm van schat. In de tweede plaats dient zulk een rustend geld dikwijls als reserve-fonds. Het steunt en bevestigt dan de gansene voortbrenging door zich steeds beschikbaar te houden. De kringloop van het productieve kapitaal kan dan ongestoord voortgaan. Behalve op den kringloop van het geld-kapitaal, en op dien van het productieve kapitaal, wijst Marx nu ook op den kringloop van het waren-kapitaal. Hij gebruikt daarvoor deze formule: W′ - G′ - W ..... P ..... W′ of saâmgevat W′ ..... W′. W′ is dan niet alleen als product, maar ook als uitgangs-punt voorgesteldGa naar voetnoot1). Heeft nu Marx achtereenvolgens de drie formules G ..... G′, P ..... P en W′ ..... W′ gesteld en verduidelijkt, dan gaat hij uitéén zetten, dat die drie formules nooit afzonderlijk gescheiden voorkomen. Zij zijn slechts grondvormen. In de werkelijkheid voltrekken zich die drie kringloopen aanhoudend nevens en door elkander. Continuïteit is de kenmerkende eigenschap der kapitalistische productie. Er is éénheid in de drie kringloopen. Zij komen niet na elkander, maar nevens elkander. Doch welke samengestelde vormen, door het in elkander slingeren der drie formules van kringloop, de beweging ook neemt, alles berust op het voorhanden zijn van arbeid als loon-arbeid. Grondslag is dat arbeid of arbeids-kracht als ‘waar’ op de markt verschijnt. Dan eerst vangt de kapitalistische productie aan. Dan eerst vertoont zich de reeks metamorfosen van het voortgaand | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich bewegend kapitaal. Doch het zijn en blijven metamorfosen. De productie levert het meerdere, de circulatie verwisselt slechts den vorm. De rol van den koopman, die bij de vorm-verwisseling de hoofdrol schijnt te vervullen, kan weggedacht worden. Hij voegt geen nieuwe waarde aan de ‘waar’ toe. Marx hecht aan deze afdeeling over de metamorfosen van het kapitaal en zijn kringloop - waarbij men altijd denken moet aan een individueel kapitaal - nog enkele opmerkingen over den omloopstijd en over de circulatie-kosten. Wat het eerste punt betreft: den omloops-tijd, zoo heeft men hier te doen met den tijd der beweging van het kapitaal door de sfeer der prodnctie en door de verschillende fasen der circulatie-sfeer. De totale tijd, waarin het kaptitaal zijn kring-loop beschrijft, is dus de som van zijn productie-tijd en van zijn omloops-tijd. In dien productie-tijd is het kapitaal juist niet altijd aan den arbeid. Dikwijls zijn er interrupties. Het kapitaal ligt soms braak of dient als reserve. Doch altijd is het streven die interrupties bij den arbeid te verkorten. Evenzoo zijn er dikwijls storingen bij de verschillende metamorfosen der circulatie. Oponthoud doet zich hier telkens voor. Doch ook hier zoekt de kapitalist de hindernissen en beletselen te vermijden. De loop der metamorfose moet snel gaan. Maar al die opruiming van bezwaren vermeerdert niet de waarde van het product. Zij doet slechts de vorm-verandering gemakkelijk voortglijden. Zij verkort den omloops-tijd, vernauwt zijn grenzen, is dus van groote beteekenis, doch is geen bron van meerwaarde, welke meerwaarde enkel en alleen ontstaat bij de productie. Wat echter wel op deze wijze verkregen wordt, is eene vermindering der circulatie-kosten: eene afneming van de ‘faux frais’. Tot deze kosten, die verminderd moeten worden, rekent hij de belooning van den tusschen-persoon, die zich enkel met koopen en verkoopen bezighoudt, en die door zijn operaties het nut doet dat hij den koops- en verkoops-tijd voor vele producenten afkort. Voorts kosten van boekhouding en van het gereedhouden van het metalen geld. Marx bespreekt hier onder deze kosten ook de kosten van opslag en bewaring der ‘waren’, het steeds in voldoenden voorraad houden dezer waren, en eindelijk de transport-kosten. Alle deze omstandigheden behooren bij de eigenlijke circulatie, bij de vorm-verwisseling van het kapitaal, en zijn niet uit het wezen der productie te verklaren. In het wezen der zaak zijn het bij-omstandigheden, die met het vermeerderen der waarde als zoodanig niet te maken hebben.
2. - De tweede afdeeling behandelt het onderwerp dat Marx noemt ‘der Umschlag des Kapitals’, dat is de omzetting, het in zijn tegendeel omslaan, de totale wenteling of omdraai van het kapitaal. Dat begint met het voorschieten van de kapitaal-waarde, zij het in den vorm van geld of van ‘waar’, en loopt uit op den terugkeer van het kapitaal in den vorm waarin het voorgeschoten is. In dien tusschentijd, in die wenteling, heeft een gansche geschiedenis zich afgespeeld. Want de totale omzet van het kapitaal staat hier gelijk aan de som van zijn productie-tijd en omloops-tijd. Wordt nu de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kringloop van het kapitaal opgevat en bedoeld, niet als een enkele beurt, maar als een periodiek proces, dan spreekt men van den omdraai, ‘der Umschlag’. Het doel van alles is natuurlijk de geregelde tot waarde-making (‘Verwerthung’) van de voorgeschoten waarde. Gelijk de arbeids-dag de natuurlijke maat-éénheid is voor de functies van de arbeids-kracht, zoo vormt het jaar de natuurlijke maat-éénheid voor de ‘omzettingen’ van het in voortgang zich bevindend kapitaal. Bij het ontleden van het begrip periodieke ‘omzetting’ van het kapitaal heeft men, ja, allereerst te doen met de onderscheiding tusschen constant en variabel kapitaal, met de indeeling in productiemiddelen en arbeids-kracht, doch ook vooral met een nieuwe onderscheiding, op welke de economisten zich bijna blind tuurden, en die zij steeds verwarden met de onderscheiding van constant en variabel kapitaal, te weten: met de verdeeling van vast en rollend kapitaal. Een deel toch van het constante kapitaal behoudt den bepaalden gebruiks-vorm, waarmede het in 't productie-proces ingaat, tegenover de producten, tot welker vervaardiging het bijdraagt. Het verricht dus tijdens een korter of langer tijdperk, in steeds herhaalde arbeids-processen, steeds weder dezelfde functies. Zoo bijv. arbeids-gebouwen, machines, enz., kortom wat wij onder de benaming van arbeids-middelen samenvatten. Het in die arbeids-middelen gefixeerde deel der kapitaal-waarde, voorzoover het circuleert, is het vast kapitaal. Al de andere bestanddeelen worden dan rollend kapitaal geheetenGa naar voetnoot1). Men moet nu die vormen van vast en rollend kapitaal in betrekking brengen met de ‘omzetting’ van het kapitaal, en wel met de langzame of schielijke wenteling daarvan. Bij het voorschot van productief kapitaal is het een zaak van beteekenis, of het in ééns voor-goed wordt voorgeschoten, dan of telkens partieel een voorschot gedaan en een terugneming toegelaten wordt. Let nu hierop, dat de verschillende elementen van het vaste kapitaal in éénzelfde kapitaal-verstrekking een verschillende levenstijd, dus ook verschillende wentelings-tijdperken, bezitten. Duidelijk is dit, wanneer men let op een spoorweg-exploitatie en opmerkt hoe rails, dwarsliggers, locomotieven, waggons en bruggen alle een eigen levens-tijd hebben, alle op hun eigen tijd verslijten. Alles moet op zijn tijd periodiek vernieuwd worden, zoodat ten-gevolge van die vernieuwing en vervanging alles ideëel bestaan blijft. Voor die vernieuwing - wanneer men ze niet uitsluitend op de schouders van de arbeiders legt - is altijd een toegevoegd kapitaal noodig, dat tot het rollend kapitaal behoort. Hoofdzaak is echter, dat de vaste en rollende bestanddeelen van het productieve kapitaal op verschillende wijze en in verschillende tijdperken omdraaien, en dat telkens die ‘omdraai’ behoorlijk moet worden berekend. Men verkrijgt zóó een gecombineerde reeks wentelings-kringen, waarbij de totale ‘omdraai’ van het voorgeschoten kapitaal gelijk is aan den gemiddelden omdraai der verschillende bestanddeelen. De vroegere economisten hebben dit verschijnsel reeds opgemerkt. De physiocraten (Quesnay en de zijnen) zagen in kiem het onderscheid van vast en rollend kapitaal, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezen de werking van die twee bestanddeelen goed aan in de benaming, die zij aan elk der twee gaven: zij spraken namelijk van ‘avances primitives’ en ‘avances annuelles’. Adam Smith maakte die twee categorieën nu meer algemeen, doch beging daarbij de verwarring, dat hij op de tegenstelling van vast en rollend kapitaal meer nadruk ging leggen dan op de tegenstelling van constant en variabel kapitaal. Hij vatte niet het begrip arbeids-kracht, als iets anders dan ‘arbeid’, en dacht nog niet aan het element der ‘meerwaarde’. Ricardo verviel in dezelfde fout. Hij vermoedde wel vaag wat de meerwaarde was, doch cijferde haar weg; de beteekenis van het feit van den ruil eener doode zaak (‘waar’) tegen levende kracht kwam bij hem nooit tot haar recht. Marx wijst nu verder - bij het nader ontleden van het begrip periodieke wenteling van het kapitaal - op het onderscheid tusschen de eigenlijke arbeids-periode van het kapitaal en den totalen productie-tijd van het kapitaal. In 't algemeen is die arbeids-tijd verschillend voor de verschillende bedrijven. In het ééne bedrijí - stel een katoen-spinnerij - heeft men schielijk een product kant en klaar gereed; in een ander - stel een fabriek voor locomotieven - gaat het tot stand komen van 't werk langzaam. In het eerste bedrijf vernieuwt zich dus telkens het kapitaal; in de tweede wordt het kapitaal voor een ganschen tijd voorgeschoten. De duur van den arbeid voor de productie heet arbeids-periode. Er kunnen nu zich allerlei storingen in dien arbeid voordoen; allerlei eigenaardigheden zijn waar te nemenGa naar voetnoot1); in 't algemeen kan men stellen dat verkorting der arbeids-periode dikwijls samengaat met vergrooting van het kapitaal. Die arbeids-periode van het kapitaal is altijd productie-tijd, dat is de tijd waarin het kapitaal in de productie-sfeer wordt vastgehouden. Maar omgekeerd is niet alle tijd, waarin het kapitaal zich in het productie-proces bevindt, noodzakelijkerwijze ook arbeids-tijd. Men denke slechts aan de door de natuur van het product-zelf bepaalde interruptie, wanneer het arbeids-voorwerp korter of langer tijd aan natuur-processen is onderworpen. Het arbeids-proces - denk aan het gisten van wijn en 't rijpen van het graan, enz. - is dan voor een poos opgeheven, maar de productie-tijd gaat door. Er zijn dus altijd twee periodes op te merken: een periode, waarin zich het kapitaal in het arbeids-proces ophoudt, en een tweede periode, waarin zijn bestaansvorm overgelaten wordt aan de werking van een natuur-proces. De geheele productie-periode is dus grooter dan de arbeids-periode. Naar de lengte van een niet uit arbeids-tijd bestaanden productie-tijd verlengt zich nu ook de wentelings-periode van het kapitaal. Productie-tijd kan enorm verkort worden, maar ter-zelfder tijd vergroot zich de behoefte aan beschikbaarstelling van vast kapitaal. Het onderscheid tusschen productie-tijd en arbeids-tijd treedt vooral voor den dag in den landbouw. Hoe ongunstiger het klimaat is, des te korter blijkt de arbeids-tijd. In kapitaal-beschikbaarstelling voor bedrijven, waarbij de arbeidstijd slechts een deel van den productie-tijd vormt, heeft gedurende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den loop der verschillende tijdvakken van het jaar de grootste ongelijkmatigheid in het voorschot van circuleerend kapitaal plaats. Allerlei gevallen zijn hier waar te nemen. De wentelings-kring van het kapitaal stelt zich dan telkens anders. Wij zeiden dat de totale omzetting of omdraai van het kapitaal gelijk is aan de som van zijn productie-tijd en zijn omloops-tijd. Nemen wij voor den productie-tijd negen weken en voor den omloopstijd drie weken, dan duurt de omdraai-periode twaalf weken, en begint de nieuwe productie-termijn eerst in de dertiende week. Bij den omloops-tijd der drie weken is de aandacht afzonderlijk te bepalen op den verkooptijd en op den kooptijd. Alles in de maatschappij werkt daarop in: gemakkelijke communicatie-middelen, crediet-stelsel, enz. En in 't bijzonder moet op die inwerking gelet worden in het tijdperk, waarin het kapitaal zich uit den geld-vorm weder in de elementen van het productieve kapitaal terug-vervormt. Toch rust in zekeren zin gedurende die drie weken het kapitaal: het arbeidt niet. De kapitalist vindt dat jammer. Hij zou een altijd gecontinueerde voortbrenging wenschen. Dit nu is alleen mogelijk, wanneer het tempo der productie ingehouden wordt, zoodat het kapitaal den arbeid èn in den arbeids-tijd èn in den omloops-tijd aan den gang hield; of wel, wanneer een toegevoegd vlottend kapitaal aan het oorspronkelijk kapitaal werd toegevoegd. Marx berekent dit op allerlei wijze en poogt resultaten uit die berekeningen te trekkenGa naar voetnoot1). Van meer belang zijn de beschouwingen van Marx over de periodieke omzetting of wenteling van het variable kapitaal. De verhouding der gedurende een vol jaar geproduceerde totale massa van meerwaarde tot de waarde-som van het voorgeschoten variabele kapitaal, wordt door Marx aangeduid door het woord ‘Jahresrate’ der meerwaarde. Terwijl hij nu die jaars-verhouding berekent, wijst hij dadelijk op het onderscheid van deze berekening, al naarmate zulk een variabel kapitaal vele keeren in één jaar wordt omgezet, of wanneer het variable kapitaal voor een gansch jaar wordt voorgeschoten en dus slechts éénmaal in 't jaar zich omzet. De algemeene wet der meerwaarde-productie is echter, dat, bij gelijken voet der meerwaarde, gelijke massa's van fungeerend variabel kapitaal gelijke massa's meerwaarde voortbrengen. Er moet daarbij steeds worden in aanmerking genomen, dat kapitaal-waarde altijd wordt voorgeschoten en niet uitgegeven, daar deze waarde, nadat zij de verschillende fases van haar kringloop heeft doorloopen, weder tot haar uitgangs-punt terugkeert, en wel verrijkt door de meerwaarde. Op het regelmatige van het voorschot komt het dus aan. Bij het kapitaal van een enkel individu levert de geregelde omzetting van het variabele kapitaal van dien persoon de gewone altijd terugkeerende reserve. Bij de omzetting van het variable kapitaal uit een maatschappelijk oogpunt komen echter telkens storingen en stremmingen. Het doel is wel, dat de tweede omzet-periode dadelijk werkt met het resultaat der eerste, doch dit is waarlijk niet altijd het geval. Hier vooral doet het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onderscheid zich voelen tusschen de kapitalische en de latere socialistische maatschappijGa naar voetnoot1). Het verschil in de omzettings-periode bewerkt een verschil in de ‘Jahresrate’ der meerwaarde, zelfs bij gelijkblijvende massa van de jaarlijks voortgebrachte meerwaarde. Maar er is noodzakelijkerwijze verder verschil in de kapitalisatie van de meerwaarde, dat is de accumulatie. Die vervorming van meerwaarde in kapitaal geschiedt op verschillende manieren, extensief en intensief, al naar mate de omstandigheden medebrengen dat het kapitaal-voorschot anders zich heeft gesteld. Doch een hoofd-feit blijft, dat, naast de werkelijke accumulatie of vervorming der meerwaarde in productief kapitaal (en daaraan beantwoordende reproductie op breede schaal) er altijd een geld-accumulatie loopt: een te-zamenschraping van een deel der meerwaarde als ‘latent’ geld-kapitaal, dat eerst later, zoodra het een zekeren omvang heeft bereikt, als toegevoegd actief kapitaal zal fungeeren. Dit is de reserve voor het kapitaal. Zij behoort ook tot den werkelijk geaccumuleerden rijkdomGa naar voetnoot2). Anders staat het met de questie van het geld, voor zoover het moet dienen om de meerwaarde te verzilveren. Dit geld wordt uit de circulatie, niet uit de productie, getrokken. Doch uit die circulatie kan niets worden gehaald, wat er niet te-voren was ingeworpen. De kapitalisten-klasse werpt dus het geld in de circulatie, dat tot het realiseeren van de in de ‘waren’ zich bevindende meerwaarde dient. Maar, let wel, zij werpt het er niet in als voorgeschoten geld, dus niet als kapitaal. Zij geeft het uit als koopmiddel voor haar individueele consumtie.
3. - Nadat Marx aldus heeft pogen aan te toonen, op welke wijze het circulatie-proces bemiddelaar blijft van het maatschappelijk reproductie-proces, gaat hij het kapitalistische proces als geheel en dus als éénheid van productie- en circulatie-proces behandelen. De derde afdeeling van zijn tweede deel draagt dus tot opschrift: ‘de reproductie en circulatie van het maatschappelijk gezamenlijk kapitaal’. Tot nu toe heeft Marx in de eerste afdeeling van dit deel de verschillende vormen beschouwd, die het kapitaal in zijn kringloop aanneemt; daarna in de tweede afdeeling van dit deel den kringloop als periodieken kringloop, d.i. als omzetting, wenteling of omdraai van het kapitaal bezien. Doch altijd, zoowel in de eerste als in de tweede afdeeling, was het te doen om het individueele kapitaal, om de beweging van een zelfstandig geworden deel van het maatschappelijk kapitaal. Thans neemt Marx een verderen stap. De kringloopen toch der individueele kapitalen slingeren en verwikkelen zich door elkander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heên, en vormen nu in die inéénslingering de beweging van het maatschappelijk gezamenlijk kapitaal. Het geld-kapitaal als bestanddeel van het maatschappelijk kapitaal geeft den stoot tot de werkzaamheid van het kapitaal, is de eerste ‘motor’. Naar gelang van de lengte der periodieke omzettings-periode is het bestanddeel van de voorgeschoten kapitaal-waarde in geld verschillend in verhouding tot het productieve kapitaal, dat het in beweging zet. Anders uitgedrukt: het deel van de werkende kapitaal-waarde, dat bestendig als productief kapitaal kan fungeeren, is beperkt door het deel van de voorgeschoten kapitaal-waarde, hetwelk nevens het productieve kapitaal in geld-vorm moet bestaan. Het spreekt trouwens van-zelf. Ten-gevolge van den voor de periodieke wenteling vereischten tijd-duur kan niet het gansche kapitaal gelijktijdig in de werkelijke productie aangewend worden: een deel van het kapitaal ligt dus voortdurend beschikbaar, liefst in den vorm van geld-kapitaal; dat deel nu zet het werk in gang, al werkt 't zelf niet mede. Beschouwen wij nu de jaarlijksche functie van het maatschappelijk kapitaal - dus van het gezamenlijk kapitaal, waarvan de individueele kapitalen slechts brokstukken zijn, wier beweging zoowel de eigen fragmentarische beweging als die van het geheel vormt - in haar resultaatGa naar voetnoot1): d.i. beschouwen wij het waren-product, 't welk de maatschappij gedurende een jaar oplevert, dan komt het voor den dag, hoe het reproductie-proces van het maatschappelijk kapitaal telkens zich als in gang zet, en vertoonen zich de aan het reproductie-proces van dat maatschappelijk kapitaal eigenaardige karakter-trekken, hetzij zij geheel verschillend zijn van die welke het individueel reproductie-proces kenmerken, of aan beide processen gemeen zijn. Het jaar-product omvat zoowel de deelen van het maatschappelijk product, welke kapitaal vervangen (de maatschappelijke reproductie), als de deelen, welke aan het consumtie-fonds toevallen en door arbeiders en kapitalisten verteerd worden; het omvat dus zoowel de productieve als de individueele consumtie. Het omvat even zoo goed de reproductie of instandhouding der kapitalisten-klasse als die der arbeiders-klasse, derhalve ook de reproductie van het kapitalistisch karakter van het gezamenlijk productie-proces. Inderdaad heeft men hier steeds te doen met twee afdeelingen in de maatschappelijke productie: vooreerst met de productie van productie-middelen, waren, die een vorm bezitten, waaronder zij in de productieve consumtie kunnen en moeten intreden; ten-tweede met de productie van consumtie-middelen, waren, die een vorm bezitten, waaronder zij in de individueele consumtie der kapitalisten- en arbeiders-klasse ingaan. In elk dezer twee afdeelingen splitst zich het kapitaal in het constante en variabele deel. Marx zet nu weder arithmetisch alles op, en werkt met deze twee formules, waarin de letters c, v en m de begrippen constant en variabel kapitaal en meerwaarde aanduiden en de verhouding m/v tot 100% | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt aangenomen. De cijfers kunnen, als men wil, millioenen ponden sterling beduiden. Hij stelt dus: I. productie van productie-middelen:
bestaande in productie-middelen. II. productie van consumtie-middelen:
bestaande in consumtie-middelen. Gerecapituleerd, jaarlijksch gezamenlijk waren-product:
gezamenlijke waarde = 9000, waarvan het in zijn natuur-vorm voort-fungeerende vaste kapitaal volgens deze veronderstelling uitgesloten is. Heeft Marx nu deze formules verduidelijkt, dan gaat hij daarmede werken. Hij toont aan, hoe er een voortdurende omzet of ruil tusschen de deelen van die twee formules of afdeelingen plaats heeft. Steeds wordt een fragment uit de eerste afdeeling geruild of omgezet tegen een fragment uit de tweede. Steeds zijn consumtie-middelen noodig en uit de opbrengst worden weder productie-middelen aangeschaft. Doch die omzet bepaalt zich niet alleen tot een ruil tusschen de twee afdeelingen. Binnen den eigen kring der tweede afdeeling of formule heeft een voortdurende omzet plaats der noodzakelijke levens-middelen en der weelde-artikelen. Het spreekt van-zelf, dat hier in de details van dien ruil allerlei incidenten zich kunnen voordoen, want in de verhouding tusschen wat weelde en noodzakelijkheid is, tusschen den beker en de lippen, schuilt een gansche wereld van crisis en gevaarGa naar voetnoot1). De voortdurende omzet of ruil tusschen en in die afdeelingen geschiedt dus door het medium van de geld-circulatie. Die bemiddeling neemt allerlei vormen aan. Steeds zijn het echter goud-vogels die wegvliegen en terugkeeren. Inderdaad geschiedt dit alles vrij geleidelijk. Slechts wordt het probleem eenigszins verduisterd door het optreden in de eerste plaats van het handels-kapitaal, en ten-tweede door de splitsing der meer-waarde in verschillende categorieën, al naarmate de grondeigenaar, de woekeraar, de regeering, enz. enz. elk zijn deel opeischt. Wij kunnen hier bij dit alles Marx niet volgen, evenmin bij zijn onderzoekingen omtrent de samenstelling en grootte van het constante en variabele kapitaal in de twee formules of afdeelingen, met het oog op die voortdurende ruiling en omzetting der fragmenten. Juist in de schikking, ordening en regeling der massa van de onderscheidene kapitaal-groepen, die in de onderscheidene productie-takken van productie-middelen zijn aangelegd, zal later het groote voordeel der socialistische productie boven de kapitalistische productie blijken. Als eens de kapitalistische vorm der reproductie op-zijde geschoven is, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zal het anarchistisch element der productie, en daarmede crisis en overproductie, verdwijnen. Al deze beschouwingen, die Marx tot nu toe verbindt aan de eenvoudige reproductie, worden door hem thans ook op de reproductie op breede schaal en de accumulatie toegepast. Het zijn weder de oude stellingen, doch haar uitwerking is door-dringender en krachtiger. Vooral wanneer later al de potentieele kapitalen - die als schat worden opgehoopt - in de hand van banken tot dadelijk beschikbare kapitalen zijn geconcentreerd. Geld is dan niet enkel circulatie-middel, maar waarlijk geld-kapitaal. En dat geld-kapitaal krijgt een verbazenden invloed op de ontwikkeling van het kapitalistisch productie-stelsel. Die productie zoekt nu slechts één doel: meer ruil, grooter markt, grooter débouché. Terwijl het kapitaal op weg is de arbeiders te laten verhongeren, door het arbeids-loon telkens te verminderen, huilt het tranen van spijt, dat die arbeiders geen gebruik maken van de nieuwe producten. Drummond, de Engelsche gezantschaps-secretaris in Washington, achtte het in 1879 zoo volkomen waar ‘dat de arbeiders in de beschaving geen gelijken tred hebben gehouden met de nieuwe uitvindingen: geheele massa's van voorwerpen vallen binnen hun bereik,.... en zij weten ze niet te gebruiken, koopen ze niet’. O huichelarij van het bezit! Het vestigt zijn hoop op de koopkracht der arbeiders, die in de kapitalistische maatschappij een loon krijgen, dat hun juist even vergunt zoo veel of zoo weinig zich aan te schaffen dat zij niet sterven. Zalig dan zij die niets hopen, want zij zullen niet bedrogen uitkomen. |
|