De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijV.Zonderling is het dus niet, dat hij met enkele heeren economisten te Parijs op redelijk goeden voet toen kwam. Blanqui, de economist, was, zoo als wij vroeger gezien hebben, zijn beschermende vriend. Ook Joseph Garnier was hem niet ongenegen. Deze leidde hem in den kring der andere economisten, stelde hem voor aan den boekhandelaar Guillaumin, hun gewonen uitgever, en wist te bewerkeu, dat ook deze het werk: ‘Les contradictions économiques’ zou uitgeven. Aardig zijn soms de eerste kennismakingen van die deftige heeren met Proudhon. Met zijn wat boersch voorkomen, zijn betrekkelijk hooge gestalte, zijn gevuld, forsch en beenig uitzicht, zijn open, opgewekt gelaat, zijn groot voorhoofd, zijn bruine eenigszins schele oogen, zijn breeden ronden hoed, zijn lange jas, en zijn steeds te-korte broek, zag hij er uit als de berg-bewoner uit de Jura. Hij stapte zeer vlug binnen. Garnier, toen hij hem 't eerst in het studeervertrek zag binnenkomen, dacht dat hij de ‘rook-verdrijver’ was.Ga naar voetnoot1) Proudhon-zelf had toen ter tijd een soort eerbied voor de economisten, vooral voor Rossi. Allengs echter - als de kennismaking vertrouwelijker zou worden - verwijderde hij zich van hen, of liever, lieten zij hem loopen; hij verschrikte hen telkens door zijn uitvallen en paradoxen; hij was toch eigenlijk bij hen de wolf in de schaaps-kooi. Toen zijn boek uitgekomen was, werd de kloof onheelbaar. De boekhandelaar Guillaumin beet zich op de lippen, dat hij de uitgever was.Ga naar voetnoot2) In die jaren observeerde hem een Duitscher, die toen in Parijs woonde: de bekende Karl Grün. Proudhon was met hem in kennis gekomen. Onze Franschman verstond geen Duitsch, en moest, om Hegel te bestudeeren, zich met vertalingen behelpen Karl Grün onderwees hem nu alles, wat hij-zelf van den Duitschen wijsgeer wist. Voortdurend waren zij bij elkander, en zaten zij gezellig en druk samen te disputeerenGa naar voetnoot3), vooral ook over de questie der vrouw. Proudhon stond hier geheel en al op het oude reine stand- | |
[pagina 551]
| |
punt: hij wilde van die zoogenaamde emancipatie der vrouw niets weten; hij-zelf was streng zedelijk en eischte slechts, dat de vrouw een goede huishoudster was. Ook in andere opzichten was hij ouderwetsch. In de literatuur haatte hij alle nieuwigheden: hij ijverde altijd tegen het zoogenaamde valsche gevoel dier dagen, de romantische sentimentaliteit van een George Sand; hij verwenschte al die romans over ‘l'amour libre’, enz.; hij noemde al die fraaiigheden met de oude meer dan duidelijke bijbelsche termen; hij-zelf was, ook in zijn stijl, van de school van het gezond verstand, hij prees bij wijlen, als de modernen het hem te lastig maakten, de klassieke vormen van BoileauGa naar voetnoot1) Allengs kreeg hij enkele vrienden en jonge leerlingen om zich heênGa naar voetnoot2). Charles Beslay, de oude ‘doyen d'âge’ der Commune van 1871, was reeds in die dagen - toen nog ‘député’ onder Louis Philippe - zijn beste vriend. Alfred Darimon, die later een der vijf oppositie-leden, een der groote ‘Cinq’ onder Napoleon III zou worden, was zijn vertrouwde leerling. Die Darimon was hem een kostelijke hulp: hij hielp hem bij het stellen en corrigeeren van zijn boeken, en wist alles eenigszins te verzachten en meer aanneembaar te makenGa naar voetnoot3). Als later Proudhon in de gevangenis komt, blijft Darimon zijn krant uitgeven. Later komen nog andere leerlingen, vooral Langlois en Gustave ChaudeyGa naar voetnoot4). In dit tijdvak voegde zich altijd bij hem als 't mogelijk was, de revolutionnair Greppo, die tot hem opzag als een soldaat tot zijn sergeant-majoor. In die omgeving bewoog hij zich te Parijs, wanneer de betrekking in het kantoor der Gauthiers zijn verblijf te Lyon niet noodig | |
[pagina 552]
| |
maakte, Hij besloot nu echterGa naar voetnoot1) in October 1847 die betrekking in het kantoor der Gauthiers op te geven, om geheel voor zijn studiën te leven. Hij zou beproeven enkel van zijn pen te leven. Hij had nu slechts te zorgen voor zijne moeder, en op de trouwste wijze deed hij het. Doch zij stierf reeds in Januari 1848Ga naar voetnoot2). Voor hem een bitter verdriet. Hij was toen 39 jaren oud. Men leefde in de opwindende maanden vóór de revolutie van 1848. Proudhon kwam van-zelf in het gedrang. Onder de vaandeldragers der socialisten stond hij - in de oogen van het volk - op den vóórgrond. Wel was dat socialisme van Proudhon geheel onderscheiden van dat der anderen, maar zij waren dan toch broeders, al waren het ‘frères ennemis’ Auguste Blanqui, de communist, met zijn samenzweerders-natuur, begreep hem nog 't best. ‘Laten wij toch niet twisten - zoo roept hij Proudhon toe - laten wij eerst zien over de rivier te komen’Ga naar voetnoot3). Elders vergelijkt hij het Proudhonisme en het communisme bij dwarsfluit en trommel. ‘Die twee instrumenten lijken niet veel het één op het ander, maar zij passen goed bij elkaar en doen den troep vroolijk marcheeren’. Zóó werd Proudhon ingelijfd in het leger der opstandelingen. Daarbij kwam, dat hij, die tot op het jaar 1844 vrij sceptisch slechts zich had uitgelaten over de bestaande Fransche politieke regeering, met andere woorden: over den Staat van Louis Philippe, langzamerhand den politieken toestand somberder begon in te zien. Hij begon dus ook in dit opzicht in het kamp der rebellen zich thuis te gevoelen. Doch hij was in dit kamp een geheel eigenaardig hoofdman.
Op het einde van het jaar 1847 en in 't begin van 1848 kan men reeds zeggen, dat twee leuzen geheel zijn denken en streven beheerschen. Vooreerst het begrip van het ‘mutuellisme’, waarvoor hij nog de juist stipte begrenzing zocht. Het stond (naar zijn inzicht) lijnrecht over tegen het communisme of de integrale associatie, maar het was evenzeer verwijderd van de progressieve associatie der andere socialistenGa naar voetnoot4). Proudhon wilde van eene voor goed aanééngesloten associatie, die voortdurende leiding, organisatie en bestuur door strenge regels of vaste handen onderstelde, niets weten. Op de te allen tijde, elk oogenblik zich voordoende vrijwillige daad, die telkens partij en wederpartij verbond, werd door hem de nadruk gelegd; hij sprak thans steeds van de spontane | |
[pagina 553]
| |
verplichting, die ieder uit eigen beweging, zonder dwang, op zich nam, doch die nu een gelijksoortigen wederdienst van den medemensch, wien de dienst ten-goede kwam, kon doen vorderen. Het uitgangs-punt was het individualisme, getemperd door wederzijdsch of onderling hulpbetoon. Regel voor een ieder en voor allen zou zijn: volstrekte autonomie, aangevuld door de onafwijsbare verplichting, om in de verhoudingen met anderen altijd gelijk met gelijk te vergelden: ‘donnant, donnant’. Het doel was de samenleving te vestigen op ‘het contract’; het eerlijk contract, van den een met den ander, van allen met allen; het contract dat een waarheid kon worden, wanneer beide partijen, gelijk in rang en kracht tegenover elkander staande, onderling elkander nu wisten te eerbiedigen, te ontzien, te steunen. - En in de tweede plaats formuleerde hij in zijn gedachte scherper en scherper het begrip: ‘anarchie’. Dit begrip, vroeger eenigszins wijkend op den achtergrond, plaatste hij thans op den vóórgrond. Het werd zorgvuldig door hem belijnd. Het steunde ook op het individualisme: op de onbelemmerde werking en werkzaamheid der vrije persoonlijkheid. Het verzette zich tegen al wat men dwingend gouvernement noemt. De ‘Staat’, het gouvernement, moest ophouden een plecht-anker voor de menschen te wezen. Het volk moest optreden tegen het beginsel van den Staat. Niet was, volgens Proudhon, dit de vraag: een of anderen beteren vorm van Staat uit te denken, neen, het gezags-idée, d.i. het Staats-idée, moest zelf weggevaagd worden. Geen hervorming van den Staat werd door Proudhon bedoeld, maar een gansch andere opvatting van samenleving. Wanneer het noodig was, kon een centraal punt bij een volk zich vestigen: 't zij zoo, maar dan worde dat centrale punt gevolg, product, uitdrukking, nooit echter bron, richting en oorzaak. De centraliseerende Staat was een onding. Hij was het tot één vaste klomp geagglomereerde egoïsme, het reuzen-egoïsme geregeld naar vaste wetten. De stoomhamer, die de vrijheid der personen verpletterde en tot poeder stampte.
Steunende op die twee denkbeelden, stelde Proudhon zich nu voor een breed programma te maken: een boek, dat als het ware de oplossing zou geven van zijn vorig werk: ‘de tegenstrijdigheden der maatschappij’, voorts wilde hij in de tweede plaats een weekblad oprichten, onder den titel: ‘Het volk (Le Peuple)’, waarin hij die gedachten als kleine munt zou verspreiden. Met de plannen van dat nieuwe boek en dat weekblad hield hij zich in November en December 1847 aanhoudend bezigGa naar voetnoot1). Doch boek en weekblad zouden niet, of liever geheel anders uitkomen, dan hij zich had voorgesteld. De revolutie, die hij had | |
[pagina 554]
| |
zien naderen, brak plotseling in Februari 1848 uit: eensklaps, als een bom. Proudhon verschrikte geweldig, want niemand was gereed. De revolutionnaire beweging wierp koning en koningschap overboord. Frankrijk of liever Parijs snelde in de armen van de republiek. Proudhon werd thans van-zelf door de beweging in de hoogte geheven. Hij was - al stond hij op een andere slaglijn - een vocaal onder de socialisten; een gevreesde vocaal zelfs, daar zijn snijdende kritiek niemand zijner eigen partijgenooten spaarde. En ziedaar: de beweging en de eerste stappen der nieuwe republiek voldeden in geen enkel opzicht aan de eischen, die hij daaraan meende te moeten stellen. Hij nam dus een fragment van zijn in 1847 ontworpen plan op, en gaf in Maart (22 en 26 Maart) 1848 twee afleveringen uit van een boek, dat hij den titel gaf: ‘Solution du Problème social’. In die afleveringen zou hij zijn standpunt ten-aanzien der republiek van het jaar 1848 preciseeren. De eerste aflevering was een betoog, dat het hier geheel en al een volks-beweging gold: geen enkele leider had den stoot gegeven; neen, alle leiders predikten geduld. En dat, wat het volk had willen treffen, was enkel en alleen het stelsel en het wezen van het werk van het jaar 1830. Toen was, op dubbelzinnige en halfslachtige wijze, een geknutsel en getimmerte verrezen, dat in de Charte zijn symbool vond. Louis Philippe was gevallen, omdat hij zich aan die Charte hield, gelijk Karel X was gevallen, omdat hij zijn Charte brak. Het was doelloos thans te vragen, of het goed was geweest, dat alles zoo snel in zijn werk ging. Het probleem der ‘sociale reconstructie’ stond vóór ons, en wij moesten een oplossing hebben. Die oplossing zouden wij echter alleen van het volk-zelf moeten hooren. Onze éénige taak was den volks-wil te ondervragen. Dit begreep nu, volgens Proudhon, het Voorloopig bewind in geen enkel opzicht. Het stelde slechts zijn verouderde wijsheid van vroeger in de plaats van een nieuwe richting. Die heeren van het Voorloopig bewind begrepen niet, dat de revolutie van 1848 in de eerste plaats een liquidatie was van een failliete massa. En men nam juist de routine van de oude zaak over. Proudhon ging al de decreten van het Voorloopig bewind na en voer tegen alle die besluiten uit. In 't bijzonder veroordeelde hij de decreten betreffende de verwerping der roode vlag, de afschaffing der doodstraf in politieke zaken, de besluiten over de arbeids-organisatie, over de nationale ateliers, over de vermindering der arbeids-uren. Waar bemoeiden zich die heeren mede? Moest de Staat weder alles organiseeren en leiden? Was de vrijheid van het individu weder opgeheven? - Het volk vroeg niets dan een zekere solidariteit tusschen alle voortbrengers en tusschen alle consumenten. Er zou misschien uit voortvloeien, dat een deel van het bloote eigendom, in plaats van een individueel, een wederzijdsch, onderling karakter zou krijgen, en dit nog wel tegen | |
[pagina 555]
| |
schadeloosstelling, maar verder ging het volk op 't oogenblik in zijn eischen nietGa naar voetnoot1). En intusschen ging het Voorloopig bewind allerlei maatregelen van dwang en reglementatie invoeren. Waar moest het heên? - De fout zat - en dit was het betoog van de tweede aflevering - in de samenstelling van het Voorloopig bewind. Er was daarin een sociale fractie, bestaande uit Louis Blanc en Albert, die wel het ware wilde, maar door vroegere antecedenten aan de autoritaire richting was gebonden. En naast die sociale hervormers, die in allen geval de republiek eerlijk bedoelden, zaten politieke heeren, erfgenamen der oude Jacobijnen, die een zuiver politieke democratie wilden organiseeren. Ledru Rollin was hun type. Proudhon nu poogde aan te toonen, dat zulk een Fransche democratie, op staatkundige wijze georganiseerd, een onding was. Geheel dat stelsel van verkiezingen van een groote Nationale vergadering door algemeen stemrecht, waarbij dan het volk van het tooneel zou treden, als de vergadering dáár was, al dat delegeeren der souvereiniteit bewees slechts, dat men enkel oogen had voor de politieke hervorming. Men verving de ééne vertegenwoordiging slechts door een andere breedere, en gaf haar iets meer macht dan vroeger. De democratie - geleid door Ledru Rollin - richtte zich Jacobijnsch in, als een tyrannie der meerderheid, die enkel en alleen op de macht van het cijfer wilde steunenGa naar voetnoot2). De revolutie van 24 Februari 1848 was in den aan- | |
[pagina 556]
| |
vang sociaal, nu werd zij politiek. Dit was echter, volgens Proudhon, niet de ware republiek. Het was slechts een kostbaarder en duurder opvolgster der vroegere constitutioneele monarchie. ‘De republiek daarentegen is de organisatie, door welke - terwijl alle meeningen, alle daden ongehinderd vrij blijven, - het volk, juist door dat verschil van meeningen en wils-uitingen, denkt en handelt als één persoon. In de republiek heeft ieder burger, doende wat hij wil en slechts dàt wat hij wil, direct deel aan de wetgeving en aan de regeering, gelijk hij deel heeft aan de productie en aan de circulatie van den rijkdom. Dáár is ieder burger in zijn kring koning, want hij heeft de volheid van de macht, hij regeert en bestuurt. De republiek is een positieve anarchie. Het is niet de vrijheid gehoorzaam onderworpen aan de orde, zooals in de constitutioneele monarchie, noch de vrijheid gevangen gehouden binnen de orde, zooals het Voorloopig bewind dat begreep. Het is de vrijheid, verlost van al haar belemmeringen: het bijgeloof, het vooroordeel, het sofisme, de agiotage, het gezag; het is de onderlinge vrijheid, en niet de vrijheid, die eng zich beperkt: de vrijheid, in één woord, niet de dochter der orde, maar de moeder der orde’Ga naar voetnoot1). Dit was het programma van Proudhon ten-aanzien der revolutie van 1848. |
|