De socialisten: Personen en stelsels. Deel 5: In de tweede helft der XIXde eeuw, eerste helft
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijXI.Er was een scheur in zijn leven. Een liefdes-geschiedenis kwam nu met zoeten waan een droom van kalmte en balsem hem voor-tooveren. Dat duurde een oogenblik. Toen sprong als een zeepbel die illusie uitéén. Het slot van alles was eene ontploffing, aangrijpend, wijl 't leven er mede gemoeid was. Met dat slot moeten wij nog even ons bezig houden. Haast vraag ik verontschuldiging voor 't weêrgeven en schetsen van wat eigenlijk op een roman gelijkt. Maar vooreerst is het 't einde van het leven van Lassalle, en dan werpt het verloop van die liefdes-geschiedenis een nieuw licht op enkele trekken van Lassalle: op zijn hartstochtelijkheid en te-gelijk op zijne berekening. Maar die berekening is hier, in zaken van 't hart, zijn fout. Hij begrijpt de vrouwen toch eigenlijk niet. Hij staat voor haar te praten als een rhetor; zij willen een ridder. In Juli 1864 had hij zich voor eenige weken op den Rigi, in het hotel Rigi-Kaltbad gevestigd, om op den berg nieuwe kracht voor zijn overprikkeld zenuw-gestel te verzamelen. Dáár had hij, 25 Juli 1864, de noodlottige ontmoeting, die een einde zou maken aan zijn leven. Alles gaat nu betrekkelijk zeer spoedig. In tien dagen, van 25 Juli tot 3 Augustus, speelt het eigenlijk liefdesdrama af. Het is het liefdes-avontuur met Hélène von Dönniges: | |
[pagina 299]
| |
een tragedie, met geweldig, hartstochtelijk, vlammend begin, vol rumoer en geraas, dan gevolgd door slagen in de verte als van een wegtrekkend onweder, alles besloten door diepe stilte - die van den dood. Lassalle had, zooals wij vroeger reeds opmerkten, allerlei relaties met het vrouwelijk geslacht, doch - afgescheiden van de steeds bestaande verhouding tot de oudere gravin von Hatzfeldt - had hij twee keeren een serieuse ernstige liefde opgevat. Den eersten keer was het in den zomer van 1860 te Aken geweest, en doorleefde hij de episode met Sophie von Solutzeff; later, in den winter van 1861 op 1862, ontmoette hij te Berlijn - ziehier zijn tweede liefdes-geschiedenis - Hélène von Dönniges. Een zeer groote literatuur is er over 't laatste voorval. Twee min of meer authentieke verhalen, die echter beide met behoedzaamheid te gebruiken zijn, bestaan daarover. - Het eerste is het boek van Bernhard Becker, Lassalles opvolger als president van het ‘Arbeiter-verein’, waarvan de eerste uitgave in 1868 verscheen, onder den titel: ‘Enthüllungen über das tragische Lebensende Ferd. Lassalles’. Het is eigenlijk een soort pamflet tegen de gravin von Hatzfeldt. Becker poogt te bewijzen, dat Lassalle gevallen is als het slachtoffer van twee coquettes. Het geschrift is echter vol echte brieven, waarvan Becker voor zijn doel misbruik maakte. - Het tweede verhaal is het boekje, dat Hélène-zelve in 1879 over haar verhouding met Lassalle heeft uitgegeven, een éénzijdig knap geschreven relaas, dat in allen geval bewijst hoe Hélène een vrouw van ongemeenen en singulieren aard wasGa naar voetnoot1). Wij moeten die figuur van Hélène opnemen. Wij kunnen dat doen, wanneer wij op haar portret, door Lembach geschilderd, de oogen vestigen. Zij was groot, slank, hoog-blond, met weelderig vallend haar, verleidelijk, excentriek, heftig, gepassioneerd, extravagant. Iets van een Bohémienne, van wat de Franschen noemen een ‘cabotine’, stak in haar. Toen Lassalle haar voor 't eerst in 1862 zag, was zij achttien jaar. Zij was de dochter van den Beierschen diplomaat von Dönniges. Deze was uit Berlijn in München gekomen om als gouverneur van den Beierschen kroonprins op te treden. Als zoodanig was hij in den adel-stand verheven. Toen de Beiersche kroonprins koning was geworden, koning Max, had von Dönniges, hoewel protestant, aan het hof te München veel invloed. Hij hielp den koning zijn kring van geleerden, dichters en kunstenaars uit te breiden. In de sfeer van het hof leefde men in aangename verhoudingen, in zeer groote gezelligheid. De moeder van Hélène - hoewel een bekeerde Jodin - deelde daarin: zij was gezien bij de koningin en ontving de hooge wereld bij zich aan huis. De dochters van von Dönniges groeiden onder zulke omstandigheden op. Hélène-zelf was vroeg rijp. Toen zij twaalf jaren oud was, dacht men reeds aan een huwelijk voor haar. Een | |
[pagina 300]
| |
40-jarige Italiaansche militair, vesting-commandant van Alessandria, dien de ouders in Sardinië op reis hadden ontmoet, was de ‘prétendu’. Zij wilde hem echter niet hebben. De ouders konden toch met het lastige, wilde meisje niet goed overweg, en zonden haar naar haar grootmoeder te Berlijn. - Bij die grootmoeder kwam zij in 1857 op haar dertiende of veertiende jaar. In Berlijn had zij reeds spoedig allerlei kennissen. Zij signaleerde zich door haar vrijen toon ook met heeren. Aan huis bij haar grootmoeder leerde zij toen kennen een opkomende jongeling, even oud als zij, den zoon van een Bojaar uit Walachije (Roumanië), Yanko vorst Racowitza: deze werd haar bijzondere vriend; daar hij donker van uitzicht was, noemde zij hem haar ‘Moorschen’ page. Zoo gleed het leven eenigen tijd voorbij. Toen ging zij weder naar haar ouders. Dezen woonden op 't oogenblik in Nice. Des winters was het dáár te Nice een roes van het leven. Hélène deed daaraan mede en kortte zich den tijd door een ‘flirtation’ met een jong Russisch zee-officier. Daarna was zij, in den winter van 1861 op 1862, weder in Berlijn bij haar grootmoeder. Het oude leventje ging ook dáár voor haar zijn gang: Yanko was en bleef de ‘page’. Op een bal in Januari 1862 bij den bejaarden president Bonferi hoort zij voor 't eerst van Lassalle spreken. Hij was te Berlijn toen een merkwaardigheid, een curiositeit. Hélène wordt nieuwsgierig, zij vraagt naar hem, en overal hoort zij den uitroep van bevreemding: ‘kent gij hem niet?’ Een paar weken later is zij op een ‘souper’ bij een bankier, verneemt weder allerlei van hem. Een der gasten laat zich zelfs ontvallen: ‘gij zijt juist een vrouw voor Lassalle’. Nu informeert zij meer en meer naar hem. Zij hoort gewagen van de relatie met de oude, altijd rookende, gravin von Hatzfeldt. De grootmoeder weet geen ander bescheid dan het woord: het is een akelige demagoog. Maar Yanko bracht berichten en vertelde al de anecdotes van den cassette-diefstal, enz. Zoo weet zij allengs iets van hem af. Op een avond bij den procureur Hirzemenzel en zijn blonde vrouw ziet zij hem voor 't eerst. Die Hirzemenzels behoorden niet tot de beste wereld. Zij waren lieden van dubieusen toon en leefden een elegant Zigeuner-leven. Lassalle zat dáár op een sopha met een ander. Zij mengt zich in het gesprek. Zij zien elkander in de oogen. Het was bij beiden een bliksem-slag. Een schok der liefde, als in een drama van Shakspere, ontroerde beiden. ‘Gij zijt - zóó fluisterde ademloos Lassalle haar toe - mijn Brunhild, mijn Adrienne de Cardoville, de “gouden vos”, waarvan mijn vrienden vertellen’. Hartstochtelijk uiten beiden zich. Hij vraagt haar dadelijk of hij haar grootmoeder mag spreken. Den volgenden dag verhaalt zij de scène aan Yanko en aan haar grootmoeder. Doch de deftige bejaarde vrouw wil van dien Lassalle niets weten: het éénig resultaat is, dat Hélène niet meer in zulke kringen als de Hirzemenzels mag uitgaan. Later hoort zij nog bij professor Gneist door Böckh van hem gewagen. Doch anders schijnt alles voorbij. Een jaar later, in den winter van 1862 op 1863, zal zij hem | |
[pagina 301]
| |
eerst weder zien, doordat de advocaat Holthoff met zijn vrouw in den herfst van 1862 te Berlijn komt wonen. Die Holthoff was bevriend met den ouden von Dönniges en kende Lassalle als advocaat, hij pleitte voor hem. Hélène kwam dikwijls bij de Holthoffs, de advocaat noemde haar zelfs zijn dochter. In November 1862 is zij nu met de Holthoffs op een concert van Hans von Bülow. Lassalle, Bülows vriend, is er ook. Zij ziet hem dus terug en spreekt weêr met hem. In dien tusschentijd is Lassalle de groote volks-beweger geworden. Hij heeft in April 1862 zijn opzienbarende redevoeringen ‘Ueber Verfassungswesen’ en het ‘Arbeiterprogramm’ gehouden. Hij is een politiek persoon geworden en speelt in Berlijn - waar alles sinds Bismarcks optreden toch reeds in spanning is - een groote rol. Holthoff, de advocaat van Lassalle, werkt het terugzien der geliefden niet tegen; en zóó ontmoeten Lassalle en Hélène elkander weder op het eerste juristen-bal van het seizoen. Dáár worden de gesprekken dringender en ernstiger. Holthoff vond daaruit aanleiding haar te vragen, of zij werkelijk Lassalle liefhad, of zij een man durfde huwen, die niet van adel en een Jood was. Toen zij dat alles bevestigde, schreef de advocaat aan von Dönniges. Doch deze antwoordde beslist en kort-af: ‘neen, onmogelijk’. Sinds kon Hélène hem slechts vluchtig meer zien. Daar werd in Maart 1863 de grootmoeder ernstig ziek. De oude vrouw kwijnde weg en stierf in den winter. Op haar sterfbed verloofde zij Hélène aan Yanko von Racowitza. Toen de grootmoeder gestorven was, ging zij naar haar ouders te Genève. De vader was namelijk gezant van Beieren in Zwitserland geworden en woonde wegens zijn gezondheid niet te Bern, maar in Genève. Te Genève ging voor Hélène het leven voort in het gedruisch van een diplomaten-gezin. Zij nam in den winter van 1863 op 1864 deel aan al de feesten en bals van het seizoen. In Maart 1864 kwam Yanko te Genève bij haar; hij zou te Berlijn afstudeeren. Van Lassalle hoorde zij niets, dan hetgeen alle kranten in dien tijd over hem dag aan dag vermeld'den. In Mei werd Hélène echter wat ziek: het gevolg van een druk uitgaan in den winter. De arts ried een verblijf in de berg-lucht aan. Zóó vestigde zij zich voor een paar maanden te Wabern, onder aan den Niesen, tusschen Thun en Bern, in een villa waar een bevriende Engelsche dame, mevrouw d'Arson, met haar kinderen, en een Amerikaansch consuls-gezin (de heer en mevrouw Lesley) ook vertoefden. Met den advocaat Holthoff had zij de correspondentie steeds aangehouden. Deze had eens geschreven: ‘Lassalle is vrij ongesteld, lijdt aan de keel, en zal waarschijnlijk een “Molkenkuur” op den Rigi ondernemen’. En ziedaar: zij noodigt haar vrienden van het ‘pension’, de d'Arson's en de Lesley's, uit, om te-zamen met haar een tochtje naar den Rigi te doen; zij zoekt hem op. Over Lucerne gaat Hélène met haar Wabernsche vrienden den Rigi op, te paard; het is 25 Juli 1864; eigenlijk is het slecht weêr, nevelen en regen benemen al het uitzicht. Voortdurend stijgende om den top te beklimmen, houden zij bij het hotel Rigi- | |
[pagina 302]
| |
Kaltbad een oogenblik stil. Hélène is de voorste en een jongen van acht jaar geeft wat gras aan het paard. ‘Weet gij ook of in het bad eene dr. Lassalle logeert?’ - ‘O, ja’. - ‘Haal hem dan eens’. - Daar kwam Lassalle aan. ‘Zij is het!’ Hélène stelde hem voor aan haar vrienden, en hij ging met het gezelschap mede naar den Kulm op. Hij liep naast haar paard en vertelde haar van alles: van het refuus van den vader, van de gravin, en altijd hoorde zij zijn betuiging: ‘gij zijt mijn eigendom; ik vorder u overal op; wij zijn elkanders noodlot; wij behooren aan elkander’. ‘Waarom - zóó vraagt hij dringend - vluchten wij niet dadelijk naar Frankrijk?’ De kleine karavaan logeert dien nacht op den Kulm. Den volgenden dag, eerst in het hotel, later bij het afgaan naar beneden, is het onderhoud tusschen Lassalle en Hélène steeds ernstiger. Lassalle wijst zelf op allerlei bezwaren: op zijn Joodsche afkomst. ‘Moet ik mij laten doopen?’ - ‘Neen’, zegt Hélène. Te Rigi-Kaltbad vordert Hélène, dat zij voorloopig afscheid zouden nemen. Alléén, met de vrienden, daalt zij den berg af. Te Waeggis. aangekomen, waar de boot op het meer hen wachtte, was haar besluit voor-goed genomen. Zij wilde Lassalle toebehooren. Te Wabern teruggekeerd schreef zij aan Yanko en aan Lassalle: zij stelde hem twee eischen: gij komt te Genève en zoekt mijne ouders tot inwilliging te bewegen, en gij doet alles snel. Na ontvangst van dat schrijven, gaat Lassalle - die reeds brief op brief aan Hélène geschreven had - naar Wabern. Een kleine week zijn zij dáár te Wabern samen, tot 2 Augustus. Het waren heerlijke dagen. Lassalle was gelukkig als een kind, sprak met haar over alles: over zijn eerzucht en plannen; over zijn boeken en geldmiddelen; over dichters en politiek; over geschiedenis en over romans; over zijn lievelings-schrijver Honoré de Balzac en over Bismarck; hij spiegelde haar voor hoe het tot de mogelijkheden kon behooren, dat hij president eener Duitsche republiek werd, gekozen door het volk, dan zou hij in triomf met haar de hoofdstad binnenrijden, zij de eerste vrouw dan van Duitschland, in een koets met zes schimmels.... het leven scheen thans zulk een schoone droom! Slechts kwam er nu en dan even een schaduw, wanneer beiden aan de gravin von Hatzfeldt dachten. Lassalle had haar op de hoogte gebracht; zij antwoordde voorzichtig en kalm. Hij roerde weder de snaar aan van samenzijn en samenwonen, doch dit stond vast, Hélène was bang voor de gravin; zij wilde geen ‘mariage à trois’. De afspraak tusschen Lassalle en Hélène was, dat zij beiden den 3en Augustus te Genève zouden zijn om het ja-woord der ouders te verkrijgen. Ieder der twee zou op eigen gelegenheid reizen. Lassalle zou met een lateren trein gaan dan Hélène. Hij zou tegen den avond - te zes uren - komen, en zijn intrek nemen in het ‘pension’ Bovet, dicht bij de woning van den heer von Dönniges. Hélène nu kwam op dien Woensdag 3 Augustus 1864 te twee uren aan het huis van haar ouders, hoorde juist de verloving van haar zuster Margaretha met den graaf Kaiserlingk, en deelde dadelijk | |
[pagina 303]
| |
aan haar moeder haar verhouding tot Lassalle mede. De moeder liep naar den vader. De ouders waren woedend; stoven op; dien man kunnen wij niet in de familie opnemen; dien man met zijn verhouding tot de gravin! - Hélène had zulk een ruw optreden der ouders niet verwacht, zij schreef dadelijk een brief aan Lassalle, dien zij door haar kamenier aan ‘het pension’ Bovet liet brengen. Zij kon het echter niet uithouden op haar kamer en vluchtte uit het huis van haar ouders naar het ‘pension’ Bovet. Lassalle was dáár met een iets lateren trein (dan de afspraak was) gekomen. Zij vindt hem terwijl hij zoo-even is aangekomen; het rijtuig met den koffer staat nog vóór de deur. Hij heeft juist den brief geopend en leest. Zij treden in het eerste het beste vertrek van het ‘pension’. Hélène trilt van opwinding, werpt zich in zijn armen, en wil nu dadelijk met hem naar Frankrijk vluchten. Doch ziet: Lassalle poogt haar tot bedaren, tot kalmte te stemmen, en koel berekenend - meenend dat hij op die wijze het best de inwilliging der ouders zal kunnen verkrijgen - aarzelend om verder voort te gaan, wijl hij niet zeker wist of zij wel meerderjarig was - iets waarin hij zich vergiste, want Hélène was boven de 21 jaar - bedenkend dat hij, als hoofd der arbeiders-partij, door de open vóórdeur bij von Dönniges moest binnentreden - brengt hij haar naar haar moeder terug. Die daad van Lassalle is beslissend voor Hélène. Zulk een stap vergeet en vergeeft een vrouw nooit. Zij begrijpt dat Lassalle niet alles voor haar over heeft; haar hart had een anderen hartstocht gevoeld; zij wikkelt zich nu los uit zijn invloed. Lassalle bracht Hélène, gebroken, bij een harer vriendinnen in Genève. Juist kwamen daar Hélène's moeder en zuster. Lassalle was nog in het vertrek toen mevrouw von Dönniges kwam. Een heftig tooneel had plaats. De moeder voegde hem uit de hoogte woorden toe van de uiterste minachting. Eenigszins theatraal gaf toen Lassalle Hélène aan haar moeder terug; hij nam afscheid van Hélène met een kus en een hand-druk. Zij hebben elkander nooit weêr gezien. Toen Hélène in 't huis van haar ouders was teruggekeerd, werd zij door den vader eenigermate gesequestreerd. Als gezant riep de vader de hulp der politie in tegen alle eventueele indringende stappen van Lassalle. Hij zond hem graaf Kaiserlingk en zijn neef dr. Arndt om hem te bewegen Genève te verlaten, waartoe hij natuurlijk niet te brengen was. Lassalle schreef een ouden vriend, Wilhelm Rüstow, vroeger overste bij de Garibaldianen, die nu te Zürich woonde, om dadelijk bij hem te komen, hetgeen deze 5 Augustus deed. Hélène-zelve werd met het gezin den 7en Augustus uit Genève naar Bex, in het Rhône-dal gebracht. Lassalle intusschen schreef brief op brief aan Hélène, die zonder antwoord bleven. Hij begreep nu vaag, dat hij een dwaasheid had begaan, de dochter aan haar ouders terug te geven. De oude von Dönniges was hem te slim. Hij liet namelijk dadelijk uit Berlijn overkomen Yanko von Racowitza, met wien zij aan het sterfbed der grootmoeder was verloofd. Deze moest bij Hélène optreden en haar huwen. | |
[pagina 304]
| |
Doch juist dit alles, dit verzet der ouders - hij stelde zich Hélène voor gedwongen door de ouders - prikkelde Lassalle des te meer. Hij wilde thans tot elken prijs het succes. Het was een questie van zijn ijdelheid, van zijn eer. Liefde en hartstocht, nu ja - maar thans gold het in de eerste plaats zijn eigen ik. Alle middelen waren op 't oogenblik goed. Hij daalde af van zijn waardige houding van vroeger. Was men tegen zijn Jood-zijn, hij zou zich dadelijk laten doopen; reeds 10 Augustus was hij daartoe bereid. En dan zou hij den Beierschen minister van buitenlandsche zaken dwingen om von Dönniges, den gezant, tot de orde te roepen. Hij ging dus daarvoor 13 Augustus uit Genève, na zijn volmacht notarieel aan Wilhelm Rüstow gegeven te hebben. Eerst begaf hij zich naar Karlsruhe, waar de gravin von Hatzfeldt was aangekomen. Een listig plan was hem in het brein gekomen. De gravin was nog altijd goed catholiek, welnu, wanneer die gravin eens ging naar den man, dien hij in zijn Ronsdorfer rede zóó had geprezen, naar den bisschop van Mainz, vrijheer von Ketteler, hem voorstelde dat Lassalle bereid was catholiek te worden, en von Kettelers bemiddeling inriep voor het huwelijk met Hélène von Dönniges! Werkelijk ging de gravin naar den bisschop; de samenkomst kon niet hoffelijker zijn, maar.... het bleek dat Lassalle wederom eene vergissing had begaan. Hélène was protestant. Lassalle gaf echter den moed nog niet op. Hij vloog nu naar München, naar den Beierschen minister van buitenlandsche zaken, vrijheer von Schrenck. Deze was evenals de bisschop zeer beleefd, en zeide dat het blijken moest dat de heer von Dönniges zijn dochter in volkomen vrijheid liet handelen; hij was zelfs bereid, ten-einde dat goed te doen constateeren, een officieuse zending daarover aan dr. Haenle naar Genève op te dragen. Het zwaarte-punt voor Lassalle was dus nu te constateeren, dat von Dönniges zijn dochter wèl degelijk dwong. Op dat punt concentreerden zich dus alle pogingen van Lassalle. Het werd een formeele strategische campagne. Alle vrienden werden opgeroepen. Rüstow kreeg telkens nieuwe instructies, hoe hij te handelen had. Doch reeds den 18en Augustus telegrafeerde Rüstow aan Lassalle - die nog altijd te München was - dat de zaken slecht stonden, dat Hélène met Lassalle had gebroken, en weder verloofd was met haar ouden vriend Yanko von Racowitza. Nu verzocht Lassalle de gravin von Hatzfeldt - bij brief van 19 Augustus - om voor hem bij Hélène te intercedeeren. ‘Van uw tong, van uwe overredings-kracht hangt alles af’. Zij gaat naar Genève, waar thans ook - na een afwezigheid van elf dagen - Lassalle-zelf 24 Augustus terugkeert. Allen waren weder te Genève. Toen Yanko door dr. Arendt uit Berlijn was gehaald en de verzoening van Hélène met hem te Bex had plaats gehad, kwam de familie von Dönniges, met Hélène en Yanko, te Genève terug. Rüstow had dadelijk, op 18 Augustus, den heer von Dönniges een bezoek gebracht, en dáár de officieele tijding der verloving van Hélène met Yanko, eerst uit den mond van den vader, toen van de eigen lippen van de dochter - wie | |
[pagina 305]
| |
de vader ter bevestiging van zijn mededeeling in het vertrek riep - gehoord. Hij telegrafeerde aan Lassalle en deelde in een brief aan hem zijn overtuiging mede, dat niets meer voor hem overbleef dan een schaking. - De tusschenkomst der gravin gaf ook niets. Integendeel. Reeds had zij vroeger een brief aan Hélène geschreven, die niet aan het adres kwam. Toen schreef zij 22 Augustus 1864 een vrij hooghartigen brief. Doch Hélène antwoordde enkel: ‘reçu la lettre’. - Rüstow liet zich weder aanmelden bij den vader: ‘wij laten ons niet als Zigeuners behandelen’. De heer von Dönniges antwoordde slechts: ‘in geen geval kan mijn dochter zich inlaten met de gravin: ik ben vader’. De gravin werd razend! - En de zending van dr. Haenle, als officieus commissaris van den Beierschen minister, liep natuurlijk ook op niets uit. Rondom Lassalle verzamelde zich te Genève een kleine kring, haast een staf, waarmede hij raadpleegde. Behalve de gravin was steeds bij hem Rüstow. Deze vond te Genève allerlei vrienden onder de uitgewekenen: bij voorbeeld generaal Klapka en generaal Bethlen. Dan gaf telkens raad Johann Philipp Becker, die der gravin van dienst wilde zijnGa naar voetnoot1). En al dat overleg, al dat over en weder praten, maakte het brein van Lassalle hoe langer hoe warmer. Er moest een einde aan alles komen. De heer von Dönniges ontving den 26sten Augustus nogmaals Rüstow en dr. Haenle. Aan beiden moest zelfs de laatste twijfel ontnomen worden, alsof de vader nog dwang op de dochter uitoefende. De vader riep dus Hélène bij het onderhoud. Toen, in tegenwoordigheid van deze getuigen, verklaarde zij geen betrekkingen meer te willen dulden met Lassalle: zij verlangde geen onderhoud met hem, verklaarde haar vroegere eeden en beloften als opwellingen van het oogenblik, en - daar Rüstow haar ernstig toevoegde dat zij Lassalle diep onrecht aandeed en satisfactie verschuldigd was - vroeg zij smalend: ‘Satisfactie aan zijn ijdelheid?’Ga naar voetnoot2). Alles was uit. Lassalle beschouwde zich-zelf als een verloren man, ook voor zijn partij. Hij wist niet meer wat hij deed. Wat hij vroeger altijd geweigerd had, daartoe besloot hij thans. Hij zag slechts uitkomst in een duel. Hij schreef aan von Dönniges: ‘ik wil uw dochter niet meer - een meid - maar ik vorder voldoening van u voor al de beleedigingen, die ik van u ondervind’. Hij zond dus aan von Dönniges zijn secondanten Rüstow en den Hongaarschen generaal Bethlen. Zij vonden hem 27 Augustus niet thuis: hij was uit Genève gegaan. Doch op dienzelfden dag waren | |
[pagina 306]
| |
Kaiserlingk en Arndt bij Lassalle gekomen, om hem namens Yanko von Racowitza uit te dagen. Goed. Het duel zou 's morgens 28 Augustus met het pistool plaats vinden. Op dien morgen, 's ochtends half acht, stonden op een plek dicht bij Genève, Yanko en Lassalle tegenover elkander. De schoten vielen. Lassalle was doodelijk getroffen: hij stierf onder smartelijk lijden 31 Augustus 1864. |
|