De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijVII.In een ander werelddeel zouden die proefnemingen weder worden hervat. Wij bedoelen de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Dáár zouden, tusschen de jaren 1842 en 1848, de ‘Phalanxen’ bij dozijnen als uit den grond verrijzen, en zou de Fourieristische beweging een geweldige vaart schijnen te nemen. Reeds was het gebleken, dat enkele Engelschen de zoogenaamde ontdekking van Fourier met instemming hadden begroet. Behalve de vertrouwelijke Engelsche vrienden en vriendinnen, die Fourier in 1823 hadden opgebeurd, toen hij bijna de hoop had laten varen, was, onder de latere leerlingen, Hugh Doherty uit Engeland op den vóórgrond getreden. De lessen, die hij in Parijs ontving, had hij in zijn vaderland pogen te verbreiden. In den ‘New Moral World’ - het blad der Owenisten - had hij reeds menige kolom gevuld met uitéénzettingen over Fouriers stelselGa naar voetnoot4). In 1840 had hij een eigen zelfstandig Fourieristisch orgaan te Londen opgericht, onder den titel: ‘Morning Star, a Phalansterian Gazette of Universal Principles and Progressive Association’Ga naar voetnoot5). En dat orgaan werd geholpen door een weekblad, dat ook in Londen in 1841 verscheen, onder den titel: ‘The | |
[pagina 174]
| |
London Phalanx’Ga naar voetnoot1). Dit alles had echter geen groote uitwerking, daar het nog voortdurend worstelen moest met den tegenstand van Owens aanhang. Doch naast Hugh Doherty had zich te Parijs onder de Fourierristen een jonge Amerikaan bewogen: Albert Brisbane, en deze zou in zijn land een krachtigen stoot aan het Fourierisme geven. Hij was omstreeks 1840 uit Parijs in New-York teruggekomen, en was onmiddellijk een handboek over het stelsel van Fourier gaan schrijven. Hij nam tot voorbeeld het boek van Victor Considerant en liet dus 1840 te Philadelphia uitkomen: ‘Social Destiny of Man, or association and reorganization of industry’. Dit boek bevatte in 480 bladzijden een heldere ontvouwing van de leer, en werd door zijn landgenooten druk gelezen en besprokenGa naar voetnoot2). Brisbane zelf was niet van geldmiddelen ontbloot, bewoog zich in allerlei kringen, en was in die dagen het type van een jong enthousiast. Het was een tijdperk, toen in Noord-Amerika het idee van ‘associatie’, als nieuwe spil eener maatschappij, als het ware in de lucht zat. De nieuwe vrije godsdienstige opvattingen, die in het protestantsche Noord-Amerikaansche volk zich deden gelden, gaven aanleiding tot aanéénsluiting en samenleving. Zóó vormden zich reeds, onafhankelijk van het Fourierisme, vier betrekkelijk belangrijke genootschappen van lieden, die in een vastgesloten associatie wilden samenleven. Wij noemen Brook Farm, Hope-dale, de Northampton-associatie en de Communauteit van SkaneatelesGa naar voetnoot3). Van die vier is Brook Farm voor ons van het meeste belang. - Hopedale was geheel en al een uiting van religieuse opvatting. De eerwaarde Adin Ballou, een der leiders van het Universalisme, stichtte dat genootschap te Mendon in Massachusetts, in | |
[pagina 175]
| |
Januari 1841. Zij kochten land (500 ‘ares’), poogden er een Christelijke republiek te vestigen, en gaven aan die republiek een socialistische kleur. Allen moesten werken, doch aan allen werd nu onderhoud verzekerd, het eigendom werd geëerbiedigd, doch werd zoogenaamd verchristelijkt, de vrouw kwam tot haar recht, de opvoeding werd behartigd. Het heeft stand gehouden tot 1857Ga naar voetnoot1). - De Northampton-associatie werd in 1842 ook in Massachusetts gesticht door een vereeniging van lieden, die een beter en reiner maatschappij wilden vormen, dan de bestaande, en die vooral in niets gehinderd wilden zijn door de heerschende vooroordeelen en praktijken hunner tijdgenooten. Zij noemden zich dan ook dikwijls aanhangers van het ‘Nothingarianisme’. Hun bezitting bestond uit 500 ‘acres’ land, een fabriek, een zaagmolen, enz. Zij beloofden elkander niet te plagen met vragen over hun geloof; een goed leven en goede beweegredenen voor hun daden waren hun toets-steen. Hun arbeid werd altijd gelijkelijk beloond, vrouwen en mannen deelden daarin. Zij ontbonden zich in November 1846. - De communauteit van Skeneateles, ook in Massachusetts, door John A. Collins in den zomer van 1843 gesticht. Dit genootschap kwam vooral voort uit de kringen van hen, die de slavernij wilden afschaffen. Zij kochten een hoeve met 350 ‘acres’, schaften dáár het individueel eigendom af, eerbiedigden echter het huwelijk, aten geen vleeschelijk voedsel en traden op tegen elken secte-geest in het godsdienstige. Zij hadden echter dadelijk te kampen met den wedijver tusschen Collins en Johnson, en moesten reeds in Mei 1846 hun genootschap ontbindenGa naar voetnoot2). Verreweg het opmerkelijkst was echter Brook Farm. De lotgevallen van dat genootschap beslaan bladzijden, welke voor altijd zullen gelezen worden door hen, die de menschelijke ziel in al haar schakeeringen en uitingen zullen willen bestudeeren. Brook Farm is een idylle vol ernst en weemoed. De gedachte der verwerkelijking van dat gedicht kwam op in het brein van een der uitnemendste Amerikanen, den eerwaarden dr. ChanningGa naar voetnoot3). Deze leefde te Boston in een kring van hoogbeschaafde, geletterde vrienden. Hij was er op zestig-jarigen leeftijd (in 1840) gevierd | |
[pagina 176]
| |
als hoofd eener eigen richting. Tegenover het orthodoxisme der Beechers zocht hij een breed, verdraagzaam, allen omvattend, zeer geestelijk Christendom te prediken en te verbreiden. En die taak gelukte hem. In dat jaar 1840 nu hield hij zich voortdurend bezig met het denkbeeld, of het niet mogelijk zou zijn, uit de besten zijner omgeving een maatschappij of vasten kring te vormen, die een gezamenlijk leven zou durven ondernemen. Hij sprak daarover met knappe hoofden in Boston: met George Ripley, met Emerson, met Theodore Parker, met Margaretha Fuller en anderen. Het plan kwam tot zekere rijpheid, het vond instemming bij allerlei menschen, al bleven de gewone inwoners van Boston het hoofd bedenkelijk schudden, terwijl zij het woord ‘Transcendentalisme’ mompelden, hetwelk zooveel beteekende als ideologie en droomland. Doch Channing gaf de zaak niet op. George Ripley was bereid met zijn vrienden - vooral daar Margarethe Fuller met haar vroolijk en opwekkend gesprek ook mede wilde doen - de zaak te wagen. Zij kochten een hoeve met 200 ‘acres’ te West Boxbury, niet ver van Boston, en besloten aldaar het gezamenlijk leven in gang te zetten. Dwight, Bradford, Burton, Curtis, Morton, Minot Pratt en Hecker kwamen tot hen, vooral ook William Ellery Channing, een jonge neef van zijn beroemden naamgenoot, die het socialisme in Frankrijk en Engeland had gadegeslagen. Voorts waren onder de velen, die tot de hoeve toegang verzochten, ook Hawthorne, de beste romanschrijver, dien Amerika gehad heeft, de bekende journalist en abolitionist Charles A. Dana, de excentrieke sociale hervormer en ‘poseur’ Brownson Alcott, terwijl ook Emerson telkens zijn bezoeken herhaalde. Men ziet het: uit de geleerde en deftige stad Boston waren de fijnste letterkundige talenten bijééngekomen, om te-zamen op het land, in de natuur, een gemeente van broeders en zusters te vormen, die een verre herinnering zou wezen van de eerste Christen-gemeente der apostelen, en een profetie van vooruitgang en ontwikkeling der menschheid door de associatie zou vormen. Men zou vooral arbeiden, en zooveel mogelijk gemeenschappelijk arbeiden. Ieder zou een vast loon per uur voor zijn werk verdienen, onverschillig welk werk hij deed: lichamelijk of geestelijk werk zou gelijkelijk worden bezoldigd; niemand echter kon verplicht worden alleen lichamelijken arbeid te volbrengen. Met de inkomsten van het werk, en uit de rente van het door allen saâmgebracht kapitaal, zou het huishouden worden gedreven. Het huis en dat huishouden werden natuurlijk gemeenschappelijk ingericht; de benoodigde artikelen werden in het groot ingeslagen. Hoofdzaak was, dat er voor allen vrije tijd en volle gelegenheid zou wezen, om alle krachten en vatbaarheden der ziel te ontwikkelen. Het was een opvoeding der ziel. De uren, die door de gemeenschap aan het werk konden worden uitgespaard, zouden niet aangewend worden, om nog meer rijkdom zich te verwerven, maar om intellectueele goederen voort te brengen. De rijkdom, dien men zocht, bestond niet in de schatten dezer aarde, die de roest verteert en de mot bederft. Al die aardsche goederen zouden aan alle leden der gemeen- | |
[pagina 177]
| |
schap gemeen zijn. Daardoor zou de ziel tot hooger doeleinden, dan tot het bezitten van aardsche dingen, worden opgewekt. Zoekt eerst het koninkrijk Gods en zijn gerechtigheid - zóó was de leus - en al die andere zaken zullen u toegeworpen wordenGa naar voetnoot1). Brook Farm had al dadelijk een eigen orgaan, onder hoofdredactie van Margaretha Fuller, hetwelk den naam droeg: ‘The Dial,’ den zonnewijzer. Het verscheen eens in de drie maanden, en vier deelen, die er van uitkwamen (zestien nummers), strekken zich uit van Juli 1840 tot April 1844. Onder hen en haar, die artikelen in dat tijdschrift schreven, is op te merken de begaafde schrijfster Elisabeth Peabody, die het best 't grond-denkbeeld van Brook Farm uitdrukte, toen zij het opstel schreef over de verandering der menschelijke maatschappij in een koninkrijk der hemelen, in het rijk van Christus. Dat koninkrijk is, volgens haar, in de eerste plaats een rijk van geesten, maar daarna een gemeenschappelijk rijk. De burgers van dat rijk zijn tot één organisch lichaam vereenigd en saâmgegroeid. Er bestaat tusschen hen volstrekte gemeenschap, volkomen doorzichtigheid van den één voor den ander, absolute samenwerking, zoodat ieders wil, gedachte en werkzaamheid slechts factor is in het gemeenschappelijk resultaat van den éénen algemeenen wil, de ééne algemeene wetenschap, de ééne algemeene daadGa naar voetnoot2). Zóó werkte reeds het denkbeeld van associatie in Noord-Amerika, toen Brisbane zijn kruistocht voor het Fourierisme begon en ondernam. In het jaar 1842 zou hij die propaganda met kracht kunnen doorzetten. Hij was op een meesterlijken inval gekomen. In plaats van met moeite een eigen blad te grondvesten, begreep hij gebruik te moeten gaan maken van de publiciteit van één der meest verspreide en gelezen kranten van New-York. In die stad toch redigeerde Horace Greeley de ‘New-York Tribune’. Op een ochtend, in de lente van 1842, konden de geabonneerden van dat blad daarin het volgende lezen boven een der kolommen: ‘deze kolom is gekocht door de mannen der associatie, om hun | |
[pagina 178]
| |
beginselen voor het publiek bloot te leggen; de redactie daarvan heeft niets te maken met de redactie van het blad zelf’. Brisbane stichtte zóó een blad in een blad, en hij gaf een kleine dagelijksche krant uit over zijn denkbeelden voor geheel den lezers-kring van ‘The Tribune’. Erkend moet 't worden, dat Brisbane door het geluk werd gediend, want Horace Greely was vol sympathie voor de Fourieristen, en zou zeker den koop niet hebben gesloten, indien hij niet in zijn hart enkele ideeën van Brisbane had gedeeldGa naar voetnoot1). Hoe het zij, Brisbane schreef met ijver zijn kolom vol, bewerkte daarin al de eigenaardigheden der leer van Fourier, en wees voortdurend op de practische middelen, waardoor men de denkbeelden van die school in het leven kon doen treden. Hij sloeg wakker de trom en wist de aandacht te wekken. Straks, in October 1843, toen hij dus een lezend publiek zich had veroverd, ging hij verder, en richtte hij een eigen onafhankelijk orgaan op, onder den naam: ‘The Phalanx’. Het zou maandelijks verschijnen, en breeder stelselmatiger de nieuwe leer van Fourier uitéénzetten. En ziet, jong-Amerika werd wakker en liet zich door Brisbane meêsleepen: een gansche reeks van genootschappen vormde zich, alle met het vaste voornemen bezield, om eens de proef te nemen met het stelsel van Fourier. Doch verreweg het belangrijkste feit was dit, dat Brook Farm tot het Fourierisme zich bekeerde. De oude dr. Channing, die (volgens Emerson) den stoot tot de oprichting van Brook Farm had gegeven, was in 1842 gestorven. Ripley had nog aan zijn traditiën vastgehouden, maar de neef, William Ellery Channing, was door Brisbane gewonnen. Een door dien neef geredigeerd magazijn: ‘The Present’, ging reeds met al zijn abonnementen tot Brisbane over, die het aan zijn eigen tijdschrift: ‘The Phalanx’ hechtte. Doch nu geheel Brook Farm zich allengs losrukte van het Unitarisme en zoogenaamde Transcendentalisme, werd aan het tijdschrift de ‘Phalanx’ een einde gemaakt, zou ook ‘The Dial’ in Brook Farm ophouden, en begon Brisbane, gezamenlijk met de schrijvers en talenten, die in Brook Farm woonden, een geheel nieuw weekblad, genaamd: ‘The Harbinger’Ga naar voetnoot2), hetwelk zeven en een half zes-maandelijksche deelen heeft verkregen, waarvan er vijf te Brook Farm zelf zijn gedrukt. In het laatste nummer van ‘The Dial’, van April 1844, constateerde Elisabeth Peabody, dat van nu af aan Brook Farm een Fourieristische stichting was. ‘Wij verblijden ons daarover - zegt zij | |
[pagina 179]
| |
- omdat zulke personen, als die deze associatie vormen, een gezonde en volledige proef met dit Fourierisme kunnen nemen. Wij wenschen het Gods zegen toe. Moge het een universiteit worden, waarin de jonge Amerikaan zijn plichten kan leeren, en opgeleid kan worden voor het uitgestrekte land zijner erfenls.’ Toch herinnerde die laatste zin-wending nog te veel aan de eerste fase van Brook Farm. Van nu af aan zou meer nog op de vereeniging, op de samenwerking en associatie gelet worden, dan wel op de methode van opvoeding der ziel. Het zou nu zijn een regelmatig georganiseerde associatie, die al de verschillende takken van arbeid, kunst en wetenschap, volgens vaste regelen en vormen, zou omvatten. De oude grondslag der samenleving in geïsoleerde huisgezinnen had, volgens hen, tot geen gelukkige resultaten geleid. Het werd dus het streven van Brook Farm, om na te gaan, wat binnen den cirkel van het Christendom de geassociëerde familie zou kunnen opleverenGa naar voetnoot1). Er werd nu voor Brook Farm als Fourieristisch genootschap een nieuwe constitutie gemaakt. Reeds was 18 Januari 1844 door George Ripley, Minot Pratt en Charles A. Dana een manifest in dien geest opgesteld, waarin Fouriers beginselen, ook met betrekking tot de vorming van groepen en serieën, waren gehuldigd. De landbouw-ontginning werd verbeterd en een groote werkplaats werd opgericht. En in Mei 1845 werd de nieuwe grondwet openbaar gemaakt. De naam der associatie zou voortaan wezen: ‘Brook Farm Phalanx’. Haar taak zou ook bestaan in een propaganda voor het Fourierisme; nog sterker, Brook Farm zou in Amerika het eigenlijke centrum van het Fourierisme zijn. Tot nu toe was onder Brisbane de stad New-York de hoofdplaats van de nieuwe socialistische leer geweest, thans zou de beweging uitgaan van Boston en zijn omgeving in Massachusetts. De jonge Channing was thans de bezielende leider van deze gansche onderneming. De middelen van propaganda waren natuurlijk het weekblad, vervolgens voordrachten en uitzendingen van missionarissen. In dien zin was Channing in zijn hoofd-kwartier onvermoeid bezig. Van Fourier was natuurlijk slechts overgenomen het kunstig samenstel der associatie. Het idee der serie werd niet in toepassing gebracht. De Christelijke unitarische overtuiging van de vereeniging bleef daarentegen bestaan. De proefneming werd voortdurend voorgesteld als een te-gemoet-koming aan meer Christelijke eischen, dan de tegenwoordige samenleving wilde verwerkelijken. In de meest dichterlijke beelden werd dit in honderd-voudige manifesten en oproepingen door Channing getuigd. Charles A. Dana | |
[pagina 180]
| |
hielp vooral als rondreizend spreker op allerlei samenkomsten en vergaderingen. Ook John Allen en John Orvis traden in het belang der zaak in allerlei plaatsen op. Brook Farm begon een grooten naam en ruchtbaarheid te verkrijgen. Toen Robert Owen in den winter van 1844 naar Noord-Amerika was gereisd, bezocht hij ook Brook FarmGa naar voetnoot1). Het hoofd-kwartier was in volle actie. In 1845 en 1846 was men met geestdrift bezig. Men scheen werkelijk vooruit te gaan. Doch kiemen van bederf of liever van nog meer vervorming zouden omstreeks het begin van 1847 in Brook Farm worden gebracht. Het was in dat tijdstip, dat het Swedenborgianisme in Noord-Amerika zijn intrede deed. De groote Amerikaansche Swedenborgiaan, Andrew Jackson Davis, stond op, en met hem professor BushGa naar voetnoot2). Deze twee begonnen de geschriften van den Zweed Emanuel Swedenborg bekend te maken, en er van te gewagen, dat er een weg was, waarlangs de onzienlijke geesten der gestorvenen zich konden openbaren aan de op aarde levende menschen. Op zeer uitgebreide wijze werd in die leer van het stelsel van analogie gebruik gemaakt. In dien zin was er een parallelisme tusschen de methode van Fourier en van Swedenborg, en Hugh Doherty had dáár in Engeland reeds de aandacht op gevestigd. Nu was het verwonderlijk, hoezeer die geheimzinnige uitingen van Swedenborg de gemoederen der Noord-Amerikanen in beroering brachten. Emerson heeft dit aangetoond en toegelicht, toen hij in zijn rij van ‘Vertegenwoordigende mannen’ Swedenborg teekende als het type van den mystieken man. Ook de jonge Channing was voortdurend met de geschriften van den Zweed bezig. Het sprak van-zelf, dat, als de leiders aldus dachten, de gansche vereeniging van Brook Farm den invloed dier ideeën onderging. In vijf half-jaarlijksche deelen van ‘The Harbinger’ worden dertig à veertig artikelen over Swedenborg en zijn leer aangetroffen. Het is vooral de éénheid van Fourierisme en Swedenborgianisme, die men wenscht te betoogen. Aan den éénen kant had Swedenborg den godsdienst geopenbaard, dien Fourier had opgeroepen; aan den anderen had Fourier de goddelijke schikking der maatschappij ontdekt, die Swedenborg had doen vermoeden. Swedenborg en Fourier werden voortdurend door de schrijvers in Brook Farm op één lijn gesteld. Op gelijke hoogte met deze twee stonden in Brook Farm slechts Goethe en Beethoven. Doch Swedenborg was - als men zijn geschriften bestudeerde - in de eerste plaats de man der visioenen; en zijn gezag werd nu langzamerhand de brug, waarover de geestenklopperij en tafel-dans in den anders zoo uitgelezen kring naderde. Vóórdat het echter zoover kwam, had den 3en Maart 1846 een gebeurtenis plaats, die aan den bloei van Brook Farm reeds een onherstelbaren slag zou toebrengen. Er ontstond brand in het | |
[pagina 181]
| |
groote gemeenschappelijke gebouw, met zijn honderd kamers in de bovenverdiepingen, dat sinds het jaar 1844 was opgericht, en de vlammen vernielden het geheel en al. Geen verzekering was daarop gesloten, zoodat de schade uitsluitend ten laste van het genootschap viel. Dat verlies was in alle opzichten noodlottig. Wel gaf men den moed niet dadelijk op, wel bleef het weekblad ‘The Harbinger’ tot in October 1847 uitkomen, maar met de hoop, om een model-inrichting te vormen, scheen het gedaan. Met het einde van 1847 gingen de leden uit elkander en verspreidden zij zich. De Fourieristen hebben beweerd, dat Brook Farm een te ‘delicate’ constitutie had, te veel met den geur van letterkunde en poëzie was doortrokken, dan dat het gehard had kunnen zijn tegen de ongelukken en onheilen, die het (in den vorm van brand en gemis aan woning) hadden getroffen. Wij wagen dit niet te beslissen. Doch wanneer wij denken aan het klaaglijk einde van zoo grootsche verwachtingen, werpen wij aan Brook Farm een afscheidsblik vol innig medelijden toe. Intusschen waren, op den klank van Brisbanes geroffel, overal in Noord-Amerika ‘Phalanxen’ verrezen. Wij zullen de tragische geschiedenis van elk dezer ‘Phalanxen’ niet verhalen. Zij gingen alle tegen het jaar 1847, de één wat vroeger, de ander wat later, te-niet. Meestal hadden zij na eenigen tijd veel te veel schulden. Het groote bezit van land, waarmede zij begonnen, was doorgaans haar ongeluk. Hadden zij zich iets meer aan industrie gewijd, dan zouden zij het wellicht langer hebben kunnen uithouden, doch, wat nijverheid aanging, bezaten zij alle meestal slechts den onvermijdelijken zaagmolen. Zóó kwamen zij dan in schulden, begonnen de leden onder elkander te twisten, en gingen zij uitéén. Al die Phalanxen namen Fourier tot haar patroon aan, maar in werkelijkheid pasten zij diens leer slechts zeer fragmentarisch toe. In de verste verte beantwoordden de stichtingen niet aan het ‘Phalanstère’, zooals Fourier dat had ontworpen en gewenscht. Van de ‘serie’ was nergens sprake. Slechts ‘associatie’ alléén zou worden verwezenlijkt. En wat die associatie betreft, dacht men veelal, dat het voldoende was, ten-einde de sociale harmonie te verkrijgen, om op een gegeven terrein te-zamen te leven, er een contract met elkander te sluiten, waardoor men zich aan elkander verbond, en dan vooruit te gaan. De eerste dier genootschappen was de ‘Sylvania Associatie’ in Pennsylvanië, aan de Delaware gelegen, met 2300 ‘acres’; zij begon in 1843, maar, daar het land bijster slecht was, eindigde zij reeds het volgende jaar. Wij noemen voorts de ‘Clarkson Phalanx’, waar alle godsdienst-secten verdraagzaam met elkander omgingen, de ‘Sodus Bay Phalanx’, de ‘Marlboro Association’, de ‘Prairie Home Community’, de ‘Trumbull Phalanx’, de ‘Ohio Phalanx’, de ‘Clermont Phalanx’, de ‘Integral Phalanx’, de ‘Alphadelphia Phalanx’, de ‘La Grange Phalanx’, de ‘Wisconsin Phalanx’, en zooveel anderen. De grootste en belangrijkste van die Phalanxen was de dicht bij New-York gevestigde ‘North American | |
[pagina 182]
| |
Phalanx’, door Brisbane en Greeley bestuurdGa naar voetnoot1). Zij is het langst blijven bestaan, ongeveer negen of tien jaren. Zij gaf aan de vrouwen een eigenaardig costuum, en beproefde ook een stelsel van tarifeering en crediteering van den arbeid naar het aantal uren, maar kon het toch ook niet houden. In haar toefde in den winter van 1852/53 Victor Considerant een zestal weken; lang genoeg voor hem, om in te zien, dat ook in haar het stelsel van Fourier slechts ten-halve was toegepast. Alle die Phalanxen, alle die proefnemingen gingen te-nietGa naar voetnoot2). De leer en naam van Fourier was aan geen van haar ten blijvenden zegen. Van al dat werken en tobben, dat hopen en lijden, dat zuchten en zwoegen, van al die geestdrift, dien hartstocht, die opwinding en die smart, is niets anders overgebleven dan een herinnering en..... een roman. Een teedere en toch ironisch getinte roman, geschreven door Nathaniel Hawthorne. Wij bedoelen ‘The Blithedale Romance’. Het gelijkt op een sprookje uit het feeën-land. Het bevat telkens zinspelingen op den ‘Dial’Ga naar voetnoot3), ook verwijzingen naar Fourier. Het verhaal is daarbij een diepe tragedie van menschelijk lijden en hartzeer. Doch de vertelling zelve trekt ons niet het meest aan. Neen, wij leven eerst geheel en al met den schrijver mede, wanneer hij de hoeve (Brook Farm) en omgeving schildert. Die eerste avond, als de dichter dáár op een April-dag aankomt, verkleumd, koud, terwijl de heldere vlammen van den grooten haard knappend en sissend de houten blokken doen branden, zal in de voorstelling van hem, die het boek leest, niet licht vergeten worden. En dan de schuchtere aanloop van allen, die een paradijs op aarde weêr willen beginnen! Die droomerige, dwepende stemming der wereld-hervormers, tegenover de stoere daden en het waarachtig werken van den boer-pachter! Hoe wazig schijnt het landschap! Wat trekken die dunne, lichtgrijze nevelen zacht-wijkend op, wat voorspellen zij een schoonen morgenstond! En toch komt die nieuwe zonnige dag nooit; nimmer lichten de gulden stralen over een gezonde vruchtbare werkelijkheid. Het blijft altijd zilver-grijze damp en mist: - altijd droomland. |
|