De socialisten: Personen en stelsels. Deel 5: In de tweede helft der XIXde eeuw, eerste helft
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijVIII.Die arbeiders zou hij nu gaan aanzetten en opruien. De opzweeping zou beginnen. Wij moeten ons dus gaan bezig houden met zijn werk als demagoog, met zijn ‘agitatie’ van het volk. Wij dienen hierbij twee periodes te onderscheiden. De eerste loopt van Maart 1863 tot einde Juni 1863; de tweede strekt zich uit tot aan zijn dood.
Vestigen wij het oog op het eerste tijdvak. - Lassalle ging na 1 Maart voortwerken op den grondslag van 't ‘Open antwoordschrijven’. Dit stuk had in Duitschland een grooten weêrklank. Dadelijk van woede bij de leiders der ‘Fortschritts’-partij. Hoe! Zij zouden niet meer verdienen de redders en ridders van het volk te worden genoemd? Waren zij niet tegenover de nu dreigende Pruisische reactie in de bres gesprongen voor de aangetaste volksrechten? De regeering van Bismarck zou dus aan de ‘Fortschritts’-partij - bij het conflict - kunnen zeggen, dat die partij niet meer het volk achter zich had! Zij konden hun oogen niet ge- | |
[pagina 259]
| |
looven: zij zagen enkel dat het streven van Lassalle practisch beteekende een in de kaart spelen der reactie. De ‘Fortschritts’-partij begreep dus dat haar naast vóór de hand liggende taak hierin bestond: Lassalle te gaan behandelen als een handlanger der reactie. Als zoodanig begon zij hem te brandmerken. De pers moest op die wijze hem bestrijden. Al de dagbladen, waarover de partij kon beschikken, werden tegen hem losgelaten. Zij moesten het ‘foei’ uitroepen over zijn opvatting van den Staat, over zijn metalen loon-wet. Economisch moesten die dagblad-schrijvers het Manchester-dom blijven uitéénzetten: het zwaarte-punt voorstellen in zelf-hulp, niet in Staats-hulp, hulp nog wel van een Staat die getrapt werd door Bismarck! Schulze-Delitzsch hield, zooals hij reeds in October 1862 had aangekondigd, zijn voordrachten over kapitaal en arbeid voor de arbeiders te Berlijn. De laatste van die zes voordrachten begon hij nu direct tegen Lassalle te richten, over ondernemers-winst. Hij verzamelde ze tot zijn: ‘Kapitel zu einem deutschen Arbeiterkatechismus’, die goedkoop tot propaganda-doeleinden werden uitgegeven. Voorts werd het een geweldig blaffen, keffen, uitjouwen en razen dier liberale kranten. Leugens zouden niet schaden. Verdacht-making van Lassalle was dagelijksch werk. Zijn uitlatingen werden verdraaid weêrgegeven. Straks, toen het bleek dat de lezers toch altijd naar de verslagen van Lassalles vergaderingen grepen, werden zijn voordrachten geïgnoreerd. Doodzwijgen werd nu de leus. Het ‘Offenes Antwortschreiben’ kon echter niet dadelijk doodgezwegen worden. Discussie begon. Julius Faucher, een der liberale economisten, maakte dadelijk de opmerking, dat het plan van Lassalle slechts een opwarming was van Louis Blancs ‘ateliers nationaux’ van het Frankrijk van 1848. Dit werd in de ‘Volkszeitung’ geschreven. Het was een tamelijk domme fout, en Lassalle antwoordde onmiddellijk in de ‘Deutsche allgemeine Zeitung’ met een lang stuk, waarin hij Fauchers ‘blunder’ aan de kaak stelde, en de questie der Fransche nationale werkplaatsen uit een historisch oogpunt breedvoerig uitéénzette. Hij toonde goed aan, dat die ‘ateliers nationaux’ der Nationale vergadering juist het omgekeerde waren van hetgeen Louis Blanc had bedoeld. Hij verzweeg echter, dat zijn eigen plan toch wel eenige overeenkomst had met dat van Louis BlancGa naar voetnoot1). Rodbertus - wij hebben dit op bladzijde 163 hierboven vermeld - steunde daarentegen door een open brief aan het ‘Deutsche Arbeiter-Verein’ te Leipzig Lassalles streven. Wel is waar bestreed hij de eigenlijke lijnen en trekken van het plan, ook het dadelijk invoeren van het algemeen stemrecht. ‘Plaats niet de sociale questie beneden de politieke’, riep hij uit. Maar de toon van den brief van Rodbertus hielp indirect Lassalle. Onder de Duitsche arbeiders kwam beweging. Het comité der arbeiders te Leipzig had met zes tegen vier stemmen zich aan- | |
[pagina 260]
| |
gesloten aan het ‘Offenes Antwortschreiben’; het stuurde dus nu dit stuk aan de arbeiders-vereenigingen, waarmede het in betrekking stond, en vestigde zich-zelf als een centraal-comité tot het stichten van een Duitsch ‘Arbeiter-Verein’ - waarin Dammer, Fritzsche en Vahlteich den toon aangaven - om de ideeën van Lassalle te verwerkelijkenGa naar voetnoot1). En Lassalle zou nu door zijn optreden voor die arbeiders, door zijn spreken tot hen, die beweging doen zwellen. Hij toonde zich een bijtend overweldigend redenaar, zij het dan ook dat de voordracht eenigszins rhetorisch theatraal, vol ‘bravoure-passages’, en altijd op 't effect berekend was. Zij die hem gehoord hebben, vinden in zijn wijze van spreken trekken, die in de verte aan Gambetta later eigen waren. De inhoud was bij uitstek goed overdacht, doch tegelijkertijd wist hij al sprekend van alles oogenblikkelijk partij te trekken. Een eigenaardige, haast wetenschappelijke strategie spreidde hij in die redevoeringen ten toon. En tevens pakten zijn woorden. Als ‘debater’ waren weldra weinigen tegen hem opgewassen. Den 16den April 1863 hield hij te Leipzig voor de dáár gehouden arbeiders-vergadering zijn rede: ‘Zur Arbeiterfrage’, waarin hij ontwerp-statuten van het nieuwe ‘Arbeiter-Verein’ persoonlijk voordroeg. Ongeveer twee duizend arbeiders waren tegenwoordig. Het ging eerst rumoerig toe. Er was oppositie, lawaai. De houding van het publiek was stormachtig. Een leeraar der ‘Fortschritts’-denkbeelden: Salomon uit Berlijn was Lassalle nagereisd, om hem tegen te spreken. Doch deze was niet tegen hem opgewassen, en de groote meerderheid was aan het slot vóór Lassalle. De rede behandelde dezelfde onderwerpen als het ‘Antwortschreiben’. Zij verduidelijkte slechts zijn streven over de ter-zijde stelling van de loon-wet en over de Staats-hulp.Ga naar voetnoot2) Lassale richtte zich tegen Schulze en vooral tegen al den laster, waarmede de liberale kranten hem overgoten. ‘Wanneer mijn vijanden Romeinen waren geweest, dan hadden zij mij in de open lucht op het plein der stad neêrgestooten, zooals de Patriciërs de Gracchen neêrvelden. Mijn vijanden zijn echter geen Romeinen, en zóó hebben zij beproefd met laster-taal en kwaad-sprekendheid te bereiken wat vroeger met het zwaard werd gedaan’. Nadruk legde hij er op, dat men van de liberalen weinig voor de sociale zaak moest verwachten. In Engeland hielpen de liberalen luttel aan de wetten van sociale politiek, wel deden het de conservatieven. - Toen Lassalle deze rede uitgaf, kon hij er enkele bijlagen aan toevoegen. - Eerst een brief van professor Wuttke van 16 April 1863 aan het centraal- | |
[pagina 261]
| |
comité tot het vestigen van het Duitsch ‘Arbeiter-Verein’. Deze uitte zich daarin ook tegen de ‘Fortschritts’-partij, en meende dat er voor de arbeiders slechts verbetering in hun lot zou komen, wanneer in plaats van op het arbeids-loon op de arbeids-opbrengst gelet werd. - Voorts een brief van Lothar Bucher aan hetzelfde comité van 20 April 1863. Deze betuigde zijn leedwezen, dat hij op de volks-vergadering van 16 April niet had kunnen komen. Hij had zijn ondervindingen uit Engeland willen meêdeelen ten opzichte van de Manchester-school, in zooverre die richting beweerde, dat de Staat slechts voor de persoonlijke zekerheid der burgers had te zorgen en al het andere kon laten loopen. Die school echter had, volgens Lothar Bucher, geen recht van bestaan, noch voor de wetenschap, noch voor de geschiedenis, noch voor de practijk. Thans echter gold het meer dan ooit kleur te bekennen, daar de tegenstanders terroriseerden. Hij beloofde een brochure, die echter niet verschenen is. - Dan voegde Lassalle er als aanhangsel aan toe de polemiek, die hij met professor Karl Heinrich Rau, den ‘Altmeister’, had gevoerd over het leerstuk van de metalen loon-wet, zooals dat bij alle economisten van naam voorkwam. - Eindelijk gaf Lassalle als laatste bijlage een opstel over het votum, dat Victor Aimé Huber in de arbeiders-questie had geveld. Het bleek daaruit dat Huber Lassalle niet kon helpen.Ga naar voetnoot1) De beweging was in gang. Een tweede zeer uitgebreide redevoering zou Lassalle in de maand Mei 1863 voor de arbeiders te Frankfort a/d Main houden. Deze rede, wier inhoud later door hem zou worden uitgegeven onder den titel: ‘Arbeiter-Lesebuch’, was voor hem-zelven en voor zijne zaak van groote beteekenis. De aanleiding tot het houden dier rede was de volgende. Op den 19den April 1863 was op een vergadering der arbeiders van de Main-streken (te Rödelheim) de questie van het ‘Offenes Antwortschreiben’ van Lassalle behandeld. Ludwig Büchner, de bekende fysioloog, hield een voordracht daaroverGa naar voetnoot2). De leiders der arbeiders aan den Main waren echter meestal op de hand van Schulze-Delitzsch. Zij volgden voor het meerendeel Max Wirth en Löb Sonneman, den bekenden Joodschen redacteur en financier der ‘Frankforter Zeitung’. Toch was er dáár te Rödelheim veel dis- | |
[pagina 262]
| |
cussie. Ten-slotte werd het voorstel aangenomen, om beiden, Lassalle en Schulze-Delitzsch, te verzoeken op een vergadering te Frankfort aan den Main, den 17den Mei 1863 te houden, hun denkbeelden tegenover elkander uitéén te zetten. Ludwig Büchner ried daartoe aan, en ook Bernhard Becker, zoo-even uit zijn Engelsche ballingschap, waarheên hij ten-gevolge der gebeurtenissen van 1848 was gevlucht, teruggekomen, liet in dien geest zich hooren. Lassalle nam dadelijk deze uitnoodiging aan, doch Schulze-Delitzsch verontschuldigde zich. Op den bestemden dag stond Lassalle vóór zijn gehoor. Het terrein te Frankfort was echter voor hem een wankele grond. Velen waren zeer tegen hem ingenomen. Er was een sterke oppositie tegen zijn sociale plannen. Wat hem eenigszins hielp was zijn standpunt in de politiek. De stad Frankfort was in het staatkundige groot-Duitsch, en Lassalle had zich steeds verklaard tegen de klein-Duitsche partij en tegen het voornemen om op het Duitsche lichaam de Pruisische ‘Spitze’ te plaatsen. Het politiek gedeelte zijner rede zou dan ook de brug zijn om zijn sociale ideeën in te leiden. Toch had hij eerst moeite zich te doen gelden. Zijn persoon viel niet mede. Die ‘would-be’ elegant gekleede heer deed te veel denken aan den ‘fijnen’ Berlijnschen Jood. Voorts was hij op dien dag eenigszins heesch en niet geheel meester van zijn stem. Daarbij was het gehoor in de zaal ongunstig voor hem saâmgesteld. De vele afgevaardigden der werklieden-genootschappen, die de zaal vulden, hadden meestal bindende mandaten gekregen tegen zijn plannen. Doch Lassalle was onvervaard en onvermoeid. Hij bleef in de zaal stand houden. Vier uren achteréén sprak hij. Het werd een rede vol zetten en verrassende wendingen. Toch was het een harde strijd en inspanning. Want het gemompel en het rumoer was vooral in het begin zeer luid. Heftig klonk tegenspraak van de banken. Het geraas was zóó groot, dat hij zelfs moest ophouden. Toen weêrgalmde echter onstuimig stormachtig geschreeuw, dat hij toch moest voortgaan. Hij maakte nu handig daarvan gebruik om een beter gehoor te krijgen. Hij begreep, dat hij niet verder kwam met deze vele gedelegeerden, die een imperatief mandaat hadden. Hij zeide, dat hij zijn rede zou vervolgen, twee dagen later, den 19den Mei, op een algemeene arbeiders-vergadering. Werkelijk won hij nu - na deze vuurproef op 17 Mei doorstaan te hebben - op 19 Mei zijn pleit voor de arbeiders. De twee stukken der rede vormen één geheel, en een geheel dat ten-slotte een verbazenden triomf voor hem uitmaakte. Een wilde toon gaat door deze rede: ‘ik wil mijn oude revolutionnaire manen eens schudden’, had hij aan Rodbertus geschreven. Doch juist in de brieven aan Rodbertus ziet men, hoe zorgvuldig hij de brandende materie van zijn rede bijéénbracht. En al die woorden vielen als vonken in een ontvlambare massa. Zijn hoorders dachten allereerst aan politieken omkeer. Waar hij het algemeen stemrecht voor sociale doeleinden vorderde, dachten zij aan revolutie. Kortom het was een atmosfeer van vuur. De inhoud der rede draaide | |
[pagina 263]
| |
overigens weder om de gegevens en stellingen van het ‘Offenes Antwortschreiben’. Slechts nieuwe gegevens gaf hij over de inkomsten-verhouding in den Pruisischen Staat, welke cijfers echter later bestreden werden. In deze rede ontwikkelde Lassalle 't eerst zijn vermaarde honderd-millioenen-som, te weten: dat een Staats-crediet van honderd millioen thalers voldoende zou zijn, om, door middel der productie-associaties, den arbeiders-stand tot eigen ondernemers te maken; berekeningen die deden denken aan de cijfer-groepeeringen van Proudhons bank. Overigens was hij meer dan bijtend tegen zijn tegenstanders, vooral tegen den armen Max Wirth, die van het standpunt der Manchester-school hem aangevallen had. De wijze waarop hij, onder het voortdurend tot de orde roepen van den voorzitter der vergadering, op den eersten dag der rede, Max Wirth als ‘loon-schrijver’ karakteriseerde, is een klassiek voorbeeld van vernietiging geblevenGa naar voetnoot1). Dat hij met verrassende citaten zijn tegenstanders telkens te-lijf kon komen, dankte hij voor een deel ook aan Rodbertus, die in brieven hem daarvan voorzag. Volledig sprak Lassalle zich dan nu ook weder uit over de loon-wet, en voorts over de onderscheiding die men maakte tusschen geoefenden (‘skilled’) en ongeoefenden arbeid. Eindelijk erkende hij, dat de productie-associaties waarlijk nog niet een volkomen oplossing voor al de sociale moeielijkheden aanboden, doch met-dat-al een geschikt overgangs-middel tot zulk een solutie waren. Frankfort was voor Lassalle een groote overwinning. Hij be- | |
[pagina 264]
| |
kende zelf dit aan Rodbertus. Misschien is het de grootste triomf, dien hij als redenaar heeft behaald. Om zijn eigen beeld te gebruiken, waarvan hij in een brief aan Rodbertus zich bedient, was hij dáár aan den Main in den toestand geweest van het everzwijn. dat, door al de honden te-gelijk besprongen, ze allen met een wilden ruk van 't lijf schudde. Als hij eens niet dat had kunnen doen; als hij eens niet gewonnen had, ja, dan zou hij - hij bekent het later - zich teruggetrokken hebben, en tot den rustigen dienst der wetenschap zich hebben beperkt. Nu kon hij verder gaan: vóóruit. Hij gaf de rede te Frankfort, in haar twee afdeelingen, uit als leesboek voor de arbeiders. Hij voegde er een paar bijlagen aan toe: de eerste bijlage bevatte enkele bewijsstukken over de vergadering, de tweede behelsde een discussie met prof. W. Wackernagel over de statistische gegevens betreffende het inkomen der burgers in Pruisen, met een eenigszins grof slot tegen zijn aanvaller. Voorts sprak Lassalle den 20sten Mei nog in denzelfden geest als te Frankfort te Mainz, om zijn aanhang te versterken, en evenals reeds te Frankfort leden te werven voor een algemeene Duitsche arbeiders-vereeniging. Die vereeniging het: ‘Algemeine deutsche Arbeiter-Verein’ werd nu te Leipzig den 23sten Mei 1863 gesticht, in tegenwoordigheid van gedelegeerden uit tien steden: Hamburg, Harburg, Leipzig, Keulen, Dusseldorf, Elberfeld, Barmen, Solingen, Mainz en Frankfort am Main. De statuten van dat ‘Verein’ waren ontworpen en bewerkt door Lassalle en ZieglerGa naar voetnoot1). De eerste § gaf als doel aan: op vredelievende en wettelijke wijze te werken voor het verkrijgen van het algemeen, gelijk, rechtstreeksch kiesrecht. Het uitgesproken doel was dus inwerking der arbeiders op de politiek. Om dat te volvoeren was de organisatie zeer gecentraliseerd. De president werd telkens voor vijf jaren benoemd, en was een dictator. Alle hoofdtrekken der inrichting, de samenstelling der afdeelingen, de statuten en het reglement, werden achtereenvolgens vastgesteld, en toen alles gereed was gekomen, werd met alle stemmen op één na (die van York te Harburg) Lassalle tot president van het ‘Verein’ gekozen, met de bevoegdheid om zelf een vice-president aan te wijzenGa naar voetnoot2). Lassalle nam dat presidentschap aan. Zelf scheen hij nog te aarzelen, of hij die taak, met al de administratieve beslommeringen daaraan verbonden, wel op zich zou nemen, maar de gravin von Hatzfeldt dreef hem voort en overtuigde hem van de noodzakelijkheid van dezen stapGa naar voetnoot3). Het eerste werk der arbeids-beweging - het constitueeren van | |
[pagina 265]
| |
't samenstel der lijnen van de groote vereeniging - was dus verricht. Het gold nu het werven van leden. Die leden kwamen niet in zoo grooten getale als Lassalle zich had voorgesteld. Het werd niet een massale beweging. Na drie maanden van voortdurend spreken en opzweepen waren er slechts negen honderd leden. Zelfs Rodbertus wilde, wegens het politieke element: het algemeen stemrecht, geen lid worden. Toch gaf Lassalle zich in Mei en Juni 1863 ontzettend veel moeite voor het ‘Verein’. Trouwens hij had zijn evenknie niet, wanneer het betrof de lieden op te wekken. Misschien was hij echter niet gezet genoeg om alles te bevestigen en saâm te houden. Wel bewerkte en gaf hij instructies voor al de afdeelingen, zóó ook een instructie van 17 Juni 1863 aan de gevolmachtigden van het ‘Verein’ (zie ‘Reden und Schriften,’ II, p. 894); wel gaf hij zich veel moeite voor het vormen van ondersteunings-kassen, doch hij zorgde niet voor een geregeld orgaan, een eigen blad: hij gaf slechts subsidies aan enkele bestaande bladen: ‘Der Nordstern’ te Hamburg, ‘Der Zeitgeist’ te Leipzig. Voorts was de secretaris van het ‘Verein’, Vahlteich, brandend van ijver. Maar... de massa der arbeiders kwam niet. Lassalle-zelf dacht soms te veel slechts aan de hooge politiek van zijn streven. Hij deed zijn best onder de klasse der hooger beschaafden bondgenooten te winnen: hij poogde Huber te overtuigen, Herwegh geheel aan zich te verbinden. Inderdaad won hij voor zijn inzichten den uiterst begaafden jongen rechtsgeleerde, von Schweitzer, wien echter een zedeloos verleden telkens voor de voeten kon worden geworpen. Doch hij zag geen zwellende zee van werklieden komen. En het ‘Verein’ was nog nauwelijks zes weken oud, toen hij, ter-herstelling van zijn gezondheid, een verlof moest nemen om naar het buitenland te gaan. Hij besloot naar Tarasp in den Beneden-Engadin te reizen om dáár een kuur te doen. Zijn plan was een vijftal weken dáár te blijven, dan nog twee of drie weken in Zwitserland te vertoeven, in September te Ostende te zijn, en tegen het einde van September 1863 te Berlijn terug te keeren om de campagne weder op te vatten. Hij gaf 27 Juni 1863 van dit alles mededeeling, bij circulaire, aan de leden van het ‘Verein’, en benoemde tot aan zijn terugkeer dr. Otto Dammer te Leipzig tot vice-president van het ‘Verein’Ga naar voetnoot1). Den 29sten Juni 1863 ging hij van uit Berlijn op reis. Al die drie maanden: Juli, Augustus, September, liet hij dus het ‘Verein’ aan zich-zelf over. Zijn idee, zijn doel liet hij echter niet los. Allerminst te Tarasp. Integendeel, hij had op zijn reis derwaarts medegenomen het nu uitgekomen boekje van Schulze-Delitzsch: ‘Kapitel zu einem deutschen Arbeiterkatechismus’, de voordrachten die Schulze in Berlijn voor de arbeiders gehouden had, overeenkomstig zijn belofte van October 1862. Door dat boekje leerde hij eerst den volledigen completen Schulze | |
[pagina 266]
| |
kennen, en hij zou hem nu vierkant te-lijf gaan. Dáár, te Tarasp, ontwierp hij zijn Bastiat-Schulze, die in het volgend jaar zou verschijnen.
Toen Lassalle op het einde van September 1863 van zijn badkuur terug kwam in Duitschland, nam hij de taak der opzweeping en opwekking der arbeiders weder met vuur ter-hand. Hij begon als 't ware een tweede bedrijf van zijn drama. Hij ging dadelijk naar de Rijn-streken, waar hij den meesten aanhang had, en waar men hem goed kende, wijl hij - voordat hij zich te Berlijn vestigde - zoo lange jaren te Dusseldorf met de gravin von Hatzfeldt had gewoond. Hij zou voor de arbeiders redevoeringen houden te Barmen, te Solingen en te Dusseldorf. Er was in zijn bewerking der arbeiders van nu af een andere trek op te merken dan vroeger. In zijn vorige redevoeringen te Leipzig en te Frankfort behandelde hij de arbeiders-questie bijna uitsluitend in tegenoverstelling van hetgeen de ‘Fortschritts’-partij deed: altijd en altijd weder plaatste hij zich tegenover Schulze-Delitzsch. Nu kwam er echter een andere draai of wending in zijn toespraken. Blijkbaar begint Lassalle zijn hoop te vestigen op Bismarck, in zooverre hij vermoedt, dat werkelijk Bismarck, bij zijn conflict met de Kamer, er aan gaat denken, of het ook voor hem (Bismarck) wenschelijk kan wezen het algemeen stemrecht aan het volk te gevenGa naar voetnoot1). Het conflict toch van Bismarck met de volks-vertegenwoordiging werd hoe langer hoe scherper. In Juni 1863 had Bismarck, nadat hij den landdag naar huis had gestuurd, op Napoleontische wijze de beruchte drukpers-ordonnanties uitgevaardigd. Hij scheen daarmede de liberale kranten den schrik in 't hart te hebben aangejaagd, ten-minste zij spraken nu niet meer over de binnenlandsche politiek; een feit dat Lassalle met walging constateerde. In het algemeen had Lassalle wel sympathie voor Bismarck. Hij begreep hem, en waardeerde ook zijn nationale politiek in het vraagstuk der Duitsche éénheid. Hier was tenminste een man, wellicht de man der toekomst. Lassalle bleef dus de ‘Fortschritts’-partij even heftig als vroeger bekampen, doch keek te-gelijkertijd naar Bismarck. Daarbij kwam nog iets meer. In zijn zich overschattend zelfgevoel dacht Lassalle zelfs in staat te wezen dien Bismarck misschien later als middel voor zijn eigen doel te kunnen gebruiken. Hij wilde Bismarck helpen meester van den toestand te worden, hem over de ‘Fortschritts’-gezinde burgerij doen zegevieren, om dan later uit Bismarcks handen de zegepraal te rukken ten-voordeele van de nieuwe socialistische maatschappelijke orde. In dien zin noemde hij in zeer vertrouwelijke uitingen Bismarck wel eens ‘zijn gevolmachtigde’. Hij zag niet in, dat Bismarck hem veel te sterk en te slim was. Lassalle bleef ook hier, als men wil, een held à la Schiller, een don Carlos. Het was Lassalle, die door Bismarck werd gebruikt. | |
[pagina 267]
| |
In de verhouding, waarin Lassalle zich tegenover Bismarck plaatste, mag men ook een gevolg zien van den invloed, dien de gravin von Hatzfeldt op hem oefende. Die gravin was thans op haar ouden dagGa naar voetnoot1). Mooi was zij niet meer, in de verste verte niet. Van bekoring kon geen sprake nu zijn. Om nog wat te schijnen, verfde zij zich. Sinds al het gedoê der processen en den omgang met Lassalle en zijn vrienden, had zij van lieverlede de sleur van een zich indringend leven in politieke en maatschappelijke verwikkelingen gaan volgen. Steeds was zij in haar werkkamer bezig in conferenties. Voortdurend zag men haar debatteeren en overleggen met mannen uit allerlei kringen. Altijd-door rookte zij cigaretten en sigaren. Jonge vrouwen en meisjes waren bang, als zij haar zagen. De beschilderde, rookende, oude, groote dame, die niets vrouwelijks meer had, werkte op de zenuwen. Zij was het type der geëmancipeerde vrouw op haar ‘retour’. Haar nobele eerzucht van vroeger was thans gekanaliseerd in intrige. Zwaar drukte op haar de vloek, dat zij het gewaagd had de vormen van haar ‘wereld’, haar coterie, te minachten en te trotseeren. Die ‘wereld’, vooral in Duitschland, laat alles toe, behalve dit ééne: afval van het stands-bewustzijn. Haar samenzijn met den Jood Lassalle was voor den adel onduldbaar. Zij was van haar anker afgeslagen, en dreef nu op de maatschappelijke golven weg. De ouderdom had al het ideëele van haar weggenomen: het zoogenaamde fatsoen der deftige kringen kon zich wreken en deed dit maar al te-goed. Zij bleef echter slechts te-meer Lassalle beschouwen als haar ‘eigen’, haar éénig hoûvast. Hem wilde zij ook om harentwille in de hoogte heffen, hem een eerste positie bezorgen. Zij prikkelde dus altijd-door zijn persoonlijke ambitie. Voor haar was trouwens de gansche arbeiders-beweging Lassalles beweging. Op haar raad en dringen had hij het presidentschap van het ‘Verein’ op zich genomen. Nu hielp zij hem door haar informatie in regeerings-kringen. Zij zette haar netten overal uit. Door haar wist hij, dat Bismarck zich met het denkbeeld van het algemeen stemrecht bezig hield. Lassalle begon dus te spelen in het spel van Bismarck. Om dat met vrucht te doen, toonde hij zich nog meer demagoog dan vroeger. De eerste redevoeringen, die van 1862, hadden altijd een voornamen toon; nu went hij zich slechte manieren aan. Hij daalt af tot zijn eigen partij. Het kwam dadelijk uit in de groote rede- | |
[pagina 268]
| |
voering, die Lassalle van 20 tot 28 September te Barmen, te Solingen en te Dusseldorf hield, onder den titel: ‘Die Feste, die Presse und der Frankfurter Abgeordnetentag, drei Symptome des oeffentlichen Geistes.’ Het was een geweldige aanval tegen de ‘Fortschritts’-partij. Hij verweet haar de feestelijke te-zamenkomsten, waarbij de lieden toosten hielden op wat zij zouden kunnen doen, maar niet deden; hij brandmerkte haar pers, de kranten, die toch eigenlijk slechts geld-affaires waren; en hij sprak hoonend over de door haar in den zomer van 1863 te Frankfort gehouden afgevaardigden-dag, waar zij de Frankfortsche constitutie van 1848, die federalistische utopie, had geprezen. ‘Niet om lange redevoeringen - zóó zeide hij 20 September te Barmen - maar om een leger-inspectie te houden, was hij aan den Rijn gekomen.’ Hier aan den Rijn behoefde hij niet zich te verdedigen, dat hij geen werktuig der reactie was. Men kende hem aan den Rijn van de dagen van Dusseldorf af. Maar wel kwam hij aan den Rijn om hulp vragen: hij had te zijner beschikking noch pers, noch blad, noch orgaan. De arbeiders moesten hem dus helpen, en zij zouden het doen; zij hadden het klasseinstinct: zij vormden een arbeiders-partijGa naar voetnoot1). - Allereerst moeten wij letten (zóó vervolgde hij) op de politieke gebeurtenissen om ons heên. Trouwens de geheele beweging van Lassalle ontstond, omdat de ‘Fortschritts’-partij, als staatkundige partij, zoo erbarmelijk was. Reeds vóór 14 jaren, toen Lassalle aan den Rijn tegen de reactie van 1848 was opgestaan, had hij moeten ondervinden, hoe zwak en ellendig de liberalen zich gedroegen. In hun kamp tegen Bismarck bleven zij even slap en mergloos. Nu vierden zij feesten om zichzelven diets te maken, dat zij iets durfden. Maar hun feesten geleken op de saturnaliën der slaven onder de volken der oudheid. De overwonnenen vierden feest. - Een nog noodlottiger symptoom der zelf-vernietiging van de ‘Fortschritts’-partij was hun pers, met de aanéénschakeling van leugen en lafheid, die zij vertoondeGa naar voetnoot2). Toen Bismarcks pers-ordonnantie kwam, zwegen eensklaps al de helden, die zoo dapper in den mond waren. Waarom? Er was slechts ééne, maar een afdoende reden: zij wilden hun kapitaal niet wagen en risico laten loopen. Elke krant was een zaak van geldelijk belang. Dáár in die kranten stonden geen soldaten, die op hun post streden, maar gevolmachtigden van industrieele geld-beleg- | |
[pagina 269]
| |
gingen en geld-speculaties. Zij wisten dus niet eens wat het was met eere te sterven. Zij dachten slechts aan de middelen om te blijven bestaan. Zij logen dus steeds voort, zonder ophouden. In zijn ‘Julian der Literarhistoriker’ had hij (zeide Lassalle) een tip van dezen sluier reeds opgelicht. Maar het gansche geslacht der kranten-schrijvers was een vergroeid en verdraaid geslacht. Hoe moet zulk een drukpers verbeterd worden? Lassalle meent dat er slechts één middel is, te weten: aan de kranten de advertenties af te nemen. Toen de kranten van de advertenties zijn gaan leven, hebben zij het opgegeven voor een idee te strijden. En kranten, die niet voor een beginsel kunnen opkomen, werken als bederf: zij worden dan het depraveerende priesterschap der negentiende eeuw. Zij vergiftigen de bronnen. Reeds begint het kwaad zich te doen gevoelen. Slechts schipbreukelingen uit andere beroepen schrijven tegenwoordig in de kranten. Doch kranten zijn nu eenmaal niet in de wereld om objecten van geld-winst te zijn. Noodig is dus een maatregel, waarbij - onder toekenning van absolute pers-vrijheid, afschaffing der cauties en afschaffing der zegelbelasting op de bladen - voorgeschreven wordt, dat de advertenties alleen in door den Staat of door de gemeente gepubliceerde ambtelijke bladen moeten worden geplaatst. Door zulk een maatregel zou de geld-speculatie der kranten zijn opgeheven; de opbrengst der advertenties zou zelfs dan kunnen strekken om enkele stedelijke of andere belastingen te doen afschaffen. De reclame van het Malz-extract zou dan nog voor iets kunnen dienen. Nu trekken zulke ‘annonces’ de pers slechts naar beneden. - In de derde plaats wees Lassalle op het symptoom van den ‘afgevaardigdendag’ te Frankfort, toen - tegenover het congres van vorsten, dat de Oostenrijksche keizer te Frankfort had bijééngeroepen, om over een hervorming van den Duitschen bond te beraadslagen - de Pruisische leiders der ‘Fortschritts’-partij de herinnering aan de Frankfortsche rijks-constitutie hadden opgewarmd. Ach, die geheele constitutie van Frankfort was toch eigenlijk niets anders dan een reactionnaire utopie. De Duitsche éénheid, met behoud der 34 afzonderlijke souvereiniteiten en souvereintjes, was toch eigenlijk een onzin. Fichte had dit in zijn tijd reeds bondig uitééngezet. De ‘Fortschritts’-partij knipoogt nu tot de vorsten om Bismarck bang te maken. Maar Bismarck lacht die heeren der ‘Fortschritts’-partij uit; hij weet te goed dat zij geen energie hebben, nooit revolutie zullen maken. Hun aller type is de brave gematigde Schulze-Delitzsch. ‘Bismarck is een man, en zij slechts.... oude wijven’. Dezelfde redevoering, die Lassalle te Barmen uitsprak, hield hij op andere plaatsen aan den Rijn: te Solingen en te Dusseldorf. Het waren steeds uiterst rumoerige vergaderingen en betoogingen. Hartstocht raakte slaags met hartstocht. De partij der fabrikanten, die meestal aan den Rijn tot de ‘Fortschritts’-partij behoorden, deed alles om Lassalle het spreken te beletten. Doch die tegenstand wakkerde hem slechts aan. Van zijn standpunt uit werd hij echter daardoor verleid tot een groote fout. Het gebeurde te | |
[pagina 270]
| |
Solingen den 27sten September 1863. De volks-vergadering dáár te Solingen werd, terwijl Lassalle sprak, telkens door de fabrikanten-partij gestoord. Een gevecht ontstond aan den ingang der zaal, messen werden getrokken, en de burgemeester der plaats ontbond de vergadering. Dadelijk richtte nu Lassalle een telegram aan Bismarck, om zich over die daad der politie te beklagen en recht te vragen. Tact had hem dit moeten verbieden. Nog in diezelfde zaak beging hij later een misslag. De arbeiders, die zich dáár te Solingen met het mes geweerd hadden tegen de storende ‘Fortschritts’-lieden, werden tot gevangenis-straffen voor verscheidene maanden veroordeeld. Lassalle deed hun nu het voorstel een verzoek van gratie aan den koning te richten. Doch die arbeiders hadden meer gevoel van waardigheid en weigerden deze tusschenkomst. Geheel deze redevoering, zooals zij te Barmen, Solingen en Dusseldorf werd gehouden, zou voor Lassalle nog een zwaren na-sleep hebben. Toen de rede namelijk den 21sten October 1863 te Dusseldorf als brochure uitkwam, werd er dadelijk vanwege de politie beslag op gelegd. Voorts werd Lassalle-zelf door het openbaar ministerie vóór den correctioneelen rechter te Dusseldorf gedaagd. Een proces begon dáár vóór de rechtbank, die geheel in den geest der ‘Fortschritts’-partij was saâmgesteld, zóó zelfs dat het openbaar ministerie het scheen op te nemen voor de door Lassalle gehoonde parlements-leden. Het proces - in eerste en tweede instantie - werd dus heftig gevoerd en eindigde voor Lassalle met een vonnis van zes maanden gevangenis-straf. De incidenten van dat proces behooren echter tot het volgend jaar 1864. Loopen wij nog niet te veel vooruit. Op het einde van September 1863 dacht Lassalle nog niet aan die vervolging en die gevangenis-straf. In het begin van October 1863 ging hij naar Berlijn. Hij moest dáár 12 October verschijnen vóór het ‘Berliner Kammergericht’, ter-wille van het hooger beroep wegens het vonnis dat tegen zijn ‘Arbeiterprogramm’ was geveld, een hooger beroep, waarvoor hij zijn rede over ‘de indirecte belastingen’ had gereed gemaakt. (Zie hierboven onze bladzijde pag. 242). Doch dat scheen nu bijzaak. Slechts ééne gedachte bezielde hem thans, te weten: Berlijn voor zijn zaak te winnen. De hoofdstad moest vóór hem zijn. Van uit die hoofdstad zou hij dan verder kunnen ageeren. Het viel niet te ontkennen, dat de arbeiders in Berlijn voor 't meerendeel de ‘Fortschritts’-partij volgden. Zij bleven op de hand van Schulze-Delitzsch. Dus moest Lassalle hen kras te-lijf gaan. ‘Berlijn moet mijn zijn’, schreef hij aan Rodbertus. Hij stelde nu een brochure op, een toespraak, min of meer in bulletin-stijl: ‘An die Arbeiter Berlin's’, welke hij in tien duizend exemplaren gratis te Berlijn onder de werklieden liet verspreiden. Zijn doel bereikte hij wel niet - het ‘Verein’ telde te Berlijn in December 1863 nauwlijks twee honderd leden - maar de inhoud der brochure is toch niet onbelangrijk. Hij begon met de beschuldiging te ontwikkelen, dat de liberale bladen van Berlijn de arbeiders bedrogen. Enkele van die kranten nam hij onder handen, | |
[pagina 271]
| |
en poogde zijn bewering te staven met het meêdeelen van hetgeen zulke bladen bijv. over zijn eigen rede te Solingen hadden verhaald. Zij logen er op los. Veel beter was dan het verslag van die rede in een Zuid-Duitsch bladGa naar voetnoot1). Bijzonder verontwaardigd was Lassalle dat men hem als een dienaar der reactie durfde voorstellen. ‘Gelooft gij werkelijk, arbeiders van Berlijn, dat de arbeiders aan den Rijn mij dan zouden hebben toegejuicht?’ En die arbeiders aan den Rijn kenden hem sinds jaren. Neen - zeide Lassalle - de leden der ‘Fortschritts’-partij haten mij, niet omdat ik een reactionnair ben, maar integendeel omdat zij in mij den revolutionnair vreezen. Van dit laatste kunnen zij echter moeielijk tegenover u mij een verwijt maken, dus nemen zij hun toevlucht tot de beschuldiging van reactie. Verzet u echter, arbeiders van Berlijn, tegen dit streven der ‘Fortschritts’-partij, en volgt uw broeders aan den Rijn. Onze vaan is het algemeene en directe kiesrecht. De ‘Fortschritts’-partij daarentegen wil slechts handhaven de Pruisische grondwet, het product van een rechts-breuk, welke grondwet juist het algemeene stemrecht wil beletten. Zult gij dat bestendigen? vroeg Lassalle. Uw leiders draaien voortdurend als een Schulze-Delitzsch, wringen zich in allerlei bochten. Waarom neemt gij niet onze partij? Gij laat u toch niet vangen door dit woord zelf-hulp? Wat is juist grootscher sociale zelf-hulp dan die, welke daarin zich concentreert den Staat een anderen vorm te geven, en daardoor ook de sociale verhoudingen te veranderen? Dit is de zelf-hulp van volk en klassen. Zóó begrijpt Lassalle dat vraagstuk. Hij drijft niet naar een pensionneering der werklieden, hij wil maken dat de winst der productie niet langer wegvloeit in de zakken der ondernemers. Hij wil crediet-voorschotten van den Staat aan de arbeiders verschaffen. Aalmoezen wenscht hij niet. Grijpt dus - zóó riep hij den Berlijnschen arbeiders toe - het idee: Staat; de Staat, die niet aan den koning of de ministers behoort, maar door allen en voor allen dáár is. De Staat is de hoogste ontwikkeling der vrijheid, wijl zij onder de heerschappij van het gezamenlijke volk staat. Die beweging moet gij volgen. Doet Berlijn zulks, dan is de beweging onweêrstaanbaar. Op deze wijze poogde Lassalle Berlijn te winnen. Het gelukte hem echter niet. Hij vergat te veel, dat zijn kritiek op de Pruisische grondwet geen vat op de arbeiders te Berlijn meer had: zij waren meerendeels de feiten van het jaar 1848 reeds lang vergeten. De toestanden waren zóó veranderd. De machine-arbeiders wantrouwden zelfs zijn schijnbaar samengaan met Bismarck. Intusschen weerde zich Lassalle rusteloos in Berlijn. Hij hield 's avonds in kleine kringen (want groote vergaderingen werden door de politie niet toegelaten) populaire voorlezingen voor de arbeiders. Zijn vriend Hans von Bülow had een arbeiders-lied van Georg Herwegh | |
[pagina 272]
| |
voor hen op muziek gezet, welk lied dan na zulk een voordracht, meestal een voorlezing van een zijner oudere brochures, door de toehoorders werd gezongen. Het pittig lied - min of meer een Duitsche echo van Shelley's gedicht ‘The Masque of Anarchy’Ga naar voetnoot1) - klonk niet bijster melodieus; de woorden-zelven van het vers rolden juist niet langs zijden draden; de dreun was voor het volk niet breed en sleepend genoeg; alles was te stroef, te kort-af; maar het gezang der schorre arbeiders-kelen maakte toch indruk; ‘Bet' und Arbeit!’ klonk het dan hoonend: Bet' und Arbeit! ruft die Welt,
Bete kurz! Denn Zeit ist Geld.
An die Thüre pocht die Noth -
Bete kurz! Denn Zeit ist Brot.
Und du ackerst und du sä'st,
Und du nietest und du nähst,
Und du hämmerst und du spinnst -
Säg', o Volk, was du gewinnst!
Alles ist dein Werk! o sprich,
Alles - aber Nichts für dich?
Und von Allem nur allein,
Die du schmiedst, die Kette, dein?
Mann der Arbeit, aufgewacht!
Und erkenne deine Macht!
Alle Räder stehen still,
Wenn dein starker Arm es will.Ga naar voetnoot2).
Zóó klonk en weêrgalmde het hier en dáár reeds dreigend!Ga naar voetnoot3) De politie begon het onrustig aan te hooren. Het openbaar ministerie was in handen van Schellings zoon, den lateren minister van justitie in Pruisen. Hij had, na het zoo-even afgeloopen proces over het ‘Arbeiterprogramm’, nog een schuld met Lassalle af te rekenen. Hij plaatste hartstocht tegenover hartstocht en vaardigde, | |
[pagina 273]
| |
verwijzende naar de uitingen van Lassalle over de Pruisische grondwet, een aanklacht wegens hoogverraad uit tegen Lassalle. Schelling liet hem zelfs - het was nog October 1863 - arresteeren, doch moest tegen borgstelling hem weder loslaten. Maar het proces, een geweldig proces, zou in het jaar 1864 zijn gang gaan. |
|