De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIII.De derde der Fransche collectivisten van dit tijdperk was de baron de Colins. Jean, Guillaume, César, Alexandre, Hippolyte, baron de Colins was van geboorte een BelgGa naar voetnoot2). Hij zag in Brussel den 24sten December 1783 het levens-licht, doch al jong ging hij naar Frankrijk, en verder bleef zijn lot verbonden aan de geschiedenis van dat land. Hij was uit een oud geslacht gesproten, en zou - na eerst door de zorgen van zijn vader, den ‘chevalier’ Colins de Ham, bij den vicaris te Dison zijne eerste opleiding te hebben genoten - de militaire loopbaan volgen. Zóó was hij op zijn 17de jaar naar Parijs getrokken, om aldaar op de polytechnische school te komen. Doch juist - men schreef het jaar 1800 - was Napoleon in het kamp te Boulogne bezig met zijne plannen, om in Engeland eene landing te beproeven. Dit trok ieder vurig hart aan. De jonge Colins wierp dus studie-plan en boeken op-zijde, en snelde als volontair naar het legerkamp, waar hij eene plaats kreeg onder de huzarenGa naar voetnoot3). Langzaam klom hij nu de rangen op. De groote veldslagen van Napoleon woonde hij bij. In een zijner werken herdenkt hij later - in een brief van 2 December 1858 - dat hij den slag van Austerlitz heeft bijgewoondGa naar voetnoot4). In het jaar 1811 - hij was ondertusschen officier geworden - schreef hij iets over landbouw-economie. In 1815 was hij bij den slag van Ligny dapper op zijn post als kapitein en adjudant van generaal Excelmans. In dienzelfden veldtocht vinden wij hem 15 Juni 1815 te Waveren strijdende onder Grouchy. Na den slag en neêrlaag bij Waterloo week hij eerst terug naar Frankrijk. Hij was echter een te groot bewonderaar geweest van den keizer Napoleon, om als militair onder de Bourbons te dienen. Dus verliet hij Frankrijk en ging hij de wijde wereld in. Eerst vinden wij hem in België, daarna in Amerika. Hij leerde op zijne tochten en reizen allerlei kennis en wetenschap, te-hooi en te-gras: nu eens de medicijnen, dan weder de natuurkunde. Met allerlei proefnemingen hield hij zich bezig; zóó was hij druk in de weêr met de questie der luchtballons, en bedacht hij een plan om Napoleon op die wijze van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
St. Helena te doen ontvluchten. Het slot van deze zijne lot-wisselingen was, dat hij op 47-jarigen leeftijd tegen 1830 in de Havanna op eene plantage of landbouw-onderneming leefde, waar hij tevens als geneesheer werkzaam was. Daar brak in Juli 1830 de revolutie in Parijs uit, die de Bourbons verdreef. Onmiddellijk verliet nu Colins zijne plantage en keerde hij naar Frankrijk terug. Te Parijs zien wij hem eerst in politieke samenzweringen verward, ten-einde Napoleon II op den troon van Frankrijk te helpen. Doch toen de hertog van Reichstadt in Juli 1832 stierf, zegde de baron Colins vaarwel aan de politiek. Wel bleef hij in nauwe verbinding met Jozef Bonaparte, die zijn denkbeelden over landbouw en economie waardeerde, maar over staatkundige plannen of droomen spraken zij niet meer. Colins had het besluit opgevat, zich geheel en al aan maatschappelijke hervormingen te wijden. Zóó begon hij ernstig te studeeren en te schrijven. Hij werkte hard: nu eens volgde hij de colleges der hoogleeraren, dan weder sloot hij zich eenzaam op. Hij leefde zooals eens de oude graaf de Saint-Simon zijne dagen had doorgebracht: luisterende, leerende, peinzende en schrijvende. Reeds in 1835 gaf hij eene proeve van zijne sociale onderzoekingen, een eerste geschrift, dat echter nog anoniem uitkwam, onder den titel: ‘Le pacte social’. Wij hebben dit werk niet onder de oogen kunnen krijgen. Zelf heeft hij gezegd, dat in dit boekje zijne denkbeelden reeds in kiem en knop waren vervat. Intusschen schijnt dit wel wat overdreven, al zij het waar, dat hij daarin reeds op het programma zette: dat het onroerend goed aan allen moest toebehooren (‘la propriété immobilière appartient à tous’). Zijne leerlingen vooral blijven bijzondere waarde aan dat boek hechten, wellicht omdat zij daaruit aanleiding nemen, den baron de Colins boven Pecqueur de prioriteit van het initiatief van het Fransche collectivisme toe te kennenGa naar voetnoot1). Het geschrift ‘Le pacte social’ maakte overigens weinig indruk, maar Colins was niet ontmoedigd, en bleef dag aan dag voortschrijven. Vooral na het jaar 1840 begon hij uitgebreide boekwerken saâm te stellen. Doch die boeken bleven manuscript. De éénigen, die er kennis van namen, waren zijne onmiddellijke leerlingen. Hij verzamelde toch steeds om zich heên een kleinen kring van belangstellende mannen. Vroeger was de Saint-Simo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nistische volks-schrijver en dichter Pierre VinçardGa naar voetnoot1) een tijd-lang zijn adept; later zien wij den Spanjaard Ramon de la Sagra in zijn omgeving, en voorts de Belgen de Potter, vader en zoonGa naar voetnoot2). Uit het geleerde kluizenaars-leven schijnt hij zich een oogenblik onttrokken te hebben, toen de revolutie van 1848 uitbrak. Al was hij 65 jaren oud, zoo deelde hij in de koorts dier dagen. Waarschijnlijk vocht hij in de Juni-dagen van 1848 op de barricaden naast het arbeiders-volk; hij werd ten-minste gevangen genomen en stond op het punt gefusilleerd te worden. Hij ontliep den dood, doch werd met de andere lotgenooten in de kazematten (de ‘cabanons’) geworpenGa naar voetnoot3). Toen hij vrij-kwam, begon hij al zijne manuscripten en ontwerp-boeken te ordenen en voor den druk gereed te maken. Het was een overweldigende voorraad copieGa naar voetnoot4). Hij-zelf had geen vermogen, om dat alles te laten drukken, en geen uitgever was roekeloos genoeg dit op eigen risico te doen. Eindelijk vond hij een vermogend vriend, die de kosten van den druk van het voornaamste op zich wilde nemen. Op die wijze zijn van 1853 tot op onze dagen, behalve enkele brochures en dagblad-artikelenGa naar voetnoot5), acht en twintig vrij dikke deelen verschenen. Het zijn de volgende zes werken:
Toen het laatste boek uitkwam - het was verrijkt met eene voorrede van Emile de Girardin en met een voortreffelijk schoon portret van den ouden baron de Colins-zelven - was de auteur reeds gestorven. Hij stierf te Parijs, den 12den November 1859, in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den ouderdom van 76 jaren. Den vorigen dag had hij de bladzijde afgeschreven, waarmede het derde deel ‘De la Justice’ afbreektGa naar voetnoot1).
De hoofd-inhoud dier boeken is tusschen de jaren 1840 en 1850 geschreven en wij moeten dus de geschriften van Colins nog in dit deel van ons werk rangschikken. Toch kunnen wij hier onze tot nu toe gebruikte methode niet volgen, om van de opgenoemde werken van Colins het één na het ander te ontleden, en zoo getrouw mogelijk den inhoud daarvan verkort weêr te geven. Voor-eerst toch vormen die zes werken als het ware één geheel. Het ééne geschrift vult het andere aan, met dien verstande, dat telkens herhalingen voorkomen, voor zoover de auteur vergeten heeft, dat hij reeds in een vroeger deel hetzelfde had betoogd. En dan is de vorm dier geschriften eindeloos vermoeiend. Colins is eigenlijk niet zoozeer een zelfstandig schrijver als een ‘commentator’. Soms is hij te vergelijken met een dier glossatoren der Middeleeuwen, die met taai geduld de plaatsen der Pandecten uit hun verband rukten, en ze dan weder poogden te verduidelijken. De vorm van elk zijner boeken is dan ook eene aanéénrijging van citaten, en voorts van opmerkingen naar aanleiding dier citaten van anderen. Het meest gelijken die boeken op verzamelingen van aanteekeningen, die elk schrijver maakt, voordat hij zijn boek in den passenden vorm tot een kunstwerk stempelt. De lezing van een boek van Colins roept het beeld op van den baron, zooals hij in zijn huispels gewikkeld, op zijn kamer, omringd door stoffige boeken, die opengeslagen vóór hem liggen, als een soort van sociale Faust arbeidt, peinst en combineert, en uit al de vóór hem liggende materialen zijn toovergebouw construeert. Doch de gedachten sleepen hem telkens mede: de ééne inval verdringt den anderen: soms stijgt plotseling de geest hemelwaarts en droomen de gedachten, terwijl de oogen schijnbaar zich bezighouden met waarnemingen op aarde. Er is bij die overgangen van indrukken en gewaarwordingen weinig orde en samenhang. Het citaat van het boek, waarop de blik viel, bepaalt den gang der denkbeelden. Wij zullen dan ook zelfs geen poging wagen om onze lezers te vermoeien met eene afzonderlijke uitéénzetting van den inhoud der boeken van Colins; wij geven dit op; wij zijn niet in staat den rooden draad te vatten, die al deze boekdeelen aanéénsnoert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel heeft de oude baron meermalen die taak beproefd of laten beproeven. In het tweede deel der ‘De la Souveraineté’ van pag. 598-612 en in het eerste deel der ‘De la Justice dans la science hors l'Eglise et hors la Révolution’ van pag. 602-610, staan overzichten, hetzij van hem-zelven, hetzij van zijn leerling Agathon de Potter, door welke overzichten een soort van geleidelijke aanéénschakeling zijner afzonderlijke boeken zou worden geleverd. Maar ons wil het voorkomen, alsof het op die plaatsen geleverde ‘résumé’ buiten de boeken omgaat, die het vóórgeeft in 't kort weêr te geven. Elke korte inhoud, dien hij geeft, is eene brochure op zich-zelf. Liever trachten wij dus uit het geheele samenstel van al de boeken - zonder de volgorde der deelen in aanmerking te nemen, en gebruik makende van de wenken vooral van Emile de Laveleye - zijn stelsel te construeeren en te verduidelijken. Wij hebben in dat stelsel van den baron de Colins te doen met drie groote rubrieken: 1o. met een filosofisch-godsdienstigen grondslag, 2o. met een theorie eener historische ontwikkeling der menschheid, en 3o. met een organisatie der maatschappij, vooral wat betreft haar arbeid en haar eigendom. In de laatste rubriek werkt hij zijn begrip van het collectivisme uit, doch hij protesteert er telkens ten-sterkste tegen, wanneer men deze zijne denkbeelden over collectief eigendom van den grond als iets afzonderlijks zou willen opvatten: hij wil ze slechts als onderdeelen of als gevolg van een breeder en hooger plan doen gelden. Wij zijn dus verplicht dat hooge plan-zelf even in oogenschouw te nemen. I. - Colins noemt zijn stelsel het ‘rationeele’ socialisme. De filosofische inzichten, waarop hij het bouwt, waren de volgende. Zonder het bestaan van een persoonlijken God aan te nemen vestigde hij alles op de onsterfelijkheid van ons geestelijk wezen. De begrippen van zedelijkheid, rechtvaardigheid en gelijkheid hebben, volgens hem, geen anderen grondslag dan de voortduring van het bestaan der menschelijke persoonlijkheid. De ziel is eeuwig. Een ieder is zedelijk verantwoordelijk voor elke daad die hij op aarde doet, en de belooning of straf voor die daad zal in een volgend bestaan zich doen gevoelen, Dit is juist het onderscheid tusschen den mensch en de hem omringende natuur. Colins omschrijft de natuur met dezen naam: ‘la série continue des êtres’, en acht nu onomstootelijk vaststaand, dat de menschheid van die serie is afgesneden, en volgens eigen wetten zich voortaan beweegtGa naar voetnoot1). In de overige natuur heerscht de wet der fataliteit: alles geschiedt, wijl het moet geschieden, maar bij de menschheid heerscht de ‘sensibiliteit’, ontspruit de zedelijke orde, een rijk van rechtvaardigheid en van vrijheid. Het begrip en het inzicht hiervan is de grondslag der maatschappij onder de menschen. Uit dit begrip volgt ook het denkbeeld der gelijkheid van alle menschen. Alle menschen zijn gelijk, want zij hebben dezelfde geestelijke onsterfelijkheid. Het samenstel van alle deze, volgens Colins, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onweêrsprekelijke gevolgtrekkingen, vormt nu eene onpersoonlijke rede, eene ‘rationeele’ gedachte, welke rede, wanneer zij de richtsnoer der menschelijke daden is, den naam van souvereiniteit aanneemt. II. - Aan deze ideëele opvatting der wereld-orde knoopt nu Colins een theorie der historische wording der aardsche maatschappij - zooals die zich volgens zijn inzicht heeft ontwikkeld - vast. In 't begin deed, volgens hem, op aarde het recht van den sterkste zich gelden: het was de souvereiniteit der brutale macht of der kracht. Maar onder eene eenigszins grootere samenhooping van menschen kon die soort van souvereiniteit niet al te lang stand houden, omdat hij, die voor een oogenblik de macht in handen had, toch niet altijd de sterkste kon blijven. Om dus als meester zich te blijven handhaven, moest die sterke man zijne kracht vervormen tot recht, en de gehoorzaamheid der anderen stempelen tot plicht. Te dien einde verzekerde hij met nadruk, dat er een almachtig, anthropo-morfisch wezen was, dat hij God noemde, en dat die God een richtsnoer voor al de daden der menschen had geopenbaard, en hem-zelven tot wetgever en onfeilbaar uitlegger dier openbaring had aangesteld; dat voorts God aan ieder mensch eene onsterfelijke ziel had gegeven; eindelijk dat de mensch in een volgend leven zou worden beloond of gestraft, naar gelang hij zijn leven al of niet had ingericht overeenkomstig den geopenbaarden regel. Doch het was niet voldoende, dat de wetgever deze stellingen verzekerde en bevestigde, hij moest verhinderen, dat zij in twijfel werden getrokken, met andere woorden: hij moest beletten dat het vrije onderzoek zich daarmede bezig hield. Hij moest dus de onwetendheid handhaven en de vrije gedachte in toom houden. Zóó vestigde zich de theocratische souvereiniteit der heerschappij van het goddelijk recht. De maatschappij werd van-zelf aristocratisch en feodaal. Het is de historische periode, die door het rationeele socialisme aangeduid wordt met de benaming: tijdperk der sociale onwetendheid en der intooming van het onderzoek (‘période d'ignorance sociale et de compressibilité de l'examen’). Maar na een zekeren tijd ontwikkelt zich langs alle wegen het verstand, worden allerlei uitvindingen gedaan, en vermeerderen de gelegenheden tot toenadering onder de menschen; het gevolg van dit alles is, dat het vrije onderzoek niet meer in toom kan worden gehouden, ten-minste tijdelijk. Dàn wordt die anthropomorfische sociale grondslag van alles betwijfeld, het gezag daarvan daalt en zinkt, en de souvereiniteit vervormt zich. Die souvereiniteit laat haar theocratisch masker vallen en vertoont zich zooals zij is: dat is als souvereiniteit der meerderheid van het volk. De maatschappij, die weleer aristocratisch of feodaal was, wordt ‘bourgeoise’: zij treedt in het historisch tijdperk der onwetendheid en der ontoombaarheid van het onderzoek (‘période d'ignorance et d'incompressibilité de l'examen’). In dat tijdperk is de maatschappij in al hare grondslagen geschokt en gaat de desorganisatie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
steeds verder. De beginselen, die de volken in onderwerping hielden, verliezen hunne heerschappij. Alles wordt besproken, betwist en betwijfeld. Zóó begint men de wijding van het heden door het leven hiernamaals, en de persoonlijkheid van den anthropomorfischen God te ontkennen: men gelooft niet meer aan de onsterfelijkheid van de ziel, men verwerpt het één na het ander, en het tijdperk van het vrije onderzoek loopt ten-slotte uit op eene vestiging en bevestiging van het materialisme. In zulk een stand van zaken neemt het persoonlijk eigenbelang meer en meer de overhand op de ideeën van orde en toewijding, en het feit komt aan het licht, hetwelk Colins aldus formuleert: dat in dit tijdperk de onzedelijkheid toeneemt in evenredigheid met de ontwikkeling van het verstand. Intusschen, daar ter-zelfder tijd het pauperisme zich uitbreidt in gelijke verhoudingen, volgt hieruit, dat de ‘bourgeoise’ sociale vorm niet kan standhouden. Dan ziet men gebeuren, dat het ‘régime bourgeois’ op ééne of andere wijze inéénstort, en dat de souvereiniteit van het goddelijk recht gerestaureerd wordt, totdat weder eene nieuwe omwenteling nog eens de zegepraal van de ‘bourgeoisie’ aanbrengt. Het wordt een ‘vicieuze’ cirkel. En de maatschappijen kunnen uit den knellenden band van dien cirkel, waarin zij sedert den oorsprong der menschheid gesloten zijn, zich niet losrukken, voordat, door de volledige werking der drukpers en der universeele ontoombaarheid van het vrije onderzoek, elke terugkeer tot den theocratischen vorm voor-altijd en voor-goed onmogelijk is geworden. Dan is de tweesprong dáár. Of de menschheid moet ondergaan en verbrokkelen in de anarchie, òf zich organiseeren overeenkomstig de rede, die nu methodisch bewezen en erkend is. Volgt de menschheid dien tweeden weg, dan treedt zij in het derde tijdperk van hare historische ontwikkeling: in het tijdperk der kennis, welk tijdperk zóó lang zal duren als het leven van het menschelijk geslacht op den aardbol mogelijk zal zijn. Het theocratisch ‘régime’ was de orde door het despotisme. Het ‘régime bourgeois’ en het democratisch ‘régime’ was de vrijheid, die op anarchie uitliep. Het rationeele of logocratische ‘régime’ geeft te-gelijk orde en vrijheid. III. - Wat nu de toekomstige en definitieve organisatie der maatschappij betreft, zoo meende Colins, dat hieromtrent het volgende vast te stellen was. Alle menschen hebben gelijke rechten, maar daar zij gelijke rechten hebben, moeten zij ook in maatschappelijk gelijke voorwaarden van arbeid gesteld worden. De mensch is vrij, en zijn arbeid moet dus ook vrij zijn. Te dien einde moet de materie ondergeschikt wezen aan het verstand. De mensch is, om zoo te zeggen ‘agent’. De materie is ‘patient’, waarop de mensch zijne werkzaamheid uitoefent met het doel om voort te brengen. In den oorspronkelijken toestand is er eigenlijk niets dan de mensch en de planeet, waarop hij leeft en zich beweegt. Aan den éénen kant staat de arbeid; aan den anderen de aarde of de eerste grondstof, zonder welke elke arbeid onmogelijk zou wezen. Maar door de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samenwerking van die twee elementen van productie ontstaan weldra goederen van eigenaardige soort; goederen, waarin de arbeid als het ware is saâmgedrongen, roerende goederen, van de planeet losgemaakt: m.a.w. kapitaal-goederen. Dit kapitaal doet den arbeid versnellen: het is het instrument en werktuig van den arbeid. Maar ook om het kapitaal aan het werk te zetten, is eene materie, waarop het kan worden aangewend, onvermijdelijk noodig. Uit die noodzakelijke behoefte voor den mensch aan eene zaak, waarop hij zijne krachten kan uitoefenen en toepassen, vloeit, volgens Colins, deze gevolgtrekking voort: de arbeid is vrij, wanneer de eerste grondstof, de aarde, hem toebehoort; de arbeid is onvrij in het tegenovergestelde geval. Want de mensch kan dàn slechts zijn werkvermogen in gang zetten onder verlof van hen, die de materie in hun bezit hebben, en hij, die de machtiging van een ander noodig heeft voor zijne handelingen, is uit den aard der zaak niet vrij. Doch, opdat alle leden van eene maatschappij eigenaars van den nationalen grond kunnen zijn en nimmer van die bevoegdheid kunnen worden uitgesloten, is het volstrekt noodig, dat die grond het collectief eigendom van de leden dier maatschappij zij. Om den grond in waarheid in collectieven eigendom te doen zijn, moet die grond ter-beschikking staan van ieder, die er gebruik van wenscht te maken, en moet de rente, die door de huurders daarvan aan de maatschappij wordt betaald, besteed en uitgegeven worden ten-bate van allen. Er zijn dus (volgens Colins) slechts twee goed onderscheiden eigendoms-organisatiën: de ééne, die heden bestaat, waarin de grond onder de individuen of onder verschillende groepen van individuen is verdeeld en vervreemd, en waarin de arbeid dient; de andere, de vorm der toekomst, waarin de grond collectief en de arbeid vrij zal wezen. Wanneer de arbeid vrij is - hetgeen noodzakelijkerwijze plaats zal hebben, wanneer het bezit van grond voor allen toegankelijk is - kan een ieder leven, zonder de verplichting te hebben zich in vasten huurdienst van een ander te stellen. In dat geval werkt men slechts voor anderen, zoo dezen, als belooning, meer bieden dan hetgeen men verdienen kan, wanneer men voor zich-zelf werkt. Economisch kan die toestand op deze wijze uitgedrukt worden: dat het salaris stijgt tot het maximum der voorwaarden en omstandigheden. En wanneer die toestand in het leven is getreden, geschiedt de verdeeling der rijkdommen op deze wijze: dat het grootste deel van de opbrengst naar de zijde van den arbeid en het kleinste deel naar den kant van het kapitaal gaat. De rijkdom van ieder vermeerdert in evenredigheid met de moeite, die hij zich geeft. - Is daarentegen, zooals nu, de arbeid dienstbaar, dàn zijn de arbeiders wel genoodzaakt, uit vrees van anders den hongerdood te sterven, elkander concurrentie aan te doen, en den arbeid hunner handen aan de bezitters van gronden en kapitalen aan te bieden. Alsdan wordt het salaris van-zelf verlaagd tot dat wat strikt noodig is, om te kunnen blijven leven en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorts kinderen te verwekken. Hebben de bezitters van den rijkdom den arbeid niet noodig, dan is er voor den werkloozen arbeider geen andere uitkomst dan te verdwijnen. De salarissen dalen tot het minimum der voorwaarden en omstandigheden, en de repartitie der rijkdommen heeft plaats op die wijze: dat het grootste deel van het voortgebrachte naar de kapitalisten, het kleinste deel naar de arbeiders gaat. De rijkdommen van elk groeien en vermeerderen in verhouding met het kapitaal, dat hij saâmgehoopt heeft. Tweeërlei zijn de resultaten. Is de grond in individueel bezit, dan klimt de rijkdom van enkelen en de armoede van anderen volgens twee evenwijdige lijnen, en steeds in verhouding met de verstands-ontwikkeling van de maatschappij. Is de grond in collectief bezit, dan vermeerderen de rijkdommen van allen in verhouding met de werkzaamheid van een ieder en in de mate van den vooruitgang der beschaving. De tweede eigendoms-organisatie - die van het collectief bezit - is dus die der toekomst. Zij berust op het denkbeeld der gelijkheid van rechten van alle menschen. Zij vloeit tevens voort uit het denkbeeld der broederschap, dat het leidend beginsel der toekomstige samenleving moet wezen. Alle menschen zijn broeders, want zij hebben een gemeenschappelijken oorsprong. Er vloeit dus hieruit voort, dat, indien er menschen leven, die niet in staat zijn in hun onderhoud te voorzien, de maatschappij voor hen zorg moet dragen. In het domein van den geest moet er eene sociale verdeeling van alle kennis zijn; op het stoffelijk gebied eene sociale toeëigening van de planeet en van een groot deel der rijkdommen, die door de voorgaande geslachten zijn verworven en tot kapitaal vervormd. De maatschappij zal op hare kosten opvoeding en theoretisch en practisch onderwijs aan alle minderjarigen geven, die door de natuurwetenschappen zullen leeren, hoe men op de materie moet werken, om er het grootste profijt van te trekken, en voorts door de zedenleer zullen vernemen, hoe zij zich jegens huns gelijken moeten gedragen. Verlaten de jongelieden, meerderjarig geworden, de openbare inrichtingen van onderwijs, dan zullen zij eerst een ‘stage’ of leerlingschap van het actief leven doorloopen, door eerst een zekeren tijd in dienst van den Staat te blijven, en op die wijze eene sociale schuld af te doen voor de voogdijschap, die hen tijdens hunne minderjarigheid heeft beschermd. Treden de meerderjarigen als actieve leden in de maatschappij, dan zal ieder een uitzet krijgen, dat van het overschot der Staats-ontvangsten zal worden afgenomen. Op dat tijdstip liggen drie wegen open voor hem, die werken wil: hij kan geïsoleerd op zich-zelf blijven staan, òf zich met anderen verbinden om gemeenschappelijk voort te brengen, òf eindelijk zoo hij niets op eigen risico durft ondernemen, kan hij zich in dienst stellen van een' anderen arbeidenden mede-mensch, die eene onderneming leidt. Aan hen, die de twee eerste wegen verkiezen, biedt de maatschappij grond of een kapitaal ter exploiteering aan. Te dien einde wordt de grond verdeeld in hoeven meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of minder groot volgens de localiteiten, de behoeften der bevolkingen, en de landbouw-eischen. Die hoeven worden met het noodige materiaal verhuurd aan hem, die er het meest voor biedt, doch onder vaste voorwaarde, dat hij er niets van in onderhuur mag geven. De maatschappij leent ook kapitalen uit, om de individueele kapitalisten te noodzaken, geen hooger interest te nemen dan die wettelijk is vastgesteld. Nog op andere wijze wordt dit gansche stelsel, waarin de arbeid altijd voorrang heeft boven het kapitaal, meer volledig gemaakt. Zóó wordt - in het systeem, van Colins - afgeschaft de perpetuïteit van den interest, en wordt de perpetueele rente vervangen door eene afbetaling der schulden bij wijze van annuïteiten tijdens het leven van den uitleener. Voorts wordt streng verboden de associatie der kapitalen; slechts associatiën van arbeiders zijn geoorloofd. Aan den individueelen handel wordt overal concurrentie aangedaan door de maatschappij-zelve. Maar de belangrijkste maatregel van het stelsel bestaat in de begrenzing van het erfrecht tot de rechte lijn, en in de erkenning van het recht om op de volledigste wijze bij testament over het vermogen te beschikken. De testamentaire erf-opvolging wordt nu echter met eene groote belasting bezwaard, terwijl de successies ab intestato - behalve die in de rechte lijn - in het Staatsdomein vallenGa naar voetnoot1). Op die wijze meende de baron de Colins het ideaal der toekomst geteekend te hebben. Uitgaande van de twee door hem waargenomen feiten: dat aan den éénen kant het vrije onderzoek tot anarchisme in de denkbeelden voerde, en aan den anderen kant naast een toenemenden rijkdom zich een toenemend pauperisme uitbreidde, achtte hij tweeërlei transformatie noodig, namelijk: eene wijziging der zedelijke verhoudingen, en tevens eene betere organisatie van het eigendom. Aan beide die voorwaarden meende hij in zijn rationeel stelsel voldaan te hebben.
In al zijne werken ontwikkelde hij op de meest zonderlinge en grillige wijze dit samenstel van denkbeelden. In elk afzonderlijk geschrift wordt als het ware ééne zijde van het groote vraagstuk meer opzettelijk toegelicht. Het is als eene samenrijging van fragmenten. Eene eindelooze reeks denkbeeldige dialogen breidt zich telkens uit. Want het is geen geregelde uitéénzetting die wij vinden: neen, het gewone opzet van een boek van onzen baron is dit: dat een of ander citaat hem treft, naar aanleiding van dat citaat begint hij te schrijven, te disputeeren met den auteur aan wien hij het aangehaalde ontleent, andere bewijsplaatsen worden gezocht, en weldra is men in het midden van de questie. Dit alles geeft schijnbaar den indruk van groote levendigheid en afwisseling, doch in werkelijkheid is het uiterst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afmattend en vervelend, en kost het zeer veel inspanning en goeden wil, om zich door de boeken van den baron heên te slaan. Men kan dan ook niet zeggen, dat Colins een zweem van populariteit heeft verkregen. Zelfs in het kamp der socialisten gaat men zijne tent toch eigenlijk voorbij. Wie zich-zelf eene voorstelling wil geven van zijne manier van schrijven, doet misschien het best het tweede der op bladzijde 446 door mij opgenoemde hoofdwerken eens te lezen, of de poging te wagen het te lezen. - Het eerste hoofdwerk ‘Qu'est-ce que la science sociale?’ is nog het regelmatigst geschreven; het houdt zich vooral bezig met Lamennais (vooral met zijn Amschaspands en Darvands), met Pierre Leroux en Proudhon, en geeft de hoofdtrekken van zijn eigen rationeel socialisme vrij stelselmatig en bijna helder weder. Vooral het tweede deel met de ‘Théorie générale de l'organisation de la Propriété’Ga naar voetnoot1) kon de belangstelling eenigermate opwekken. Het geheele werk is ook uitverkocht. - Maar het meest karakteristieke van zijne boeken is toch, naar mijn oordeel, het tweede hoofdwerk: ‘L'Economie politique, source des révolutions et des utopies prétendues sociales’. De drie deelen, waaruit het bestaat, zijn nog slechts een fragment van het geheel. Het 4de, 5de en 6de deel zijn onuitgegeven en wachten nog altijd op een drukker, die wel nooit zal komen.Ga naar voetnoot2) Doch dit onvoltooide boek stelt, dunkt mij, volledig al de hoedanigheden en gebreken van onzen schrijver, al zijne dwaasheden en grillen, en ook al de eigenaardigheden van zijn stijl, in het ware licht. Wij zullen eene poging wagen, er even een soort indruk van te geven. Het boek ‘L'Economie’ is een betoog, dat de staathuishoudkunde eigenlijk uitgevonden is door filosofen als protest tegen alle openbaring. Deze filosofen hadden eensdeels erkend, dat de orde der maatschappij vroeger gebaseerd was op het gemeenschappelijk geloof, maar evenzeer waargenomen, dat er allengs, ten-gevolge van de ontoombaarheid van het vrije onderzoek, geen gemeenschappelijk geloof meer was Bij de onmogelijkheid, om de orde in de maatschappij op eene onwederlegbare wetenschap te vestigen, hadden zij nu getracht de sociale orde uitsluitend te doen rusten op eene organisatie en ontwikkeling der materieele rijkdommen. Hun leer werd dus eene rechtvaardiging van het feit, niet eene huldiging van het recht-zelf. Jean Baptiste Say had eens het volgende gezegd: ‘het rechts-punt blijft altijd min of meer behooren tot het domein der opinie, het feit daarentegen is vatbaar voor bewijs en levert zekerheid; het rechts-punt oefent bijna geen invloed op het lot van den mensch,’ en elders had hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beweerd: ‘de zeden en gewoonten der natiën, hare wetten, haar godsdienst hebben wel in hoogen graad invloed op het lot der volken, toch zijn zij niet eene essentieele voorwaarde voor het bestaan dier volken’. Welnu, op dien weg zijn de economisten voortgeschreden, en daartegen komt Colins op. Uitgangspunt van zijn boek is een citaat (want zonder citaten is Colins onbestaanbaar!) van Napoleon. In het memoriaal van St. Helena leest men deze bladzijde: ‘Eens nam de generaal Gassendi deel aan eene discussie en gaf als argument op: de beginselen en leer der economisten. De keizer, die zeer veel van hem hield, tikte hem op de vingers en zeide: ‘mijn waarde, wie heeft u die geleerdheid bezorgd, waar hebt gij die “principes” vandaan gehaald?’ Gassendi, die slechts zelden sprak, raakte in de war en antwoordde eindelijk: dat hij dit argument vroeger uit den eigen mond van den keizer had gehoord. ‘Hoe - riep nu Napoleon met zekere drift uit - wat zegt gij daar? Is het mogelijk? Uit mijn mond, van mij, die altijd overtuigd ben geweest, dat, zoo er eene monarchie van graniet bestond, één ding in staat zou wezen, die monarchie tot stof te vergruizelen, namelijk: de ideologie der economisten!’ - Wat keizer Napoleon dáár had gezegd, zou Colins in zijn boek bewijzen. Het geschrift begint nu met het overnemen van een artikel van Bazard uit den ‘Producteur’ van het jaar 1826, om te betoogen dat ‘doctrines’ noodig zijn. Daarna volgen een artikel van Colins over de tegenstelling van proletariërs en gezeten burgers, en een artikel van Pierre Vinçard (zijn adept) over het Fransche pauperisme in de 19de eeuw; dit laatste opstel beslaat pag. 115-282. Wanneer dit alles afgedaan is, begint het eigenlijke boek. Het bevat een en twintig breede studiën. Slechts acht van die studiën zijn nu gedrukt. - Het eerste deel bevat er twee: 1o. over het feit en het recht, en 2o. over gouvernement, wet, religie en zedenleer. Deze beide studiën, wonderlijk geschreven en soms louter eene aanéénrijging van citaten, doen zich voor als eene doorloopende weêrlegging van Jean Baptiste Say en trachten te betoogen, dat de maatschappij onwetend is op het stuk van het recht, en onwetend in zaken van haar regeering, van haar wet, van haar godsdienst en van haar zedenleer. - Het tweede deel bevat de derde en vierde studie. De derde draagt dezen titel: ‘Abstractie - verwerkelijkte abstractie - logomachieën of galimatias - het figuurlijke als werkelijk bestaand opgenomen - waarneming en ondervinding - opinie en redeneering - wetenschap’. Welnu, de toelichting van al deze onderwerpen wordt hoofdzakelijk geleverd in negentien dialogen. De eerste heeft tot opschrift: ‘twee blinden sprekende over de kleuren of twee “académiciens” redeneerende over de wetenschap.’ Het is onmogelijk den inhoud dezer dialogen weêr te geven. De opgevoerde personen spreken nu eens over de rede, dan eens over de ziel, straks over lichaam en materie: in no. 13 over de passie, in no. 14 over de vrijheid, in no. 15 over de gelijkheid, in no. 16 over de broederschap, in no. 17 over de moraal, in no. 18 over de toekomstige straffen en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belooningen, en in no. 19 over den godsdienst. Veel wijzer zouden wij door dit alles niet worden, wanneer het ons uitsluitend te doen was om het eigenlijke onderwerp van het boek. De questie der economie is niet veel helderder geworden. Doch wij hebben geduld en zetten ons aan de vierde studie (in dit tweede deel): de studie over ‘Beginsel of Beginselen’. Dit wordt in eene serie van citaten zoogenaamd verduidelijkt, en daarna in twee toevoegsels (‘appendices’) nader toegelicht. De eerste bijlage houdt zich bezig met Proudhon, maar de tweede is in hare soort éénig van vorm. Hij noemt haar: ‘eene maand vol zotheid, gebabbel naar aanleiding van beginselen’. En dáár beginnen werkelijk negen en twintig ‘samenspraken zonder zin’ over alles en nog wat tusschen Pierrot en Jacquot. De meest gelaten lezer wordt nu ongeduldig, en laat het boek uit zijne handen glippen, struikelt nog even over twee opstellen van Pierre Vinçard over den arbeider en de arbeidster, en doet het tweede deel voor-goed dicht. - Het derde deel bevat nog vier studiën, te weten: de vijfde studie over Onderwijs en Staathuishoudkunde, de zesde over Eigendom, de zevende over den Grond, en de achtste over Waarde en Rijkdom. In de zesde studie wordt nadruk gelegd op de woorden van Necker, die wij-zelven in ons eerste deel der ‘Socialisten’ pag. 313 aanhaaldenGa naar voetnoot1). Werkelijk opmerkelijk is de zevende studie over den grond, waarin Colins zijne denkbeelden over collectief bezit ontwikkelt, en waarin hij ook eene goede kritiek en uitéénzetting gaat geven van het boek, dat ons weldra zal bezig houden, namelijk: ‘Le Règne social du Christianisme’ van Fr. Huet. De toon tegenover Jean Baptiste Say en de economie wordt in dit derde deel hoe langer hoe scherper: reeds wordt de Staathuishoudkunde gekarakteriseerd als de wetenschap van ShylockGa naar voetnoot2). Ziedaar een overzicht van het boek ‘L'Economie politique, etc’. Wij hebben slechts het dorre geraamte kunnen laten zien, of liever een stuk van een geraamte. In het boek-zelf wemelt het van snedige opmerkingen en aardige analogiën. Doch als geheel is zulk een boek totaal onmogelijk. Wij kunnen ons voorstellen, dat een éénzaam kluizenaar - zooals onze oude baron op het laatst van zijn leven was - op dergelijke wijze voortschreef en voortschreef, maar wij begrijpen evenzeer, dat zijne boeken, toen zij uitkwamen, bijna niet gelezen werden. Wij vertrouwen, dat onze lezers ons dus ook verder zullen ontslaan van de moeite, om hetzij van de twee deelen der ‘Société nouvelle’, hetzij van die ‘De la Souveraineté’, of van de elf of meer deelen ‘Science sociale’ een afzonderlijk en opzettelijk relaas te geven. Om nog te zwijgen van de enkele brochures, die hij opstelde, bijv. die met den titel: ‘Qu'est-ce qu la liberté de conscience?’ waarin hij betoogde, dat, uit het oogpunt eener zuivere redeneering, de vrijheid om te oordeelen, en de vrijheid om eene eigen meening te hebben, slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vrijheid der onwetendheid wasGa naar voetnoot1). Wij slaan dat alles overGa naar voetnoot2).
Wij moeten echter eene uitzondering maken voor zijn laatste werk, dat eerst na zijn dood met eene voorrede van Emile de Girardin is uitgekomen. Hierbij dienen wij nog even stil te staan. Het boek-zelf is eene worsteling tegen Proudhon. Deze had in 1858 uitgegeven zijn schitterend werk: ‘De la Justice dans la Révolution et dans l'Eglise’. Tegenover dat werk stelde nu Colins zijn geschrift ‘De la Justice dans la science hors l'Eglise et hors la Révolution’. Hij beschouwde Proudhon als den vertegenwoordiger, als het ‘enfant terrible’ der tegenwoordige zoogenaamde wetenschap. Hij had den grootsten eerbied voor zijn karakterGa naar voetnoot3), maar meende dat de richting van Proudhon noodzakelijkerwijze tot anarchie ook in het denken leidde. Daartegenover stelde Colins zijn rationeel stelsel van orde. Het wordt nu eene doorloopende citeering en weêrlegging van Proudhon. Wij kunnen hem natuurlijk op dien weg niet volgen, al zouden wij uit het derde deel gaarne de laatste helft, betrekking hebbende op het onderwijs en de opvoeding der opkomende geslachten, willen ontleden. Toch is dit boek van Colins voor ons dubbel merkwaardig, omdat aldaar (in het derde deel) Colins zijn stelsel in eenige wets-artikelen heeft samengevat. Nadenkende, hoe ooit zijn denkbeelden zouden kunnen worden verwerkelijkt, weet hij geen andere uitkomst te vinden dan het kinderlijk middel, dat eens aan Cabet in zijn ‘Icarie’ had voorgezweefd. Er moest een dictator of autocraat opstaan, die het aan de menschen oplegt. Dan zal een overgangs-tijd komen, waarin de menschen van het heilrijke der denkbeelden van den autocraat zullen overtuigd worden. En daarna zal de menschheid het stelsel voor-goed omhelzen en voor-altijd gelukkig wezen. In de verwachting, dat die autocraat weldra zal oprijzen, stelt hij al vast de proclamatie op, die van dien dictator zal uitgaan. Die proclamatie nu is een samenvatting van zijne verschillende voorstellen en luidt aldus:Ga naar voetnoot4) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Proclamatie der Autocratie.Wij.... (de naam van den persoon en de aanwijzing der plaats zijn geheimen der toekomst) wij, in naam der sociale noodzakelijkheid en onder onze eigene verantwoordelijkheid, verklaren ons Autocraat. Krachtens dit besluit decreteeren wij:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit nu is de fameuze proclamatie van Colins. Onze lezers vinden hier in korte stellingen bijéén, hoe hij zich de ordening dier maatschappij dacht. Zij zullen echter dadelijk opmerken, dat alles vrij vaag is, en dat zelfs het begrip van het collectivisme niet bijzonder scherp is afgerond. De collectiviteit van den grond wordt absoluut uitgesproken, maar op de kapitalen wordt het begrip slechts relatief toegepast. Waar is hier de grens? Over dit alles zwijgt Colins en laat hij ons slechts gissen, gelijk hij mede geen bepalingen stelt, waardoor het uitzet, dat ieder van den Staat krijgt, wordt beschermd. Hoe zal het wezen, als iemand dit uitzet dadelijk verkwist? Kortom wij kunnen allerlei vraagteekens plaatsen. Misschien zullen die vragen beantwoord worden in de tallooze manuscripten, die nog van hem over zijn, maar tot nog toe hebben die papieren, al werden zij door enkele leerlingen soms aan het stof der vergetelheid ontrukt, deze vraagpunten niet opgehelderd.
Zijne leerlingen doen nog altijd hun best, die manuscripten in fragmenten te doen drukken, en in het algemeen zijne denkbeelden te verspreiden. Vroeger behoorde tot die leerlingen ook de Spanjaard Ramon de la SagraGa naar voetnoot1). Later waren en zijn zij vooral Belgen. Zijn meest vertrouwde leerling is altijd geweest de aan ons Hollanders zoo goed bekende Louis de Potter. Toen Colins bezig was aan zijn groot werk ‘Science sociale’, zond hij de vellen, welke hij afgeschreven had, aan Louis de Potter, die er gebruik van zou maken voor de opvoeding van zijn zoon Agathon de PotterGa naar voetnoot2). Ook deze Agathon de Potter, later | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doctor in de medicijnen, is een warm adept van Colins geworden. Van den ouden de Potter is het meest bekend het min of meer socialistisch werk: ‘La Réalité déterminée par le raisonnement, ou questions sociales sur l'homme, la famille, la propriété, le travail, l'ordre, la justice et sa sanction nécessaire, la religion’. Het is te Brussel in 1848 uitgekomen. De zoon (Agathon), die zeer vermogend is, schrijft en geeft nog altijd werken uit in de richting van Colins. Wij vermelden hier slechts enkele titels dier boeken, bijv. 1o. ‘Qu'est-ce que la guerre et la paix?’ 1862; 2o. ‘De la propriété intellectuelle’, 1863 - beide deze boekjes zijn gericht tegen Proudhon; - 3o, ‘La logique’, 1866; 4o. ‘La connaissance de la vérité’, 1866; 5o. ‘De l'instruction obligatoire’, 1866; 6o. ‘Economie sociale’, 2 deelen, 1874; 7o. ‘M. Poulin et le socialisme rationnel’, 1875; 8o. ‘Résumé de l'économie sociale d'après les idées de Colins’, 1881; 9o. ‘La peste démocratique’, 1884; 10o. ‘La révolution sociale prédite’, 1886, en 11o. ‘Anarchisme et Bourgeoisisme’ 1894Ga naar voetnoot1). Met de Fransche vrienden en adepten van Colins heeft Agathon de Potter helpen oprichten een tijdschrift: ‘La Philosophie de l'Avenir’, dat om de twee maanden verschijnt en thans reeds verscheidene jaargangen beleeft. Dit tijdschrift heeft uitsluitend ten doel de denkbeelden van Colins levendig te houden, en draagt dan ook den onder-titel: ‘Revue du socialisme rationnel’. De hoofd-redacteur is of was Frédéric Borde, bekend ook door afzonderlijk uitgegeven brochuresGa naar voetnoot2). Het tijdschrift publiceert altijd-door manuscripten van den ouden baron de Colins en plaatst voorts stukken der leerlingen. De kring van dat tijdschrift geeft dan nog vliegende blaadjes uit, waardoor de propaganda wordt bevorderd; wij bezitten bijv. het blaadje: ‘Programme économique des Collectivistes rationnels’, dat voor 5 centimes werd verspreid. Tot de leerlingen van Colins behoort ook A. Hugentobler, die allerlei boeken en brochures heeft geschreven, zoo 1o. ‘Dialogues des morts entre Proudhon et Colins’, 1867; 2o. ‘Communisme et Socialisme rationnel’, 1868; 3o. ‘Extinction du paupérisme’, 1871Ga naar voetnoot3). - Een der laatste adepten is de Belg J. Putsage, wiens dik boek: ‘Etudes de Science réelle’, in 1888 is verschenen. De woorden van den ouden baron zijn dus niet zonder echo gebleven. |
|