De socialisten: Personen en stelsels. Deel 5: In de tweede helft der XIXde eeuw, eerste helft
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijVII.Om den ‘completen’ Rodbertus goed te doen begrijpen, moeten wij nog - al schijnt het een zij-weg - op het Duitsch karakter van het streven van Rodbertus hier de aandacht vestigen, zooals dat ook voorkomt in enkele in 1861 uitgekomen ‘verklaringen’, over Duitsche éénheid, die hij ontwierp of medeonderteekende. Op die wijze gaf hij nog ééns - afgescheiden van al zijn sociale bemoeiingen en wenschen - de hand aan zijn oude, politieke vrienden: aan von Berg en Lothar Bucher. Toen namelijk, na het eindigen van den Italiaanschen oorlog en het voorloopig grondvesten der Italiaansche Staats-éénheid, de oude vraag der Duitsche éénheid weder op den vóórgrond trad, en reeds hier en dáár de meening werd verdedigd, dat Duitschland zich in Duitschland moest concentreeren, en allereerst beginnen moest zijn niet-Duitsche gewesten, bijv. het aan Oostenrijk behoorende Venetië, enz., van zich af te stooten, zag in Januari 1861 een ‘Verklaring’ 't licht, geteekend door Rodbertus, von Berg en den in Engeland levenden balling Lothar Bucher, waarin aan dat streven van klein-Duitschland een krachtig ‘halt’ werd toegeroepen. Zij protesteerden er tegen, dat Duitschers op den bezits-toestand van Duitschland het zoogenaamde nationaliteitsbeginsel wilden toepassen. Moest het proces der menging van stammen en rassen, wijl het op één gebied tot een crisis was gekomen, nu ook bij de andere Staten worden gestoord? Zouden de Duitschers het beginsel tegen zich laten werken? Dit niet, zeiden de drie vrienden. Integendeel, Duitschland moest de plaats en de positie, door zijn voorvaderen verkregen, handhaven. Voor de volledige en blijvende ontwikkeling van zijn economisch leven, voor de veilige machts-stelling, zonder welke zulk een ontwikkeling niet mogelijk is, heeft Duitschland behoefte aan den onbelemmerden toegang tot de Adriatische Zee en den waarborg tegen politiek en economisch drijven aan den Donau, gelijk het 't kusten- | |
[pagina 174]
| |
bezit aan Oost- en Noord-Zee en de heerschappij over de rivieren, die naar die zeeën toevloeien, noodig heeft. Tusschen een politiek, die Sleeswijk-Holstein voor het vaderland wil behouden, en een staatkunde, die ons aandeel aan de Middellandsche Zee wil verdedigen, bestaat een natuurlijke samenhang. De heerschappij van den Duitschen stam in Venetië verhoogt de zekerheid en het gewicht van gansch Duitschland. Zouden politieke verhoudingen het prijsgeven van dat voordeel vorderen, zoo kan een schadeloosstelling voor dat offer slechts gevonden worden in een verwerving, die aan het gansche Duitschland ten-goede zou komen. De Bonds-dag is inderdaad dood. Het Duitsche volk heeft het werk weder op te nemen, dat na den val van Napoleon I begonnen is. Door geen verdragen, die allen of getornd of verscheurd zijn, behoeft het zich te laten weêrhouden. De kracht van het nationale gevoel, en dit alléén, kan in de plaats treden der organisatie, die de ongunst der tijden ons heeft geweigerd. Dat nationale gevoel moet tevens de overblijfselen van een tienjarige corruptie verdelgen. Tot zulk een nationaal gevoel, een gezond nationaal egoisme, wenschen de drie vrienden Duitschland op te wekken. Iets groots mogen allen bewerken, waar ieder handelt, alsof de redding van het vaderland van hem afhing. Diezelfde ideeën werden in een tweede brochure, geteekend door de drie vrienden, kort daarop nogmaals aan de Duitschers uitééngezet. Het is 't geschrift dat tot titel draagt: ‘Weest Duitsch, een vermanend woord’Ga naar voetnoot1). Zij zeiden, dat zij met hun verklaring van Januari 1861 slechts dit ééne bedoelden: weest Duitsch, Duitsch in hoofd en hart. Vat uw gansche weten tot die ééne hoogste kracht te-zamen. Volgt niet het gebazel der kranten, van die anonieme ‘wij’. Gaat bij elke krant na wat zij waard is. Begaat geen politieke tinnegieterij. Laat u niet bepraten door Magyaren of door apostelen van Jong-Rusland. Wijst al die vreemde lands-knechten van u af. Weest u-zelven, hoofdig, desnoods dwars; stelt u op eigen beenen. Laat u niet begoochelen door woorden. Wat meent men dan toch eigenlijk met het woord ‘principe’ in nationaliteits-principe? Men zegt het is een regel. Maar er zijn goede en verkeerde regelen. Is het een kracht? Maar er zijn echte en vooze krachten. Onderzoekt dus goed. Inderdaad is het geheele woord uitheemsch en onhelder. Voor Italianen past het, zij hebben het noodig. Doch de vraag is, heeft het voor ons Duitschers inhoud, is het voor ons waar? Leest eens Mazzini's toespraken. Mazzini is een logisch hoofd, weet wat hij zegt. Hij argumenteert uit de veronderstelling, dat ons werelddeel zich vervormen zal tot de Vereenigde Staten van Europa, tot een groote republiek, in één lijn, in één richting! Hij zegt dat het van ons Duitschers afhangt, of die lijn recht dan scheef zal loopen. Bewegen zich de Duitschers in de richting der republiek, dan zal ook Italië zulks doen. Anders komt in Italië Victor Emmanuel. Let altijd op, | |
[pagina 175]
| |
hoezeer het Mazzini uitsluitend om Italië te doen is. Leert van hem zijn politiek instinct, zijn egoisme als Italiaan. Waardeert ook zijn opvatting der realiteit. Uit de lessen en betoogen van een Mazzini moeten de Duitschers leeren waarachtige Duitschers te wezen. Eén zaak vooral moeten de Duitschers ter-harte blijven nemen: te weten dat zij een koloniseerend volk zijn. Wel niet in de eerste plaats een volk dat koloniën sticht over den verren oceaan, maar een natie die altijd aan de grenzen des lands met den ploeg en het staal landen heeft veroverd en bebouwd. In dat werk waren de Habsburgers ten Zuid-Oosten, de Hohen-zollerns in het Noord-Oosten de aanvoerders. Zeer zeker de eersten hebben fouten begaan, maar zou men het Duitsche volk er voor willen straffen, dat de Habsburgers een moeielijke taak niet altijd op geschikte wijze hebben aangevat? Zou men dat kolonisatiewerk willen opgeven? Zich laten verdringen aan de Adriatische Zee, juist op een oogenblik, dat de opening van het kanaal van Suez een nieuwen gezichts-einder oproept? Zou men in Duitschland willen toezien, en enkel toezien, als het Turksche rijk in elkander stort? Of zoudt gij, met zulke eventualiteit voor oogen, frases van Mazzini, den fijnen Italiaan met zijn Italiaansche tradities, willen vertrouwen? Weest toch voorzichtig - zóó roepen de schrijvers den Duitschers toe - vóórdat gij offers gaat brengen om nog wel een klein-Duitschland te worden! Waarom willen al die vreemde politieke heeren ons overreden ons-zelven klein te maken? Omdat zij instinctmatig voelen, dat wij Duitschers weder op een historisch moment onzer ontwikkeling gekomen zijn. Wij staan op een twee-sprong. De weg der éénheid ligt voor ons uit. Daarom liegen zij ons voor, geholpen door de kranten. Handhaaft gij echter - aldus zeggen Rodbertus en zijn vrienden - het recht van ons volk om verder vooruit, voorwaarts, te gaan. Houdt u trotsch tegenover Denemarken. Bakent uwe positie af tegenover Italië. Beoordeelt al die questies niet naar uw belang - gij hebt dat standpunt reeds prijs gegeven - maar naar uw vaderlandsch zelf-gevoel. Het probleem van Venetië zou misschien door een barrière-tractaat te verhelpen zijn. De Duitschers moeten enkele offers brengen. Maar als men valsche woorden of bedreigingen hoort, uit den mond van een Italiaan of van Napoleon, zegt dan met Dante: ‘Weet: wat door een gods-oordeel der wapenen werd gewonnen, is eerlijk van rechts-wege gewonnen’. Intusschen, of misschien reeds vóór het uitkomen van dit manifest: ‘Weest Duitsch’, had Mazzini in de ‘Unita Italiana’ van 28 Februari 1861 een artikel geplaatst onder den titel: ‘Italië en Duitschland’. Het was een tegen-pleidooi tegen de denkbeelden van Rodbertus en van zijn vrienden. Een in alle opzichten meesterlijk stuk. Zijn - dus begon Mazzini - de lessen van het jaar 1848 voor ons verloren? Begrijpen wij dan nooit, dat de éénige taak voor ons allen, die nog den kamp van recht en rechtvaardigheid strijden, in deze dagen, is, om de volken van Europa tot vrije naties te constitueeren? In 1848 waren wij de meesters op het slagveld. De toenmaals bevende vorsten veroverden echter stap | |
[pagina 176]
| |
voor stap het terrein terug, door den ouden rassen-haat te voeden en te vleien; en wij begrepen niet, dat de vrijheid van één volk niet kan overwinnen en duren, tenzij door het geloof, dat het recht van allen op de vrijheid proclameert. De vorsten vereenigden zich, terwijl wij ons splitsten. Het gevolg bleef niet uit: de koningen brachten ons ten-onder. Moeten wij nu weder in dezelfde dwaling vervallen? Wat is Europa's toestand? zóó gaat Mazzini voort. Aan de ééne zijde staan de mannen der vrijheid en der associatie, overtuigd dat noch vrijheid noch associatie zich in een hoek van Europa kunnen vestigen, wanneer zij niet rondom door volken worden verdedigd, die een gelijksoortig leven leiden. Onder nationaliteit verstaan wij dan een organisatie van den arbeid der menschheid, in welke de volken als individuen optreden. Aan de andere zijde staan zij, die zich noch om menschheid, noch om vooruitgang bekommeren, maar slechts om hun eigen macht en de daaraan verbonden genietingen: mannen van legitimiteit, verovering, gezag, politici van het materialisme, die tegen den stroom der vrijheid kunstige dammen van gebieds-ophoopingen samenstellen en samenhouden: Oostenrijk en Turkije. Tusschen beide partijen in laveert het Fransch imperialisme, gebruikt al de fouten van beiden tot zijn voordeel, weet goed dat wij - partij der vrijheid - de kracht der toekomst zijn, bestudeert ons, en bemachtigt nu onze leuzen tot zijn eigen voordeel. Het isoleert de regeeringen, maakt zich meester van de nationaliteits-beweging, zoekt, nu het zelf meester in Frankrijk is, Frankrijk tot beheerscher van Europa te maken, neemt de nationale zaak in zijn handen om ze aan de leiding der democratie te onttrekken. Dáár zit het gevaar: dat het Fransche imperialisme te-zamen met ons kampt en ons den buit wegneemt. Dan behoeft Napoleon III nog slechts den tsaar te vergunnen Constantinopel te nemen - en de absolute heerschappij over Europa is gevestigd. Hoe kan men nu dat gevaar keeren? Het antwoord is eenvoudig. Door het Bonapartisme binnen grenzen te beperken, en wel door Europa te organiseeren tot een samenstel van jonge en sterke éénheden, overeenkomstig elker nationale strekking, in naam der volken en door de volken. Afsnijden moet men dus voor het keizerlijk Frankrijk alle gelegenheid om mede te werken; daarentegen moet men onder de volken wederzijdsch vertrouwen wekken en grondvesten. Alle aanleidingen moet men wegnemen, die de volken er toe zouden kunnen voeren het initiatief der beweging uit de derde hand te ontvangen. Locale belangen moeten hierbij worden vergeten. De wet der eeuwige zedenleer, niet de berekening van een nuttigheids-politiek, moet den doorslag geven. Helpt ons - aldus roept Mazzini den Duitschers toe - de éénheid van Italië grondvesten. De Middellandsche Zee wordt dan waarlijk een Europeesche zee. In het Zuiden zult gij Duitschers dan een sterker verdedigings-lijn hebben dan de Mincio. Want Italië zal u nooit over de Alpen bedreigen. Uw wantrouwen kan zich enkel richten tegen Frankrijk, en gij moet dat Frankrijk wan- | |
[pagina 177]
| |
trouwen, zoolang er een zwak Italië is. Helpt dan Polen reconstitueeren, en een Slavisch-Rumeensch-Helleensche confederatie grondvesten. Laat daarentegen Oostenrijk over aan het oordeel, dat God en menschen tegen haar hebben uitgesproken. Oostenrijk is de zwarte vlek van Duitschland: de smet der zonen van Hermann en Luther. Arbeidt dan aan het grondleggen van uw nationale éénheid door het volk. Geeft aan de asch van Schiller een vaderland. - Wij bieden den volken door onze beweging een operatiebasis aan. Van u hangt het af, of de lijn der beweging recht of scheef zal worden. Gij hebt - en te-recht - geen vertrouwen in de lieden die heden onze beweging in handen hebben. Maar wij, op onze beurt, kunnen ons niet verstaan met uw 36 vorsten en al uw fracties van gematigden. Weest een volk en wij zullen ons verstaan. De Germaansche en de Italiaansche gedachte zullen op de vrije Alpen broederschap sluiten. Wij kunnen goede onbaatzuchtige bondgenooten zijn. Helpt ons, waar wij voor onze éénheid Rome en Venetië noodig hebben. Wij zullen u helpen het Duitsche éénheids-volk te worden, dat van het dualisme van Pruisen en Oostenrijk zich bevrijdt. Maar let altijd op: uw gevaar is in Parijs niet in Venetië. Vergist gij u daarin, dan zal u niets redden van het verlies der Rijn-provinciën. Nog altijd kleven u groote fouten aan. Talrijk zijn onder u de mannen, die het begrip der nationaliteit ontkennend, toch in naam daarvan tegen Denemarken een Duitschen oorlog willen beginnen, en zich dan niet schamen in onze eeuw het feit der verovering als een rechts-feit te willen doen gelden. Talrijk zijn ook de mannen onder u, die zich tot verdedigers van het huis Habsburg opwerpen, zonder zich bewust te zijn, dat zij zoodoende te-gelijkertijd Duitschland, de democratie, de moraliteit en den vooruitgang loochenen. Tot zoover Mazzini. Rodbertus en zijn twee vrienden bleven het wederwoord niet schuldig. In een Open Brief aan Mazzini antwoordden zij nog in 't begin van 1861. Zij namen aanstoot aan de zinsnede van Mazzini over Denemarken, doch bestreden in 't algemeen den geest van het schrijven. Dit toch was, volgens hen, zuiver ideëel gedacht. Mazzini handhaafde zijn leus: ‘God en Italië’, en voorzag een derde wereld-heerschappij van Italië. Hij vorderde daarvoor geloof, nieuw geloof. Maar hij zeide toch eigenlijk slechts de helft van zijn gedachte. Onder zijn idealisme scholen twee eischen, welke Duitschland in dien vorm niet kon aannemen. Vooreerst was het voor Duitschland thans onmogelijk de republiek te vestigen, en dan kon Duitschland bezwaarlijk losweg Venetië, en daarmede den toegang tot de zee, zich afsnijden. Mazzini nam nu nogmaals en voor het laatst het woord. Het was een oproeping aan de Duitschers, en te-gelijk een antwoord op den open brief van Rodbertus en zijn vrienden. Hij verweet dezen staats-lieden, dat zij de zaak klein opvatt'en. Hij richtte zich dus tot Duitschland, het land van Luther en Lessing, om de questie hoog op te nemen. Men moet het doel, dat men wilde, groot voelen, om het dan groot te verwezenlijken. Van practische handigheden moest men in deze aangelegenheid niets verwachten. | |
[pagina 178]
| |
Hij riep dus Duitschland op de leer der nationaliteiten te bezegelen. In plaats daarvan raden (zóó sprak hij) Rodbertus en zijn vrienden kleine politiek aan; willen zij tegen ons blijven richten de kanonnen der vestingen van den Oostenrijkschen vierhoek. Maar er is een wet der vergelding. De onrechtvaardigheid duurt niet altijd. De tirannie vernietigt zich-zelf. Gij redt Venetië - dus eindigde Mazzini - toch niet voor Oostenrijk. Rodbertus en zijn twee vrienden lieten Mazzini het laatste woord. Slechts in een programma, dat zij met hun drieën nog in 1861 - bij gelegenheid der nieuwe Pruisische verkiezingen van December 1861 - uitvaardigden, zien wij een toespeling op die polemiek met Mazzini. In dat programma, uitgekomen onder den titel: ‘Was Sonst? ein deutsches Program’, laten zij, behalve over allerlei andere politieke vraagstukken, zich ook nog uit over de questie der Duitsche éénheid. Zij bepleiten voor het tot stand brengen dier éénheid een soort trias-idee. Oostenrijk, Pruisen en de gekozene der andere vorsten moeten te-zamen de leiding hebben. Want zij blijven bestrijden het zoogenaamde Klein-Duitschland: het Duitschland dat louter zou opgaan in de Pruisische ‘Spitze’. Zulk een klein-Duitsche politiek zou slechts tot broeder-krijg voeren, tot een spel met landkaarten door den nabuur geteekend. Voortbouwend op de gedachte der literatuur van de vorige eeuw, op al de gemeenschappelijke inrichtingen van onze eeuw, en de regelmatige toenadering onzer tijden, zal het Duitsche stam-gevoel de volledige éénheid langzaam maar zeker bereiken. Men fladdere slechts niet met papieren vleugels naar de dwaalster van een kroon. Zóó schreef Rodbertus, ditmaal weder in verbinding met von Berg en Lothar BucherGa naar voetnoot1). Is dit alles in tegenspraak met zijn sociale bemoeiing? Het is iets geheel anders: een uitval (als men wil) op een ander gebied, maar toch niet iets geheel tegenovergestelds aan zijn overig streven. Slechts dit kunnen wij weder zeggen, even als bij de behandeling der periode van 1848 en 1849, dat Rodbertus merkwaardiger is als socioloog dan als politicus. Hier op dit laatste gebied was Mazzini hem verre de baas. |
|