De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– Auteursrechtvrij
[pagina 183]
| |
VIII.Wij keeren tot Frankrijk terug. Plotseling was in Februari 1848 de revolutie uitgebroken, en was dáár het stelsel der mannen van het jaar 1830 in stukken gevallen. Voor de Fourieristen was de revolutie veel te onverwacht, veel te vroeg gekomen. Zij hadden gerekend op een vredelievende ontwikkeling en vervorming van Staat en maatschappij, en nu was plotseling de orkaan dáár. Mochten echter de leiders van de school een oogenblik verschrikt zijn, zoo begrepen zij weldra, dat het hun taak was, van de beweging gebruik te maken. Een program van actie werd thans van hen gevraagd. Victor Considerant nam weldra een eerste plaats in onder degenen, die zoover mogelijk nu vooruit wilden. Tot nog toe waren de Fourieristen, onder de regeering van Louis Philippe, eer conservatief dan revolutionnair geweest, doch nu de revolutie dáár was, moest men haar, naar hun inzicht, niet tegenwerken - dit hielp toch niet - maar haar in de goede richting leiden. Een zwenking was dus noodig. In een artikel van de ‘Démocratie pacifique’ verdedigde Victor Considerant de nieuwe houding in het jaar 1848 der school tegenover de volksvertegenwoordigers, die zijn agressieve politiek en zijn medegaan met de uiterste linkerzijde minst genomen inconsequent vonden. Mijne Heeren - zoo zeide hijGa naar voetnoot1) - de sociëtaire school heeft gedurende twintig jaren slechts gesproken tot de meer ontwikkelden, tot de middenklasse, en zij heeft aan de liefde voor orde en vrede zóó sterk vastgehouden, dat zij gevaar liep bij de vrienden der vrijheid in verdenking te komen. Al onze opoffering en zelfverloochening is echter in het kamp der behouds-mannen miskend, en nog heden ontmoeten onze denkbeelden van vredelievenden vooruitgang bij u slechts een stelselmatigen weêrstand. Het is ons niet mogelijk onbeweeglijk rustig op onze plaats te blijven, omdat het u vleit, u, niet voort te gaan. Uw roerloosheid voert u tot den afgrond. Wij moeten dus werken, om u, in weerwil van u-zelven, te redden. Om echter te handelen, om de waarachtige orde en den broederlijken vrede te verwerkelijken, hebben wij een steunpunt noodig. Wij vragen u dat steunpunt reeds sedert twintig jaren, en gij blijft het ons weigeren; gij dwingt ons dus het te gaan zoeken buiten u om. Uw tegenpartij, de ‘linkerzijde’, is ongeduldig, maar zij streeft onbestemd naar een meer rechtvaardigen socialen toestand. Het arme volk is dikwijls ruw en roerig, maar het is edelmoedig, en het heeft het instinct der noodzakelijke hervormingen. Wij verbinden ons dus met die linkerzijde, en wij gaan steunen op het volk, om het welzijn van allen voor te bereiden. Wij beloopen daarom heden uw blaam, er zal echter een dag | |
[pagina 184]
| |
komen, waarin gij ons zult dank-zeggen. Wanneer wij het vertrouwen van het volk hebben gewonnen, en het alsdan mocht gebeuren, dat wij van dat vertrouwen geen gebruik maakten, om uw wettige rechten te doen waarborgen, om de klassen onderling te verzoenen, en aan de wereld vrede te geven: in één woord, wanneer wij ons niet toonden alles aan allen, ja, dan zoudt gij recht hebben ons te veroordeelen. Tot op dat tijdstip vragen wij verlof, naar den kant van het leven ons te wenden en de dooden hun dooden te laten begraven’Ga naar voetnoot1). Zij gingen dus naar den kant van 't leven, mengden zich in de beweging en woeling der revolutie. Trouwens Considerant kon opmerken, dat een der leden van het Voorloopig Bewind, Louis Blanc, het niet bij woorden wilde laten, maar de sociale ideeën in de practijk wenschte toe te passen. Reeds had Louis Blanc den 28sten Februari 1848 voorgesteld, om - in navolging van hetgeen vroeger door Considerant (zie pag. 145) was betoogd - een ‘ministerie van den arbeid’ in te stellenGa naar voetnoot2), welk ministerie van-zelf een ministerie der toekomst en van den vooruitgang zou wezen, daar het tot taak zou hebben de organisatie van den arbeid in onze maatschappij in het leven te doen treden. Wel is waar was dit voorstel niet aangenomen. Maar op dienzelfden dag was toch besloten tot de benoeming van een gouvernements-commissie voor de arbeiders, onder presidentschap van Louis Blanc, welke commissie in het paleis van het Luxembourg zou gaan zitten, en dáár als in een congres de zaak der arbeiders zou bespreken. In die commissie kwam op den 22sten Maart 1848 ook Victor Considerant, namens de Fourieristen, zijn advies uitbrengen. Het luidde aldusGa naar voetnoot3): ‘Wij willen geen gelijkheid van loonen, maar evenredigheid. Ieder mensch, vrij zijnde in zijn werken en eigenaar der waarde van wat hij voortbrengt, heeft, wanneer hij, onder gelijke omstandigheden, driemaal meer voortbrengt dan een ander, recht op een driemaal grooter deel in het product van den gemeenschappelijken arbeid; maar het is zijn plicht vrijwillig een deel van wat hij heeft voortgebracht af te staan, om het noodzakelijke minimum te helpen verzekeren aan hen, die niet hebben kunnen voortbrengen: aan de zwakken, de kinderen, de ouden van dagen, | |
[pagina 185]
| |
de zieken. Dit moet vrijwillig geschieden. Werd die plicht als wet voorgeschreven, dan zou de geëischte opoffering den burger van den Staat maken tot een machine, bewogen door een legale stoompomp. De economisch volmaakte formule is de vrije en als zoodanig gewilde associatie van kapitaal, arbeid en talent. Die drie krachten, die, te-zamen wedijverend, de producten tot stand brengen, hebben in de associatie een verrekening, waarbij aan elke van haar de belooning wordt toebedeeld, die haar toekomt, evenredig aan het deel, dat zij aan het bewerken hebben genomen. Ten slotte vragen wij slechts - zoo eindigde Considerant - dat de voornaamste formules van oplossing, die door de verschillende denkers zijn voorgesteld, in onderscheidene inrichtingen eens een toepassing of proef mogen vinden, zonder dat een enkele zich aanmatige, vooraf aan de anderen de wet te stellen. De proef moet dan voor de maatschappij beslissen.’ In het gedrang en gewoel der gebeurtenissen en der personen werd Considerant thans als hoofd eener school en eener richting een man van beteekenis. Hij dreef de beweging voorwaarts. Hij werkte mede, om de revolutie van 1848 in waarheid tot eene sociale wenteling te stempelen. Zijn blad ‘La Démocratie pacifique’, vroeger zoo kalm, gaf nu zweepslagen van ongeduld. Zijn medestanders, de hoofden der school, weerden zich op alle wijzen. Zij waren nu allen ‘militant’. Het algemeen stemrecht, dat Victor Considerant vroeger in zijn ‘Destinée sociale’ had bestreden, werd juist hun staatkundig werktuig. Zij stelden zich beschikbaar voor de Nationale Vergadering. Toen die ‘Assemblée Nationale’ (Constituante) den 23sten en 24sten April 1848 werd gekozen, kreeg Victor Considerant van het departement du Loire een mandaat als afgevaardigde. Hij zou het program van actie gaan uitvoeren. In die groote vergadering van 900 leden, die den 4den Mei 1848 voor het eerst bijéénkwam, nam hij vol moed en geestdrift zitting. Een nieuwe tijd-kring zou beginnen. Maar reeds de eerste elf dagen - toen de vergadering, onder het onvaste voorzitterschap van Buchez, bezig was de helft van een slecht reglement van orde te vervaardigen - deden hem inzien, dat de vergadering niet op de hoogte was van de taak, zooals hij die zich voorstelde, te weten: om een aan de geheel nieuwe toestanden geëvenredigde grondwet voor het land op te stellen. Er was naar zijn oordeel niets groots, breeds of vruchtbaars van die vergadering te wachten. Het ontbrak den volks-vertegenwoordigers aan waarachtig democratischen zin. Het was slechts al te duidelijk, dat Frankrijk Parijs niet wilde volgen in de droomende aspiraties van volks-geluk. Er kwam reeds spanning tusschen de vergadering en het Parijsche volk. Men begreep elkander niet. Telkens wilde wel Parijs door optochten en woelende manifestaties de vergadering beduiden, iets flinker den weg van den vooruitgang te betreden. Doch weldra was er bepaalde botsing tusschen de vergadering en het volk op straat. In de Juni-dagen van 1848 barstte de burger-oorlog te Parijs uit, en moest Cavaignac met zijn troepen de zoogenaamde orde herstellen. In die hartstochtelijke en droevige Juni-dagen van 1848 | |
[pagina 186]
| |
deed Considerant, nog vóórdat de eigenlijke strijd zou beginnen, een poging, om zoowel de vergadering als de arbeiders te Parijs tot inkeer te nopen, door het uitlokken van een verklaring der vergadering, dat deze aan rechtmatige sociale eischen gevolg zou geven. Hij vloog den 23sten Juni naar de tribune, en stelde een ontwerp-proclamatie aan het volk voor, door hem in overleg met Louis Blanc ontworpen, en geteekend door Jules Simon en zestig andere volks-vertegenwoordigers. ‘Men bedriegt u - zóó luidde het dáárGa naar voetnoot1) - er is misverstand. Weet, dat de Nationale Vergadering zonder ophouden arbeidt aan de blijvende inrichting der sociale broederschap. De Nationale Vergadering wil door alle mogelijke en proefhoudende middelen het wettig recht van het volk verzekeren: het recht dat ieder mensch bij zijn geboorte verkrijgt, om door zijn arbeid te kunnen leven. De Nationale Vergadering wil door voorschot en steun het groote beginsel der associatie bevorderen, dat alle belangen en rechten in vrijen band moet vereenigen. De Nationale Vergadering wil, evenals gij-zelf, alles wat het lot van het volk, waaruit zij voortkomt, kan verbeteren; zij wil de waardigheid van den arbeider opheffen; zij wil alle leden van het groote nationale lichaam tot elkander brengen. Laat slechts aan uw vertegenwoordigers den tijd al die vraagstukken te bestudeeren....!’ Doch het was te laat. De Vergadering onder voorzitterschap van Sénard stelde deze ontwerpproclamatie ter-zijde. Zij wilde die verplichtingen tegenover het Parijsche volk niet op zich nemen. Toen Cavaignac meester van den opstand was geworden, bleek het duidelijk, dat, nog minder dan vroeger, deze Nationale Vergadering tot sociale maatregelen was te bewegen. Victor Considerant, hoewel met de uiterste linkerzijde medegaande, hield zich over het algemeen stil. Wanneer hij sprak, bleef hij bij algemeenheden. Den 13den September 1848 - Armand Marrast was nu voorzitter der Vergadering - werd hij echter door Thiers, duidelijk en ironisch, opgeroepen, om, als hij een oplossing wist voor den strijd van kapitaal en arbeid, die mede te deelen. Dadelijk beklom hij de tribune, om uit te spreken, dat hij werkelijk, in alle oprechtheid des gemoeds, de middelen meende te kennen, om het sociale vraagstuk verder te brengen. Hij geloofde, dat het mogelijk was, zonder inbreuk te maken op de drie beginselen, waarop volgens Thiers elke menschelijke maatschappij rustte - eigendom, vrijheid en concurrentie - maar wel, door ze uit te breiden en er het beginsel der associatie aan toe te voegen, een betere sociale organisatie te verkrijgen. Hij was bereid dit alles te ontwikkelen, maar niet in een parlementaire rede gebonden aan allerlei vormen, doch wel in vier vrije avond-zittingen, als in comité-generaal, evenwel publiek en met toelating van volledig debat. Considerant | |
[pagina 187]
| |
dacht een zeer aanneembaar verzoek te doen, en was verwonderd, dat de groote meerderheid der vergadering in lachen uitbarstteGa naar voetnoot1), en dat de ‘illustraties’ en spotbladen alle zijn beeld uitteekenden, met den langen staart aan welks einde een oog zich bevond. Sinds nam hij nog meer dan vroeger een afwachtende houding in de Vergadering aan. Hij gunde het vervaardigen der constitutie, die 12 November 1848 gereed kwam, en van al de fraaie zaken die daarin waren vervat, aan de anderenGa naar voetnoot2). Hij liet zich niet tot rumoer of hartstocht verleiden, maar tot de verschillende leden, met wie hij in aanraking kwam, sprak hij telkens ter-loops over zijn ideeën, poogde hen aan den vorm van zijn denkbeelden te wennen, hopende, dat die medeleden, den één of anderen dag, hem werkelijk van-zelf zouden vragen, die ideeën op de ‘tribune’ te ontvouwen. Eindelijk, toen hij zeker vertrouwen meende te hebben gewonnen, toen hij het terrein op zulk een wijze meende te hebben bewerkt, dat hij ten-minste op een nieuwsgierig en belangstellend gehoor zou kunnen rekenen, verbrak hij zijn terughoudendheid, en vroeg hij een dag om de regeering te interpelleeren. De tijden waren intusschen zeer veranderd. Den 20sten December 1848 was Louis Napoleon als president der Republiek opgetreden. Daar diens ministers geen gelegenheid verzuimden, om de vergadering in angst te houden, door telkens te spreken over de gevaren, waarmede het socialisme de maatschappij bedreigde, vroeg hij verlof een interpellatie te richten over de middelen, waarover de regeering beschikte, om de maatschappij tegen die gevaren te beveiligen. De dag dier interpellatie werd gesteld op 14 April 1849. Op dien voor hem gedenkwaardigen 14den April 1849 hield hij een lange en met zorg uitgewerkte rede, die bijkans de gansche zitting vulde. Hij vroeg de ministers, hoe zij de door hen zoo gevreesde onheilen van het socialisme zouden bezweren, en zette uitéén, dat er in werkelijkheid slechts één middel was, om tot klaarheid te komen, en zich tevens van dat socialisme, indien het waarachtig gevaarlijk was, te ontdoen, te weten: om dat socialisme voor de daad, voor de practijk, te stellen, het een proef op te leggen, geldelijke hulpbronnen desnoods daaraan ter beschikking te stellen, ten einde het te dwingen 't bewijs der waarde van zijn theorie te leveren. Na een wetenschappelijk ingekleede voorstelling der moderne maatschappij, trok hij langzamerhand zijn betoog | |
[pagina 188]
| |
samen tot vier groote voorstellen. De twee eerste hadden betrekking tot een nieuw stelsel van crediet voor de moderne maatschappij, een rationeel universeel crediet, van hetwelk elk bedrijf, en vooral de landbouw, de vruchten zou plukken. Hij stelde daartoe voor, de stichting van kamers voor den landbouw, in den geest der kamers van koophandel, en voorts de organiseering van het crediet door den Staat-zelven. De twee laatste zijner voorstellen betroffen de questie der proef en in-practijk-brenging van de ideeën der socialisten. Daarvoor moest ingesteld worden een ‘ministerie van den vooruitgang’, dat belast zou worden met het onderzoek en het eventueel toepassen der nieuwe theorieën. Op die wijze zou men het beginsel der legale proefnemingen, ‘le principe experimental’, op het gebied der sociale questie kunnen ingang-zetten. De begrippen van stabiliteit en van vooruitgang zouden in de maatschappij aldus tot een vruchtbaar huwelijk kunnen worden gebracht. Was zulk een ministerie ingericht, dan vroeg Considerant al dadelijk den vóórrang voor een proef met het stelsel van Fourier. De Staat moest middelen beschikbaar stellen, om een ‘sociëtaire commune’ als proef in practijk te brengen. Hij vroeg daarvoor een vierkante mijl gronds niet al te ver van Parijs, bij voorbeeld op terreinen van het domein en bosch van Saint-Germain, met de noodige voorschotten in geld, indien de middelen der school-zelve niet toereikend waren. - Considerant werd gedurende zijn voordracht telkens en telkens in de rede gevallen. Smaad, minachting en beleediging werden hem niet gespaard. In het begin was het een orkaan. De uiterste rechterzijde wilde hem het stilzwijgen opleggen. Toen dit niet mogelijk was, gingen de leden der rechterzijde babbelen en spreken en lachen, alsof er niemand op de tribune was. De meer beleefde leden gingen naar de koffiekamer. De ‘rooden’ alléén bleven op hun plaats. De vier voorstellen werden natuurlijk begravenGa naar voetnoot1). De ‘Assemblée Nationale’ (Constituante) ging 26 Mei 1849 uit elkander, en werd twee dagen later opgevolgd door de ‘Assemblée égislative’. Ook in die vergadering was Considerant gekozen. Met hem werd het Fourierisme aldaar vooral vertegenwoordigd door Cantagrel en Hennequin. Doch niet lang zouden Considerant en zijn vrienden in deze vergadering hun zetel kunnen blijven behouden. De atmosfeer werd hoe langer hoe ongunstiger voor het actieve socialisme. De vergadering zelve had op den 2den Juni tot haar voorzitter gekozen den ouden Dupin, en had door die keuze verklaard welke richting zij wilde opgaan. Zij aarzelde niet, het tegen de Berg-partij, waarbij Considerant zich had aangesloten, op te nemen. De groote | |
[pagina 189]
| |
meerderheid der nieuwe vergadering wilde, dat met die zoogenaamde ‘République démocratique et sociale’ gebroken moest worden. Een aanleiding tot twee-spalt deed spoedig zich voor. Het betrof de questie van Rome. De generaal Oudinot, aan het hoofd van een Fransche expeditie, hielp in Mei en Juni 1849 de herstelling van het pauselijk gezag in Rome bewerken, en bedwong de republikeinsche krachten dier stad. De Fransche kanonnen werden tegen de Romeinsche republiek gericht. Nauwelijks waren de ontwijfelbare berichten hieromtrent te Parijs ingekomen, of Ledru-Rollin, het hoofd der Berg-partij, hield 11 Juni 1849 een brieschende interpellatie. Hij bracht de questie van Rome op de tribune, en las een akte van beschuldiging voor tegen Louis Bonaparte en zijn ministers, die de constitutie hadden geschonden, welke in artikel 5 de nationaliteit van alle volken heette te eerbiedigen en te beschermen. Twee malen sprak hij daarbij deze woorden uit: ‘de constitutie is geschonden, wij zullen haar verdedigen, zelfs met de wapenen’. Toen nu 12 Juni die in-beschuldiging-stelling van de regeering was verworpen, begon werkelijk de Bergpartij zich te verzetten. Enkele afgevaardigden van de Bergpartij, wij noemen den sergeant Boichot en ook Sougeon (die later in Februari 1889 als senator zou sterven) spanden hun uiterste krachten in. Maar het volk in Parijs, in de Juni-dagen van 1848 door de kanonnen van Cavaignac verpletterd, volgde niet. Op den avond van 13 Juni 1849 werd Parijs in staat van beleg gesteld; de drukkerijen van uiterste dagbladen werden gesloten; op de bureaux der ‘Démocratie pacifique’ werd beslag gelegd, en dit blad benevens andere socialistische kranten geschorst; en machtiging werd gegeven, om de uiterste leden der vergadering in arrest te nemen en hen wegens hoogverraad terecht te stellen. De meesten hadden de slagen der naderende reactie niet afgewacht, en waren 13 Juni 1849 ijlings gevlucht. Zóó kwamen Victor Considerant, Cantagrel en Victor Hennequin in België. Wijl België echter, op last van Frankrijk hen beval om binnen 24 uren de grenzen te verlaten, togen zij naar LondenGa naar voetnoot1). Het resultaat van het actief optreden, van het medegaan der hoofden van het Fourierisme met de Bergpartij was dus - ballingschap. De oude maatschappij, aan wie zij een schitterende toekomst, een paradijs van harmonie en welvaart hadden beloofd, | |
[pagina 190]
| |
begon met hen uit te werpenGa naar voetnoot1), nu zij eens meer hadden willen doen, dan enkel bladzijde na bladzijde met inkt vol te pennen. Hun program van actie was door Frankrijk verscheurd. |
|