De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIII.Intusschen begreep hij, dat, zoo hij werkelijk iets ten-goede wilde uitrichten met betrekking tot maatschappelijke hervormingen en vervormingen, hij toch niet volstaan kon met deze min of meer stuksgewijze toegebrachte stooten. Vóórdat hij zijn werk als socialist voortzette, moest hij zijn eigen kennis ordenen, éénheid brengen in zijn wetenschap, en het algemeen gezichts-punt aantoonen, van waar alle andere fragmentarische wijzigingen en verbeteringen moesten worden aanschouwd. Wij zien hem dus reeds in 1842 bezig met een boek, waarin hij het begrip der maatschappelijke orde zou trachten te schetsen. Het zou haast een encyclopedie worden van de wetenschap der maatschappij. Vroegere studie van Fouriers boeken speelde hem daarbij parten; het begrip ‘serie’ had voor hem steeds een groote bekoring gehad; het bleef hem in het brein hangen, en hij begon nu in die stemming de verschijnselen des levens te classificeeren, te splitsen en samen te stellen. | |
[pagina 529]
| |
Het werd het boek ‘De la Création de l'ordre dans l'Humanité ou principes d'organisation politique’, dat in Maart 1843 uitkwam. Het boek mag niet anders worden beschouwd dan als een aanloop: het is wild en stout, doch nog verward en hoogst onvolledig. LaterGa naar voetnoot1) zal hij ook zóó er over oordeelen, doch onder de bewerking-zelve dacht hij waarlijk iets zeer degelijks te leveren, iets te ontdekken. De ontdekking kwam namelijk hierop neder. Van elke instelling moest men trachten terug te vinden de orde van ideeën en feiten, waarvan die instelling slechts het bijzonder moment was; men moest dan al de verschijnselen of uitingen, waartoe die instelling behoorde, als in een reeks opstellen; al de gelederen zien en opmerken, om het enkele lid of gelid op zijn goede plaats te zetten en te rangschikken. Op die wijze moest men van alles een algemeene orde in de gedachte construeeren. Had men dan die constructie goed in 't hoofd, had men haar juist begrepen, dan zou men vinden, dat elke instelling in haar wezen contradictoir was; zij bezat twee kanten: een scherp positieve en een exclusieve of negatieve zijde. Elke instelling openbaarde zich bijna altijd in één dier twee éénzijdigheden; de taak van den maatschappelijken hervormer bestond daarin: die instelling uit haar éénzijdige tot haar complete uiting te vervormen, tot een equatie, dat is: tot een ware sociale instelling, weldadig voor allen. - Met lust en vuur werkte Proudhon aan dit boek, al waren de omstandigheden, waaronder hij verkeerde, voor hem bijster onaangenaam en drukkend. Den 4den Februari 1843 toch moest hij zijn drukkerijtje te Besançon aan kant doen, en wel met een verlies van 25 percent; hij had er een deficit op van 7000 francs, van welke voor hem zeer hooge som hij de rente door zijn verderen arbeid zou dienen te betalen. Doch hij liet zich niet ter-neêr slaan, en bouwde zijn wijsgeerige en maatschappelijke encyclopedie hooger en hooger op. Wanneer wij het werk nu bezien, dan merken wij op, dat de helft van het boek zich bezig houdt met het onderzoek, hoe de menschelijke kennis zich vormt. Volgens Proudhon - en herinneringen aan Auguste Comte speelden hem hierbij in het brein - hebben wij te doen met het feit, dat die kennis zich vormt in drie periodenGa naar voetnoot2): a. in de godsdienstige of beschouwende (contemplatieve) periode; b. in de wijsgeerige periode of die der causaliteit; c. in het tijdperk der positieve exacte wetenschap of van de serie. Die drie perioden worden nu achter elkander nagegaan. Eerst de periode van den godsdienst. Godsdienst is, volgens Proudhon, de instinctieve, symbolische wijze, waarop een pas aanvangende maatschappij haar meening uitdrukt over de wereld-orde. Gods- | |
[pagina 530]
| |
dienst is dus het geheel der verhoudingen en betrekkingen, die de mensch, bij het ontwaken van zijn bewustzijn, tusschen zich, het heelal en God meent gewaar te worden en te zien. Het uitgangs-punt is het gevoel: het karakter der gewaarwording is spontaan: godsdienst wil niets weten van redeneerende en bewijzende wetenschap: godsdienst is geloof. Religie is dus de eerste indruk, door het schouwspel der natuur op den mensch gemaakt. Een wereld van droomen en symbolen rijst dan voor hem op; en dat alles wordt de grondslag der zedenleer en der wetten. De godsdienst spreekt dan als machthebbende, als gezag, in den vorm van bevelen. Het hangt samen met de jeugd van het menschdom. Doch juist daarom overleeft zich later de godsdienst. Men leeft niet alleen meer van gevoel. Soms wil men dan toch nog een restauratie van den ouden gemoeds-toestand en men begrijpt niet, dat het een onbegonnen werk is, die periode van godsdienst aan te passen aan een tijdperk, dat een gansch anderen loop, een andere beweging heeft genomenGa naar voetnoot1). Inderdaad zal dan ook die godsdienstige periode verdwijnen. Het Christendom-zelf gaat weg. Overal ziet men in de maatschappij daarop betrekkelijke wrijvingen: men spreekt reeds van ‘loi athée’. De Saint-Simonisten met hun nieuw Christendom verwarren ideeën en data. De oude toestand kan niet herboren worden; de dogma's en het geloof gaan voorbij, al moet het dadelijk erkend worden, dat op zijn tijd de godsdienst een der meer grootsche perioden der geschiedenis wasGa naar voetnoot2). | |
[pagina 531]
| |
Daarna komt de periode der filosofie, eigenlijk het tijdperk der sofistiek en van het sofisme. Filosofie is, volgens Proudhon, het streven om te weten, de beweging des geestes naar de wetenschap, die op de godsdienstige spontaneïteit volgt, en als tegenstelling tegen het geloof zich stelt. Het is een trachten, een onderzoeken, een tasten: nog niet de volle zich bewuste wetenschap met haar methode. De mensch maakt zich los van de passieve aanschouwing, gaat de redenen na der verschijnselen om hem heên, wil de natuur en haar wetten bespieden, en zoekt, al is hij dikwijls op den verkeerden weg, naar oorzaken der dingen. Hij wil een wet van causaliteit vinden. Die causaliteits-wet wordt voor hem autoriteit in de politiek, ontaardt soms in ideomanie. Logica wordt voor hem alles. Hij zoekt altijd-door te redeneeren en te bewijzen. Hij vindt daarvoor uit een machine om te redeneeren, en dat werktuig, waarvan hij zich nu gaat bedienen, is het syllogisme. Dat syllogisme is eigenlijk een logisch apparaat, buiten de werkelijkheid om, een conceptie van het brein-zelfGa naar voetnoot1). Het is een gevaarlijk, weinig precies werktuig. Meestal wordt, met behulp daarvan, op een slecht gedefinieerd feit, op een vage analogie, een algemeene stelling gebouwd, waaruit men tot in het oneindige gevolgtrekkingen haalt. Het worden dan ware spinnewebben van het verstand: hypothesen zonder eind: een labyrint van wegen en koorden: kortom het illusoire gebied der sofistiek. De invloed van die sofistiek op de beschaving is zeer groot geweest. Aristoteles, verkeerd begrepen, gaf het gezag van zijn naam, en de scholastiek der Middeleeuwen prentte het verder den menschen in. Men ging op die wijze zelfs den godsdienst bewijzen. De godsdienst, in haar wezen mystiek en naïef, moest syllogistisch verklaard worden. Ook op de zedenleer en op de wetgeving heeft die sofistiek invloed gehad. Frederik de Groote brandmerkte dien invloed, door te zeggen, dat, als hij een provincie wilde straffen, hij er wijsgeeren zou zenden. Doch allengs verminderde en verkleinde de heerschappij dier filosofie. Baco stond op, en de grondslagen een er ware, exacte wetenschap werden gevonden. De groote wet der geschiedenis, de vooruitgang, wikkelde zich allengs los. De filosofie met haar logica en haar syllogisme verzonk in 't niet. Men begreep, dat men niet verder kwam met altijd over de zaken te redeneeren: men moest de zaken zien, zien in haar verhoudingen, in haar orde. Anders zou de menschheid aan het spellen zijn gebleven, en voortdurend in kindsheid hebben vertoefd. Toch was ook de filosofie goed en weldadig geweest, maar op haar tijdGa naar voetnoot2). | |
[pagina 532]
| |
Nu volgt echter het derde tijdvak: dat der positieve, exacte wetenschap. Wetenschap is, volgens Proudhon, de klare, volledige, zekere bevatting ('t begrijpen) van de orde, waarin de dingen geplaatst zijn. Het eigenaardige van die wetenschap is het bezitten van een methode, om de orde te vinden en te begrijpen; een methode, die twijfel uitsluit, niets overlaat aan hypothese. Die wetenschap - Aug. Comte noemde haar: ‘philosophie positive’, Proudhon noemt haar dikwijls: metafysica - heeft nu in al haar vertakkingen één vaste wet: ‘de wet der serie’. Want altijd komt het er op aan, bij elke wetenschap, dat het object in een reeks worde gezien. Het is altijd in elke wetenschap een serie verschijnselen, die de opmerkzaamheid vraagt. Zóó gaat de botanie te-werk, zóó de zoölogie, zóó ook de geometrie. Het zien en samenvatten in een reeks komt dus in de plaats van het syllogisme. De ‘dialectique sérielle’ vervangt de logica. Weten is voortaan het inzicht hebben in de serie Classificatie, analyse en synthese zijn nu de hoofd-werkzaamheden. Bij elke serie heeft men te doen met de veelheid van verschillende verschijnselen en met de éénheid daarvan. De vaste verhouding, waarin de verschijnselen tot elkander staan, is de rede van de reeks; een reeks die natuurlijk geen sprongen toelaat. Fourier heeft, volgens Proudhon, voor het eerst dat ontdekt. Hij had een voorgevoel van die wet, maar heeft haar niet goed toegepast: hij verloor de vaste methode in al zijn kinderachtige combinaties. Toch is die wet der serie de éénige methode der wetenschap. Hegel begreep het goedGa naar voetnoot1). Van nu af aan kan men zeggen: ‘raisonner c'est sérier’. Eerst door die serie zal men de overgangen der verschijnselen begrijpen. Zóó zal bij voorbeeld, door die wet der serie, op het gebied der economie, de overgang gelegd worden van onze verkeerde maatschappij tot een regelmatig geordende samenleving. Eerst de serie geeft den weg tot een vaste conclusieGa naar voetnoot2) Sofismen worden nu verbrijzeld. Dwars door de serie heên ziet men de wijze van zijn der dingen. De serie laat in de diepte van den samenhang ons zienGa naar voetnoot3). Wat men generaliseeren noemt wordt te-gelijkertijd specialiseeren. Want het zien van de serie sluit in zich de waarneming, hoe elke zaak in een reeks samenhangt, en tevens welk het tempo der verhouding of voortgang der verschijnselen in diezelfde reeks is. Nadat Proudhon alzoo de drie perioden der ontwikkeling van de menschelijke kennis heeft uitééngezet, behandelt hij de Economie, de Geschiedenis en de Maatschappelijke Instellingen, om na te gaan, in hoeverre die wetenschappen of instellingen kunnen medewerken, om de orde onder de menschheid te vestigen of te verbreiden. | |
[pagina 533]
| |
De samenleving wordt hier door Proudhon gedacht als een maatschappij in wording. Het is altijd een opéénvolging van tijdvakken. Geen vorm der maatschappij is absoluut en op zich-zelf verkeerd: het verkeerde treedt eerst in, wanneer de vorm veroudert, zich versteent of overleeft. Orde is de in reeksen zich schikkende of wel symetrische samenstelling der menschheid. Orde onderstelt dus indeeling, onderscheiding en afscheiding. Een onverdeelde, onduidelijke zaak kan niet als goed gerangschikt beschouwd worden. Orde behoeft niet saâm te gaan met wat wij intelligentie en eind-oorzaak noemen. Ook in wanorde kan een geheime strekking bestaan. Doch orde is de levensvoorwaarde voor elke in-standhouding, ontwikkeling en volmaking. En daar orde in haar uitingen samenvalt met serie, symetrie, is de orde onderworpen aan de voorwaarden, waaronder zij tot stand was gebracht en uit elkander kon worden genomen: namelijk aan vorm, maat en verhouding. Die voorwaarden zijn wat men noemt: wetten. Wat heeft nu de economie voor de orde der maatschappij gedaan?Ga naar voetnoot1) Zij heeft veel gedaan door den arbeid in zijn waarde te doen erkennen, maar zij is in gebreke gebleven den arbeid volgens de wet der serieën te organiseeren. Het ware organische arbeids-rijk, dat parallel met dat der natuur moest loopen, is er niet gekomen. Daarom is er nog steeds wanorde. Het was Adam Smith, die, volgens Proudhon, voor het eerst goed omschreef, dat arbeid, arbeid alléén, rijkdom voortbrengt, die voor 't eerst de werking van den mensch op de materie juist beschreef en waardeerde. Hij ging nog verder: hij begreep, dat de kracht van den arbeid berust op arbeids-verdeeling, en dat dit het groote probleem der vervorming der maatschappij was. Men zag nu, na hem, in, dat arbeids-verdeeling of arbeids-splitsing slechts een ander woord was voor collectieve kracht der arbeidende menschen, dat het juist de samenvatting der individueel arbeidende krachten tot één geheel uitmaakte. Maar men deed nu niet den verderen stap, om de massa dier arbeiders als een groote algemeene serie, als eene organisatie, te gaan behandelen, en de voorwaarden van die serie te bepalen. Had men dit willen doen, en in dien zin eerst een onderzoek naar de arbeids-toestanden in het werk gesteld, dan zou men te-gelijk met de gevolgen van het bestaande ook de grieven zich hebben zien openbaren. Men liet dit na. De economie sloot de oogen voor de diepe rampen der arbeiders, voor het onrecht hun gedaan, voor de miskenning van hun eisch, wanneer zij beweerden: dat het resultaat der collectieve kracht niet enkel ten-bate van den kapitalist mocht komen, maar ook hun ten-goede moest strekken. De wanorde, het antagonisme, was dáár. Het proletariaat breidde zich uit. Om nu herstel van de bestaande wanorde te verkrijgen, moet dus het proletariaat-zelf het bewijs der orde leveren, de wetenschap van den arbeid construeeren, den arbeid weder op zijn | |
[pagina 534]
| |
waarachtige waarde en hoogte voeren. Het antagonisme van kapitaal en arbeid zal zich dan ook niet oplossen in een associatie tusschen die beide factoren, waardoor het onderscheid tusschen arbeider en kapitalist wordt bestendigd, maar zal (volgens de wet der serie) uitloopen op een absolute onderwerping van het kapitaal onder den arbeid, en op een transformatie van de kapitalistische leêglooperij in functies van leiding en toezicht op besparing, en van distributie der kapitalenGa naar voetnoot1). De ware kapitalisten zullen de arbeiders-zelven zijn. De tegenwoordige kapitalist of eigenaar is slechts de fictieve voortbrenger. Volgens de lijn der historie ziet men een toekomst naderen, waarin dat alles zal worden verwerkelijkt. Het ‘régime’ van den eigendom toch begint reeds zich-zelf te vernietigen door de werking der naamlooze vennootschappen. Dat is de weg. Het stelsel van den eigendom moet in al zijn scherpte eerst worden toegepast. Het stelsel moet als 't ware uitwerken, zich uitputten. Eerst moet de maatschappij ten-volle al de gruwelen van het egoïsme der eigenaars hebben ondergaan; eerst moet de premie der werkeloosheid (‘prime d'oisiveté’) op de ruimste wijze zijn geheven, dàn eerst zal het keerpunt dáár zijn. Als de ellende ten toppunt is gestegen, zullen de teekenen van beterschap zich opdoen. Dan eerst zal men gaan begrijpen wat orde in den arbeid is. Men zal eensdeels de vrijheid, de persoonlijkheid, de spontaneïteit van den arbeider gaan bevestigen, en aan den anderen kant hem de kracht verleenen, om te ontsnappen aan de onbeweeglijkheid van de communauteit, die zijn verantwoordelijkheid hem zou ontnemen. Thans echter is er geen zweem van orde: het is slechts de verwarring bij een brandGa naar voetnoot2): ieder haast zich om wat te grijpen. De grooten verdelgen de kleinen. In den wedloop om het bestaan dringt, stuwt men elkander onderste-boven. Wáár blijft zoo echter de menschenwaarde? De arbeiders zijn lastdieren geworden: menschen die van hun menschheid niets anders over hebben dan de gedaanteGa naar voetnoot3). En de productie wint er niets bij. De arbeiders zijn als stuifzand, zonder leiding, zonder lijnen van organisatie en van techniek, zonder functies: lieden zonder vast- | |
[pagina 535]
| |
heid en toekomst. Hoog noodig is het, dat allengs de wet der serie hier worde toegepast, opdat er orde tot stand kome. Op vrij uitgebreide wijze heeft Proudhon dit onderwerp der economie hier behandeld. Veel beknopter is het betoog, dat hij aan de Geschiedenis wijdt. De vraag, die hij zich stelt, is deze: wat leert ons de geschiedenis over de orde in de menschheid? Hij gaat van het denkbeeld uit, dat geschiedenis niet zoozeer een wetenschap is, als wel een voorstelling (expositie), een getuigenis. Geschiedenis leert ons de beweging der toestanden der menschheid tot op den toestand van de orde: zij geeft als het ware een panorama van creaties, totdat elk idee zijn plaats heeft bekomen, elk sociaal element geclasseerd is. Alsdan is de serie der verschijnselen afgesloten. Het revolutionnaire drama is tot zijn slot-bedrijf gekomen: er is rust De beschaving kan zich hullen in den mantel der eeuwigheid; de woelige beweging der verschillende geslachten gelijkt dan op de overpeinzing van een éénzaam denker.Ga naar voetnoot1) Vooruitgang en vaart naar dien slot-toestand is nu de wet der historie. Eén der hoofd-oogmerken, waarnaar de geschiedenis streeft, is ook de uitbreiding der rechten van de proletariërs. Hier vallen de voorwaarden van beweging der economie samen met de wetten, die de historie aanwijst. Proudhon gaat in breede trekken dien loop der geschiedenis na, en toont aan, hoe die piramidale serie, waarvan de vorst den top innam en de basis op het proletariaat rustte, zich langzamerhand vervormt.Ga naar voetnoot2) Het doel van allen moet hier wezen een progessieve evolutie der maatschappij. Men moet het proletariaat opheffen uit zijn vernedering en wel door onderwijs. Dit is de les der historie. Daarvoor moet men blijven revolutionneeren. Het volk vraagt hier geen gunst, het eischt een recht.Ga naar voetnoot3) Uiterst onvolledig is hetgeen Proudhon hier nog aan toevoegt over de Staats- en maatschappelijke instellingen of ambten. Dit hoofdstuk bestaat slechts uit houtskool-trekken: het bevat slechts aanduidingen en stippen, en is dan nog vol verwarde lijnen. Hij spreekt over het koningschap, over de gemeente-organisatie, over het onderwijs, enz Slechts het slot is trotsch gesteld: het is een hooghartig, stout woord aan de democratie. Het behelst de vermaning, om toch niet te blijven rusten. Pakt vooral - zoo luidt zijn stem aan de democraten - de zaken niet oppervlakkig aan. De theorie der waarheid zit in de rangschikking en samenstelling der ideeën, poogt dus die ideeën te begrijpen. Dan kunt gij de orde helpen vestigen. Blijft goed waarnemen en bovenal blijft werken, en dàn, wanneer gij voelt dat gij krachtig genoeg zijt, vraagt niet - maar eischt.’ ‘Wat vreest gij? De bliksems der Kerk? Zij zijn uitgedoofd. - De sarcasmen der sofisten? | |
[pagina 536]
| |
Hij is niet vermakelijk (“plaisant”) die zich als een aap gedraagt; hij is niet belachelijk die de waarheid spreekt. - De geweldenarijen van het gezag? Nooit zal het durven worstelen met de wetenschap. De snijdende dialectiek der serie is een machine, die grondwet, wetboeken, rechtbanken en geheel het administratieve arsenaal zal vermorselen; zij zal de kanonnen van het despotisme uitéénslaan, en de kerkers op hun grondvesten doen schudden. Een pond kruit heft ter-nauwernood een bom in de lucht: een enkele uwer ideeën zal millioenen soldaten uit den grond doen opspringen.’ |
|