De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijVI.Zóó naderde het geweldige jaar 1848. Het was duidelijk genoeg geworden, dat de propaganda, door Cabet zoo onophoudelijk en onverstoorbaar uitgeoefend, onder de arbeiders vruchten begon te dragen. In het jaar 1847 ontving hij telkens en telkens brieven uit die arbeiders-klassen, met de vraag: of er geen mogelijkheid zou zijn, om in een ander wereld-deel den roman van Icarië tot een werkelijkheid te maken. Cabet moest een antwoord geven. En in Mei 1847 stond voor het eerst in ‘Le Populaire’ een artikel: ‘Allons en Icarie.’ Dit opstel werd onder allerlei vormen telkens herhaald, dan eens onmiddellijk aan de arbeiders, dan aan hun vrouwen gerichtGa naar voetnoot1). Van alle kanten kreeg Cabet uit de kringen der lagere klassen brieven, dat men hem wilde volgen. Maar waarheen? Cabet ging daarvoor naar Londen, om zich te beraden met den socialist, voor wiens denkbeelden hij de meeste sympathieën had, namelijk: met Robert Owen. Het is zeer waarschijnlijk, dat deze hem Texas aanried als geschikt oord, om zijn denkbeeld te verwezenlijken. Trouwens had Robert Owen zelf in het jaar 1829 zich dáár willen vestigenGa naar voetnoot2), toen dat land nog aan Mexico behoorde. Texas was nu juist tot de Vereenigde Staten van Noord-Amerika toegevoegd, en groote concessies van land werden aan maatschappijen gegeven, om land-verhuizers te lokken. Een dier maatschappijen was de Peters-Company uit Cincinnati, en met den agent van deze maatschappij ging Cabet onderhandelen. Hij zond iemand om het terrein te verkennen. Doch hij wachtte ter-nauwernood dit onderzoek af; hij was in volle geestdrift voor zijn plan. Dus stond in ‘Le Populaire’ van 17 Januari 1848 het bericht: ‘C'est au Texas.’ Cabet zette nu verder uitéén, dat hij na veel onderzoek dit Texas had uitgekozen, en wel het Noord-Oostelijke deel, waar | |
[pagina 270]
| |
de grond en het klimaat uitstekend waren; aldaar had hij een millioen ‘acres’ verkregen aan de Roode RivierGa naar voetnoot1). Hierop gingen nu de menschen in. Er werd besloten, dat Cabet vooreerst nog voor de propaganda in Frankrijk zou blijven, doch dat verschillende bezendingen van kolonisten, achteréénvolgens, met bepaalde instructiën, naar het aangewezen land van Texas zouden gaan. Den 3den Februari 1848 waren dan ook op de steigers te Hâvre 69 menschen aanwezig, als eerste vóórhoede der Icarische emigratie. Cabet en enkele vrienden waren tegenwoordig bij hun vertrek met het schip Rome. Voordat zij afvoeren, gingen de 69 landverhuizers een vaste verbintenis aan, waarbij zij, in den vorm van vraag en antwoord, Cabet als hoofd-leider of dictator voor tien jaar erkenden. Daarop vertrokken zij op reis naar Nieuw-Orleans. Toen het schip Rome den 27sten Maart 1848 te Nieuw-Orleans binnenkwam, hoorden de reizigers begroetende kanon-schoten. Het was echter geen saluut om hen te verwelkomen, maar de viering van de tijding, die reeds door een sneller zeilend schip was aangebracht, dat Louis Philippe was gevallen en dat de republiek in Frankrijk was uitgeroepen. Waren zij dus - dit was hun eerste kreet - maar drie weken langer in Frankrijk gebleven! Wellicht zou Frankrijk nu zelf met langzame overgangen een Icarië kunnen worden! Het was de eerste te-leurstelling der Icariërs!
Inderdaad koesterde Cabet een oogenblik dezelfde verwachting omtrent Frankrijk, toen dáár de revolutie van Februari 1848 uitbrak. Hij bleef getrouw aan zijn vredelievende opvatting, maar begon toch wat beslister te sprekenGa naar voetnoot2). Zijn orgaan ‘Le Populaire’ werd een dagblad en kreeg luider, klemmender toon. Hij hield in de zaal Montesquieu samenkomsten (‘Réunions Icariennes’), waar twee à drie duizend arbeiders geregeld zijn voordrachten kwamen aanhoorenGa naar voetnoot3). Hij organiseerde een vaste club: ‘La Société fraternelle centrale.’ Wel is waar hield hij zich ver van elke revolutionnaire daad. Toen den 17den Maart 1848 de arbeiders in Parijs den grooten optocht en ‘betooging’ hielden langs het stadhuis, om het Voorloopig Bewind wat voort te dringen in de richting der sociale revolutie, hield Cabet zich nog ter-zijde. Maar het was, alsof hij schielijk berouw had, niet medegedaan te hebben. Ten minste in ‘Le Populaire’ van 23 en 26 Maart verweet hij bitter aan de leden van het Voorloopig Bewind, dat zij de zaak van het | |
[pagina 271]
| |
volk lieten vallen, dat zij niets uitvoerden, dat zij het kwaad der reactie lieten voortwoekerenGa naar voetnoot1). En zijn verwijten werden dringender. Wel is waar predikte hij nog altijd in zijn blad en in zijn club een vredelievende propaganda. Hij wierp zoover mogelijk van zich af de beschuldiging, alsof hij verdeeling van goederen wenschte. ‘Neen, wat ik wil, is de toepassing van het evangelisch woord van Christus: de werkelijking der broederschap.’ Doch die woorden werden als door den wind weggewaaid. Want het was een feit, dat niemand de groote en kleine burgerij zóó bang maakte als juist Cabet, met zijn steeds luider uitgesproken woord van communisme. Toen dan ook 16 April 1848 weder een ‘betooging’ der arbeiders langs het stadhuis te Parijs plaats had, en ditmaal het Voorloopig Bewind overal, waar de tocht zou voorbijgaan, een dubbele rij van ‘gardes-nationaux’ met den bajonet op het geweer had geplaatst, daverde plotseling, uit alle monden der min of meer gezeten burgers, de kreet, die Cabet en zijn vrienden deed beven: ‘A bas les Communistes!’Ga naar voetnoot2) Cabet was gewaarschuwd. Hij deed wel niet mede aan de overrompeling der Nationale vergadering van 15 Mei 1848, doch hij werd toch maar vervolgd en reeds tot een maand gevangenis-straf veroordeeld. De reactie kwamGa naar voetnoot3). Cabet liet dus den droom varen, alsof Frankrijk reeds geschikt zou wezen voor een vervorming in een Icarië, en ging zich harder dan ooit bezighouden met het afzenden van emigranten naar Texas.
Den 3den Juni 1848 verliet dan ook de tweede afdeeling Frankrijk. Maar geen honderden of duizenden - zooals men zich had voorgesteld - hadden zich voor de reis komen aanmelden. Er vertrokken nu slechts 19 personen. De eerste vóórhoede van 69 personen had inmiddels reeds allerlei lotgevallen gehad. Toen zij te Nieuw-Orleans de uitroeping der Fransche republiek hoorden, wilden enkelen reeds dadelijk terug naar Frankrijk. Drie of vier hunner, onder wie een later bekend architect Piquenard, reisden weg naar het vaderland. De anderen besloten voorwaarts te gaan naar Texas. Om nu in die landen van Texas der Peters-Company te komen, moesten zij eerst per stoomboot langs de Roode Rivier naar Shreveport in Louisiana gaan, en dan verder van daar met wagens de voor hen bestemde plek in Texas pogen te bereiken. Te Shreveport aangeland, bemerk- | |
[pagina 272]
| |
ten zij tot hun grievenden schrik - het was hun tweede te-leurstelling - dat het zoogenaamd Icarië wel 250 mijlen van de Roode Rivier verwijderd was. Het blad: ‘Le Populaire’ had altijd verzekerd, dat de plek vrij dicht bij de rivier was. Neêrslachtig bleven zij eenige dagen te Shreveport; zij vormden dáár een tros of trein van wagens, en namen natuurlijker wijze veel onnoodige bagage mede. Zij zouden van Shreveport nu eerst trekken naar Sulphur-Prairie, een groote hoeve, ongeveer 100 mijlen verwijderd van Shreveport, die door Cabets agent was gekocht, om als halte, rustplaats en basis der verdere onderneming te dienen. Derwaarts ging dan ook, met twee of drie ossen-spannen, een deel der 69, terwijl zij, die reeds den moed hadden verloren, in een tijdelijke loods te Shreveport bleven huizen. Intusschen verliepen weken. Zij waren Franschen, wisten van niets, kenden de taal van het land niet, waren voor het meerendeel kleêrmakers en schoenmakers, terwijl vóór alles boeren en boeren-knechts noodig waren. Daarbij hoorden zij te Sulphur-Prairie, dat een nieuwe, derde te-leurstelling hen wachtte. Het blad: ‘Le Populaire’ had altijd gesproken van een bezitting van een millioen ‘acres’. Doch geheel die verwerving van land bleek niet absoluut, maar zeer voorwaardelijk te wezen. Ieder man toch kon een halve sectie (320 ‘acres’) voor-niet zich verzekeren, door een huis te gaan bouwen en daarin te gaan wonen. Doch die milde bepaling gold slechts tot 1 Juli 1848. Na dien datum moest voor elke ‘acre’ een dollar betaald worden. Toen zij dus eindelijk op de bestemde plek aankwamen - ruim twee maanden hadden zij doorgebracht, om van Nieuw-Orleans Icarië te bereiken - gingen zij als waanzinnigen huizen bouwen. Doch niettegenstaande hun verwoed snel werken, waren zij 1o Juli slechts in het bezit van 32 huizen en dus van 10240 ‘acres’. En daarenboven grensden die verkregen akkers niet aan elkander. Zij hadden (dank zij al de belemmerende bepalingen van de Peters-Company) een soort van dambord van grond nu verkregen. Aldus was de éénheid van leven en levens-wijze, het hebben van één keuken, enz. enz. dadelijk reeds verstoord. Het beraamde plan der volledige gemeenschappelijke huishouding viel reeds voor een deel in duigen. Zij telden de te-leurstellingen reeds niet meer. Doch zij verloren den moed nog niet. Een groot blokhuis en verschillende schuren werden opgericht. Nu begonnen zij aan het bebouwen van den grond voor den oogst. Doch zij waren helaas! geen boeren, ploegden veel te diep, braken hun ploegen en werktuigen, en konden het daarbij niet uithouden van de hitte. De maand Augustus ging voorbij. Van oogst was geen sprake. Er was letterlijk niets opgelegd voor den winter. Toen de maand September dáár was, besloten zij maar liever weg te gaan. Zij namen wat geld op van den agent der Peters-Company, en trokken terug, bij troepjes, elk op zijn eigen gelegenheid, naar Shreveport. De tweede afdeeling der 19, die 22 Juli 1848 te Nieuw-Orleans was aangeland, was slechts voor een deel in Augustus 1848 te Icarië aangekomen. Tien of twaalf hadden den tocht bestaan, terwijl de anderen te Sulphur-Prairie waren blijven toeven. Nu | |
[pagina 273]
| |
trokken ook deze lieden van de tweede bezending terug naar Shreveport. Van daar gingen allen naar Nieuw-Orleans. Slechts een enkele der Cabetianen bleef voor-goed in Texas hangen: zoo bijvoorbeeld Gouhémans, die later met twee vrienden in Mei 1853 door Victor Considerant er nog werd aangetroffenGa naar voetnoot1).
Inmiddels was Cabet in Frankrijk voortdurend werkzaam geweest aan den arbeid der propaganda. Hij wist telkens nieuwe bekeerlingen en emigranten te winnen, en zond in den loop van 1848 nog een vierhonderd-tal Franschen naar Nieuw-Orleans. Zelf verliet hij Frankrijk den 15den December 1848, en kwam hij in Januari 1849 ook te Nieuw-Orleans aan. Zóó waren dan in dat Nieuw-Orleans - met het begin van 1849 - alle Icariërs, 480 zielen, vereenigd onder leiding van Cabet. Zij bezaten te-zamen 86,000 ffrancs en hadden zich ingericht in twee groote steenen huizen. De vraag was echter: wat nu te doen? Naar Texas kon men niet terugkeeren. Cabet zond overal agenten uit, om te zien, waar zijn kolonie zou kunnen neêrstrijken. Er kwam onder zijn volgers groote ontevredenheid: enkelen wilden bepaald terug naar Frankrijk. Zij vorderden geld voor de terugreis, en Cabet was blijde, toen hij 200 zijner aanhangers met 30,000 francs kwijt was. Er bleven 280 personen bij Cabet, en dezen trokken met hun leider de Mississippi opGa naar voetnoot2). Want Cabet had voor het eerst een ‘fortuintje’. Ver, Noordelijk, in een schoone bocht van de Mississippi, te Nauvoo (in Illinois) woonden de Mormonen. Hun nederzetting was zoo bloeiend, zoo voorspoedig mogelijk. Doch zij konden het in die welvarende streek niet uithouden. Hun buren maakten het hun te lastig. Zij besloten, onder leiding van Bringham Young, weg te gaan naar Salt-Lake. Nauvoo stond nu ledig en Cabet was met den agent der Mormonen overééngekomen, om derwaarts zijn aanhang te brengen. Zóó gingen zij op de booten, hadden nog wel allerlei ongelukken: de cholera overviel hun vaartuig, doch den 15den Maart 1849 waren zij werkelijk te Nauvoo aangelandGa naar voetnoot3). Dáár te Nauvoo, in de verlaten plaats, richtten zij zich in de bestaande woningen in; zij begonnen te arbeiden; het communisme werd in praktijk gebracht; de tempel der Mormonen gingen zij | |
[pagina 274]
| |
tot hun gemeenschappelijke ‘hal’ verbouwen, welke bouw hun echter slechts gedeeltelijk gelukte; voorts werden scholen en werkplaatsen door hen nieuw opgericht; zij kwamen in het bezit van een meelmolen, zaagmolen en branderij; hadden weldra een drukkerij voor hun krant; lieten boekjes en bladen dáár drukken; vormden een bibliotheek; onthielden zich zorgvuldig van sterken drank of tabak, en leefden voorts zooals Cabet dit in zijn verschillende boeken en brochures had onderwezen. En werkelijk ging het hun vrij voorspoedig. Doch wijl het hun doel was, om vooral het landbouw-bedrijf ter-hand te nemen, en de omstreken van Nauvoo geen verwerving van land - ten-minste op goedkoope wijze - mogelijk maakten, besloten zij tegen 1852 een deel uit hun midden, als dochter-kolonie, naar Iowa te zenden, om aldaar gouvernements-land te verkrijgen, hetgeen hun gelukte, daar zij 3115 acres er wisten te bemachtigen. Doch nu begonnen de ongelukken. Men herinnert zich, dat Cabet voor een tijdvak van tien jaren als eigenlijke dictator door allen was erkend. Doch Cabet wilde van die bevoegdheid geen misbruik maken, en had reeds, nadat zij allen bijna een jaar te Nauvoo waren, aan zijn volk een constitutie gegeven. Die grondwet was Februari 1850 aangenomen. Er zou, overeenkomstig die wet, een ‘Comité de Gérance’ zijn, bestaande uit zes directeuren, van wie één president zou wezen. Voorts berustte de macht bij de Algemeene Vergadering, die alle Zaterdagen bijéénkwam. Dit alles werd nader omschreven, en op die grondwet der gemeenschap werd (hoewel met veel moeite) een goedkeurend charter gekregen van de Wetgevende macht van den Staat Illinois. Toen dit alles gereed was, deed Cabet een reis naar Frankrijk. Hij was namelijk te Parijs - waar een bureau van zijn school bleef gevestigd - op de grievendste wijze belasterd. Zij, die hem na Mei 1848 hadden vervolgd, hadden dit keer hem aangeklaagd wegens oplichterij. Zij hadden de prospectussen der emigratie als bewijs-stukken overgelegd, voorts beweerd, dat er geen landen ooit door hem in Texas waren gekocht, en dat Nauvoo, zoo het al bestond, een ‘humbug’ was. De correctioneele rechtbank te Parijs had hem bij verstek daarop veroordeeld tot twee jaren gevangenis-straf en ontzegging zijner staatsburgerlijke rechten. Hij vloog nu naar Frankrijk, om zich te rechtvaardigen. Den 15den Mei 1851 vertrok hij uit Nauvoo en was in 23 dagen te Parijs. Dáár stelde hij zich dadelijk voor een maand gevangen, doch begon nu zijn proces bij het Hof. Na uitvoerige pleidooien - Cabet zelf sprak vier uren achteréén - gaf het Hof zijn vonnis, en vernietigde het de uitspraak van den correctioneelen rechterGa naar voetnoot1). Cabet | |
[pagina 275]
| |
had zijn eer gewroken. Hij had tevens de gelegenheid waargenomen, om de beginselen van zijn ‘Vrai Christianisme’ nog eens te verdedigen in een brief aan den aartsbisschop te ParijsGa naar voetnoot1). Hij wilde thans uit Parijs weder vertrekken, toen onverhoeds Louis Napoleon den 2den December 1851 een staatsgreep deed. Als in één moeite werd nu ook Cabet maar gevangen genomen, en voorloopig in de casematten van Bicêtre geplaatst. Eerst in Februari 1852 kon hij vrij komen, en in Juli 1852 was hij weder te Nauvoo te-midden van zijn kolonie. Maar teruggekomen scheen hij voor de kolonisten niet geheel meer dezelfde man. Hij had iets willekeurigs in zijn doen en laten gekregen. Hij verbeeldde zich nog altijd de dictator te zijn, terwijl toch de constitutie van Februari 1850 van kracht was. Men vergete ook niet, dat hij allengs wat ouder werd. Hoe het zij, hij stelde in December 1855 een nieuwe wijziging der constitutie voor, een wijziging in meer dictatorialen geest. De meerderheid was echter hiertegen, en toen Cabet bleef aandringen, werd een ander, J.B. Gérard, tot president verkozen. Nu gaf Cabet toe en trad Gérard af. Doch de oppositie bleef zich uiten, verzette zich tegen de handelingen van het Icarisch bureau te Parijs, en kantte zich tegen de vage drukpers-propaganda aan, die veel gelden verslond. Nog was het ‘Comité de Gérance’ op de hand van Cabet, doch in de Algemeene Vergadering had hij niet langer een meerderheid. In Augustus 1856 draaide, ten-gevolge van nieuwe verkiezingen, ook het comité om. Onlusten en krakeelen hadden plaats. Sommigen werkten niet meer. ‘Welnu, wie niet werkt, zal niet eten’, zeiden de directeuren. Cabet van zijn kant stak overal een spaak in het wiel. Hij wilde de geheele gemeenschap desnoods ontbinden, en deed daarvoor stappen bij de Wetgevende macht van Illinois. Het einde was, dat zijn eigen gemeenschap hem uitwierp. Cabet en zijn factie (180 personen) verlieten Nauvoo den 1sten November 1856. Zij gingen naar St. Louis. Dáár stierf hij plotseling aan een beroerte den 8sten November 1856, 69 jaren oudGa naar voetnoot2). Wij willen de lotgevallen van Icarië hier echter nog even, als aanhangsel, bijvoegenGa naar voetnoot3). De 180 lieden, Cabets eigenlijke aanhang, die te St. Louis | |
[pagina 276]
| |
toefden, waren als verpletterd door het sterven van hun hoofd. Een jonge Duitscher, Fritz Bauer, stak uit wanhoop zich dood. De anderen bleven bij elkander, en daar er knappe handwerks-lieden onder hen waren, vonden zij hun brood in de stad. Zij vestigden zich als ‘gemeenschap’ te Cheltenham, zes mijlen ten Westen van St. Louis. De plaats was niet ongeschikt, daar zij dicht bij een stad lag. Maar er waren slechts 28 ‘acres’ land, en de pacht daarvan was duur; voorts was het klimaat voor hen niet gezond. Er was nog-al afwisseling in hun personeel. Men scheen er te komen en te gaan. Toch bleef de gemeenschap bestaan. De handwerks-lieden werkten braaf, en met het bureau te Parijs hield men geregeld voeling, zoodat men van tijd tot tijd nieuwe emigranten kreeg. Er was een goede school met kindertuin; des Zaterdags-middags werd een ‘cours Icarien’ gehouden. Er was onder hen - 8 Mei 1858 telden zij 150 personen - eenige welvaart. Doch in 1859 begon de tweespalt. De meerderheid wilde een ‘gérant unique’; de minderheid vond dit te weinig democratisch. Die minderheid (42 personen) ging nu weg. Weldra volgden anderen. In 1864 waren er nog slechts 8 mannen, 7 vrouwen en wat kinderen. Zij staken in schulden wegens de huur van het land. De veêrkracht verslapte. Toen nu de secessie-oorlog in Noord-Amerika uitbrak, ontbond hun president de kleine gemeenschap, en in Maart 1864 ging de laatste Icariër uit Cheltenham. Doch wij moeten het oog richten op Nauvoo. De partij te Nauvoo was natuurlijk zeer verzwakt, toen Cabet en de zijnen waren weggetrokken. Toch behielden zij den moed. Zij telden 239 leden, waaronder 18 pioniers te Iowa. Zij kozen nu Gérard tot president en Marchand tot secretaris. Doch zij hadden veel schulden. In het begin van 1857 bracht nog daarbij de algemeene handels-crisis hen in ongelegenheid. En daar de erfgenamen van Cabet alle titels en eigendoms-bewijzen van Nauvoo hadden medegenomen, konden zij zich niet redden. Toen besloten zij een stout stuk. Zij zouden Nauvoo ontruimen en aan de crediteuren ter-in-bezit-neming overlaten, en zelven naar Iowa, de dochter-kolonie, waar zij 3115 ‘acres’ bezaten, gaan. Gérard zou alles liquideeren. Eerst tegen het einde van 1860 konden zij Nauvoo geheel vaarwel zeggen, en zich te Iowa vestigen, waar zij in September 1860 een nieuw charter van de Wetgevende macht van Iowa verkregen. Zij woonden nu als gemeenschap in het Zuidwesten van Iowa, in Adams-county, 60 mijlen ten Noorden van de Missouri-rivier. Door die bezitting gaat thans de Chicago-Burlington en Quincy-spoorweg, dicht bij de stadjes Corning en Creston. Toen ten tijde (40 jaren geleden) was alles er woest en wild. Het land hadden zij daarbij veel te duur. Als echte Franschen waren zij onhandige kolonisten. Zij kwamen dus weder in schulden. Doch de Amerikaansche secessie-oorlog deed hun goed. Hun schapen en wol werden nu veel waard. Zij maakten dus een overeenkomst met hun crediteuren, lieten dezen 2000 ‘acres’ over, en behielden er voor zich duizend. Zij waren nu in 1863 slechts 35 in getal. Zij werkten hard, hadden geestkracht en kwamen de moeielijkheden te | |
[pagina 277]
| |
boven. In 1868 waren zij aangegroeid tot een zestig-tal. Zij gingen vooruit. Het stelsel van communisme scheen hun te gelukken. Zij hadden goede Fransche manieren, sierden hun huizen wat op, kweekten bloemen, beoefenden den zang, en gaven een vriendelijken indruk. Icarië scheen een soort van Arcadië te kunnen worden. Doch juist, toen zij op die hoogte waren, en een stroom van sympathie hun scheen toe te vloeien, kwam er weder tweespalt. Ditmaal tusschen de ouden en jongen. De ouden hadden de meerderheid der stemmen; zij hielden vast aan hun overgeleverde regels en traditie. De jongen waren meer principiëel; zij wenschten het communisme vollediger toe te passen; zij wilden ook kiesrecht en algeheele gelijkstelling aan de vrouwen geven; zij wilden propaganda uitoefenen; voeling houden met de uiterste socialisten in Frankrijk, Duitschland en Rusland. Er was dus gisting tusschen ouden en jongen te Iowa. Daar kwamen tot hen schipbreukelingen uit de Parijsche commune van 1871: een Emile Péron, een A. Sauva. Nu volgde in Februari 1877 de uitbarsting. Bij de periodieke verkiezingen werden twee uit de partij der jongen gekozen. Sauva werd president. Deze wilde laveeren tusschen de partijen, veréénzelvigde zich zelfs nog met de conservatieven. Een incident - de ouden wilden de kleine tuintjes bij de huizen behouden, de jongen eischten de opheffing dier tuintjes als aandruischende tegen de beginselen van het communisme - deed echter den beker der driften overloopen. Den 26sten September gaven de jongen te kennen, dat zij wilden scheiden. De ouden echter gaven niet toe en wilden niet deelen. Daar het dus niet op minnelijke wijze kon gaan, klaagden de jongen de communiteit aan, dat zij zich niet aan het charter, door den Staat Iowa gegeven, had gehouden. Den 17den Augustus ontbond nu het Hof van Iowa de gemeenschap. Het eigendom zou worden verdeeld in een Oostelijk en Westelijk deel. Er was eerst stilzwijgend verstaan, dat de ouden (33 personen) in de bestaande neêrzetting zouden blijven, doch de jongen waren hen vóór. De ouden gingen dus weg, naar het Oostelijk deel, en noemden zich: de Nieuwe Icarische Communiteit. Tot president kozen zij Marchand, die reeds in 1848 naar Texas was medegegaan. Zij bouwden een ‘hal’ en blokhuizen. Daarlangs gaat nu de spoorweg. Zij lieten eenige vrijheid toe; behielden hun tuintjes; hadden niet een éénvormige kleeding; vrouwen konden over sommige zaken medestemmen; Zondags-rust werd door hen gehouden. In hun godsdienst zochten zij de beginselen van het ‘Vrai Christianisme’ toe te passen. Zij waren echter verdraagzaam, en richtten met hun niet-communistische buren een school in. Op rijkdom was hun zin niet gericht. Zij leidden eeu eenvoudig, stil leven. Om hun toestand bekend te maken, en een soort van propaganda uit te oefenen, gaven zij een maandschrift uit: ‘La Revue Icarienne’. Het gevaar dat hen dreigde was stilstand en versteening. De jongen namen het scherper op met hun beginselen. Zij ontwierpen een nieuwe grondwet, waarvan Péron de auteur was. Er zou geen president zijn, doch vier ‘trustees’. Zij waren 47 in | |
[pagina 278]
| |
aantal, hadden veel energie en verkregen goede oogsten. Hun orgaan was: ‘La jeune Icarië’, vooral door Péron geschreven. Zij gingen vooruit. In 1880 telde hun gemeenschap 80 leden. Doch hun gebrek was, dat zij, bij hun klein aantal, te veel zoogenaamde knappe hoofden hadden. Dezen werden het telkens onééns. Toen gingen enkelen weg: eenigen naar Florida, anderen in de lente van 1881 naar Californië. Nu werd het den overgeblevenen in Iowa te duur. De landbouw was hun ook te zwaar. Zij wenschten een zachter klimaat, wilden liever enkel aan de bloemen-cultuur zich wijden. Zóó gingen zij allengs allen uitéén, en van ‘La jeune Icarie’ bleef niet veel overGa naar voetnoot1). De meesten hadden zich in betrekking gesteld met de uitgewekenen, die in de lente van 1881 naar Californië waren gegaan. In den winter van 1883 en 1884 hadden zij met dezen onderhandeld, om met hen zich te vereenigen. Er was op die wijze een contract van unie tot stand gekomen tusschen enkele leden van den jongeren tak der Icariërs te Iowa en tusschen de neêrzetting in Californië. Deze laatste kolonie woonde bij Clovendale op de Bluxome Rancho; zij werd geleid door Dehay, een schoonzoon van Jules LerouxGa naar voetnoot2). De twee zonen van Jules Leroux - zijnde Pierre Leroux en Jules Leroux fils - met hun gezinnen en nog twee of drie andere families vormden thans het geheele genootschap. De zwervers hadden, toen zij Iowa in 1881 hadden verlaten, lang gewacht, voordat zij iets kochten, en hadden zich eindelijk gevestigd 18 mijlen ver van San Francisco, aan een rivier, dicht bij het stadje Clovendale. Zij hadden Bluxome Rancho voor 15 duizend dollars verkregen en leefden dáár als ‘associatie’. Nu kwamen tot hen andere leden der Jong-Icariërs. Te-zamen gaven zij een nieuwen naam aan hun bezitting en wel: Icaria-Speranza. - In dat Icarië is echter weinig overgebleven van het eigenlijke communisme. Iedere inbreng wordt als een crediet-post beschouwd. Het beginsel van het particulier eigendom wordt wel beperkt, maar toch toegelaten. Er zijn arbeids-premies vastgesteld: wanneer iemand in de maand geen werk-tijd heeft verzuimd, ontvangt hij een kleine premie. Ieder kan zich kleeden zooals hij wil. Er is geen vast bestuur. Van het groote beginsel der communisten - een ieder naar zijn behoeften - wordt niet gerept.
Het eigenlijk Icarië blijft op aarde onzichtbaar als de blauwe roos der romantische school. Het leeft alleen in een roman. |
|