De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijII.Doch de leerlingen namen het ernstig op. Zij beproefden, of zij, door hier en dáár enkele schreeuwende kleuren te temperen, de kern van het stelsel aannemelijker voor het publiek konden maken. Reeds de allereerste leerling van Fourier was in dien zin werkzaam. Het was Just Muiron, die reeds in 1816 hem als meester erkendeGa naar voetnoot1). Hij was in September 1787 te Besançon geboren en heeft geleefd tot Juni 1881, toen hij op 94-jarigen leeftijd stierf. Hem was, toen hij dreigde tot folterend scepticisme te vervallen, met het jaar 1814 het eerste werk van Fourier in handen gevallen. Het had hem heftig aangegrepen, en hij had niet gerust, vóórdat hij den schrijver had opgespoord en gevonden. Nu volgde een gezette briefwisseling tusschen beide mannen. Straks ging Muiron, die te Besançon woonde, in het jaar 1818 eenige maanden bij Fourier te Belley - waar de meester bij zijne gehuwde zuster toefde - huizen. Hij wilde Fourier helpen met arbeid en geld, ten behoeve van het nieuwe, groote boek, dat in 1822 onder den titel: ‘Traité de l'association domestique-agricole’ zou verschijnen. Dit werk zou, op raad van Muiron, te Besançon gedrukt worden en dáár uitkomen. Fourier vertoefde dan ook daarvoor op het einde van het jaar 1820 drie weken te Besançon, en wel bij een zijner zusters, mevrouw Clerc. De vriendschap tusschen Fourier en Muiron werd, door dat samenwonen op ééne plaats, hoe langer hoe inniger. Het onderhoud bleef echter schriftelijk, want Muiron was reeds sinds zijn 21ste jaar onherstelbaar doof geworden. Muiron was niet rijk. Hij was een bescheiden ambtenaartje. Zijn betrekking had hij aan de prefectuur te Doubs, waar hij op zijn tijd afdeelings-chef werd. Hij nam zich nu voor in de richting van Fourier voor de pers te gaan werken. Zóó gaf hij in 1824 een boekje uit, getiteld: ‘Aperçus sur les procédés industriels, urgence de l'organisation sociétaire.’ Van dit boekje kwam in het jaar 1840 een tweede druk uit. Het behandelt achteréénvolgens de drie wijzen van | |
[pagina 119]
| |
samenstelling en organisatie der maatschappij. Het eerste ‘procédé’ is dat der verbrokkeling, zoo als wij dat in onze bestaande samenleving kennen, met haar armoede, haar bedrog en haar onderdrukking. Het derde ‘procédé’ is de organisatie, welke Fourier heeft onderwezen, met haar schoone evenredigheden, haar groepen, haar serieën, haar trapsgewijze verdeelden rijkdom, haar individueele vrijheid te-midden der associatie, haar alles op zijn plaats en rang stellende rechtvaardigheid: in één woord haar evenwicht. Muiron wordt niet moede de schoonheid van het stelsel te prijzen. Vooral doet hij zijn best aan te toonen, dat niets zoo ver afstaat van de communauteit als juist de associatie. Van gelijke verdeeling van genietingen is geen sprake. Hij wekt zeer dringend op tot het nemen van een proef met het stelselGa naar voetnoot1). Maar terwijl hij als het ware een scherpe tegenstelling tusschen het eerste en het derde ‘procédé’ maakt, op het eerste al het donkere, en op het derde al de lichte kleuren van zijn overigens vrij sober en eenigszins grauw palet werpt, laat hij, niet zonder eenige kunst, de aandacht van den lezer toch vooral pakken door zijn tweede afdeeling, door wat hij noemt: het ‘procédé mixte’. Men weet toch, dat Fourier toen hij de bewegings-lijn der menschheid trok, de verschillende fases der geschiedenis uitvoerig had pogen te teekenen. Hij had trachten te béwijzen, dat de menschelijke maatschappij vier tijdperken reeds had doorloopen: den toestand van onbewust geluk, dien der wilden, dien van het patriarchaat en dien der barbaarschheid, en dat men zich nu in het vijfde tijdperk, dat der beschaving, bevond. Na dit tijdperk der beschaving zou als zesde tijdperk het waarborgstijdvak komen: ‘le garantisme’, en Fourier had (zie mijn tweede deel der Socialisten pag. 175 en volgende) al zijn best gedaan, de trekken van dien toekomstigen toestand goed aan te geven. De grondslag van die zesde periode is, volgens hem, nog wel het geïsoleerd huishouden en het verbrokkeld grondbezit, doch, wáár het vorige tijdvak (de beschaving) dit alles individueel opvatte, wordt nu op alles het begrip van het collectieve toegepast. Een beginsel van solidariteit of onderlinge verzekering, waardoor niemand uitgezonderd wordt van de weldaad van levens-onderhoud of van rustig samenleven, doordringt thans alles. Groote vennootschappen voor een gemeenschappelijk doel, voorschotbanken, zieken-fondsen, verzekerings-kassen tegen ongelukken, pensioen-kassen voor den ouden dag, zullen ontstaan, en hun merk of karakter aan dat tijdvak geven. Terwijl, volgens Fourier, dat alles in gang kon worden gezet, door in of naast iedere gemeente een ‘comptoir communal actionnaire’ te vestigen, welk kantoor als bank voor allen in het dorp werkt. Welnu, aan dat denkbeeld van Fourier - dat trouwens van den meest scherpen blik getuigde, daar onze leeftijd werkelijk | |
[pagina 120]
| |
veel van deze denkbeelden verwerkelijkt - hecht Muiron zich vast. In de tweede afdeeling van zijn boek schetst hij dit overgangs-tijdvak, dat inderdaad practisch kon worden verwerkelijkt, terwijl het ideaal van Fouriers sociëtaire orde nog zoo verre lag. Een landbouw-maatschappij te Besançon had een prijsvraag uitgeschreven, om statuten te leveren voor zulk een gemeentelijk kantoor, met het oog op den landbouw, en Muiron geeft nu (pag. 71-115 van zijn boek) voor dien werkkring ontwerp-statuten. Het doel van het kantoor is omschreven in het tweede artikel: ‘De gemeentelijke bank zal aan de landbouwers voorschotten van geld geven tegen depot van hun producten. Zij zal in rentmeesterschap of in pacht nemen de landerijen, die haar in een kring van vijf kilometers worden toevertrouwd; zij zal industrieele fabrieken organiseeren, magazijnen van opslag bezitten, winkels hebben voor den verkoop van de meest noodige koopwaren op het platteland: in één woord, zij zal zich op elken tak van nijverheid en handel kunnen toeleggen, waartoe de algemeene vergadering der deelhebbers haar machtigt’Ga naar voetnoot1). En nu worden achteréénvolgens het bestuur, de operaties, de winsten en haar verdeeling nagegaan. Muiron is in dat onderwerp geheel thuis. Hij levert hier een goede bijdrage, hoe het stelsel van Fourier op dit onderdeel practisch kan worden toegepast, en biedt gegevens aan, hoe hetzelfde collectieve idee ook voor andere onderwerpen in uitvoering kan treden. In het jaar 1832 gaf hij een tweede boek uit, onder den titel: ‘Les nouvelles Transactions sociales, religieuses et scientifiques de Virtomnius.’ Het doel van dit schrijven was vooral, om te betoogen, dat de poging van Fourier niet revolutionnair of subversief mocht heeten, dat zij ook niet gekant was tegen het Christendom, maar dat integendeel het stelsel van Fourier alles tot zijn ware bestemming voert. De van den weg geraakte mensch wordt tot volle ontwikkeling zijner krachten geroepen. Zelfs de godsdienst wordt liefelijke godsvrucht. Het boek kwam anoniem uit en was eenigszins vervelend. Aan de verdichte persoons-verbeelding van Virtomnius werd echter eenige zorg besteedGa naar voetnoot2). Doch toen in 1860 een tweede druk van dat boek verscheen, zette Just Muiron zijn waren naam op het titel-blad, en greep hij de gelegenheid aan, om zich uit te spreken over de stelling, hoe, niettegenstaande alle te-leurstellingen, die men ondervonden had, toch Fouriers ideeën ingang zouden vindenGa naar voetnoot3). Inderdaad bleef Just Muiron voor de jongere aanhangers niet slechts de eerbiedwaardige oudste leerling, maar tevens de belichaamde hoop op goeden uitslag. Hij was in de laatste jaren van zijn leven ook nog blind geworden, maar, zoolang zijn ge- | |
[pagina 121]
| |
zondheid het toeliet, zat hij als eere-voorzitter aan het hoofd van den maaltijd, dien de Fourieristen jaarlijks op 7 April (den geboortedag van hun meester) te Parijs hielden. Just Muiron was geruimen tijd de éénige leerling. Toen Fourier in 1822 met zijn hoofdwerk was gereed gekomen, was hij naar Parijs gegaan, om den inhoud van dat boek meer bekend te maken en aanhangers te vinden. Doch die aanhangers kwamen niet. Een uittreksel, dat Fourier in 1823 van zijn leer gaf, vond ook niet veel lezers. Fourier verviel toen in een tijdelijke moedeloosheid, daar hij zich veel te sterke illusiën omtrent het veldwinnen van zijn ideeën had gevormd. Tijdens die vlagen van gedruktheid maakte hij kennis met eenige Engelschen in Parijs: een officier Smith en een mevrouw Wheeler, en dezen wisten hem weder wat zelfvertrouwen te geven. Trouwens in diezelfde dagen won hij zijn eerste belangrijke vrouwelijke leerlinge: mevrouw Clarisse Vigoureux. Zij heeft grooten invloed in de school gekregen, omdat zij later de schoonmoeder werd van Fouriers besten en meest schitterenden leerling: Victor Considerant, maar zij had ook eenige beteekenis voor Fourier-zelven, wijl zij haar geld en pen voor de goede zaak ten offer bracht. In November van het jaar 1834 gaf zij toch een boekje uit, onder den titel: ‘Parole de Providence’, dat eenige opspraak verwekte. In April van datzelfde jaar 1834 waren van Lamennais verschenen de ‘Paroles d'un croyant’, die een ontzettenden weêrklank hadden gevonden. Zij wilde van dienzelfden vorm gebruik maken, om de stellingen van Fourier meer te verspreiden. Het was dus in den vorm een namaak van het boek van Lamennais: ‘pastische’ van een boek, dat zelf reeds een ‘pastiche’ van den bijbel-stijl was. Inderdaad schijnt dan ook het boekje van mevrouw Clarisse Vigoureux - het doet ons leed dit te moeten zeggen - een model van valschen smaak. Het is even heftig als vermoeiend. In zeventien kleine stukjes wordt, in een voortdurenden uitroepings-stijl, de ellende der wereld behandeld en voorgedragen. De oude beelden en loopers doen hier geregeld dienstGa naar voetnoot1). Nergens verrast .u een frissche wending of werkelijk gezien kijkje op het leven: het blijven frases en nog eens frases. En wanneer dan geheel de sociale ellende op alle wijzen is geschilderd, wordt eindelijk op de redders gewezen: op de school van Fourier. ‘Zij komen van de hoogte, van de bergen af, ziet, hoe snel en zeker zij langs een nieuw aangelegden en tooverachtig schoon gebouwden weg naderen. Het is een krijgshaftige “phalanx” en toch hebben zij geen enkel oorlogs-wapen, want op hun banier leest men: vrede en hernieuwing der wereld.’ En zóó gaat het in prospectus-woorden voort, totdat onze spreekster ademloos ophoudt, en de schrijfster (niet ongelukkig voor ons) de pen laat vallen. Ik kan niet gelooven, dat deze stijl-oefeningen veel bijdroegen tot uitbreiding der denkbeelden van Fourier. | |
[pagina 122]
| |
Misschien vond echter het boekje eenig onthaal, omdat het al de details van Fourier liet varen, en slechts met het grond-denkbeeld der leer zich bezighield. Mevrouw Vigoureux schijnt echter door haar persoonlijken invloed werkelijk een niet te versmaden kracht voor de Fourieristen geweest te zijn. Doch een andere dame was als schrijfster onder hen van grooter waarde. Wij noemen mevrouw Gatti de Gamond. Zij kwam uit België, had in Parijs Fourier leeren kennen en schreef dáár nu werkelijk merkwaardige boeken. Wat bij haar vooral treft, is de omstandigheid, dat door haar de leer van Fourier beschouwd wordt uit het oogpunt der reine, kuische vrouw. De leer werd door haar ontdaan van dien zotten, onzedelijken bijsmaak, die aan de oorspronkelijke bladzijden van den meester te dikwijls kleefde. Zij deed haar best de twee denkbeelden van ‘associatie’ en van ‘serie’ goed in het licht te stellen. Zij slaagde hierin vooral door het boek, dat in 1838 uitkwam: ‘Fourier et son système’, van welk werk achteréénvolgens vier drukken verschenen, terwijl in 1842 nog een Engelsche vertaling, door C.T. Wood bezorgd, het licht zag. Het is een knap, goed geschreven boek. Het bakent de eigenaardige stelling van Fourier tegenover en naast de Saint-Simonisten en de volgelingen van Owen scherp af. Het begrip ‘phalanstère’ wordt bij haar veréénzelvigd met het begrip ‘gemeente’, een gemeente die te-zamen woont. Niet onaardig zijn haar wenken, dat bij de bestaande verhoudingen in Rusland - collectief gemeentelijk bezit van het dorp - op het platteland aldaar een verwezenlijking van Fouriers plannen niet geheel ondenkbaar zou wezenGa naar voetnoot1). Bijzonder opmerkelijk zijn haar uitéénzettingen over het lot der vrouw, en over de verbeteringen, die daarin, met behoud van het huwelijk, zijn te brengen. Tegenover de leus ‘emancipatie der vrouw’, zoo als de Saint-Simonisten die leerden, sprak zij slechts van moreele emancipatie der vrouw; zij vroeg voor die vrouw een zelfstandige positie, die haar toeliet nooit zich te verkoopen, nooit zich aan iemand te geven zonder liefde, maar die haar vergunde den man te kiezen wien zij beminde, en aan wien zij vrijelijk trouw voor-altijd kon belovenGa naar voetnoot2). In het jaar 1840 schreef zij een tweede boek: ‘Réalisation d'une commune sociétaire, d'après la théorie de Charles Fourier.’ Dit werk werd verkocht ten voordeele van zulk een eventueele proefneming. Het betoogde, dat Fouriers leer een practische toepassing mocht heeten van het Christelijk begrip van liefde en broederschap, dat echter - hoewel de begrippen van huisgezin en van eigendom allernoodzakelijkst moeten behouden worden - het huisgezin een veel te enge grondslag is, om daarop uitsluitend de maatschappij te willen bouwen. Zij ontwikkelt dan, hoe de arbeids-organisatie der toekomst eerst door de wet der serieën kan worden verwezen- | |
[pagina 123]
| |
lijktGa naar voetnoot1), en gaat achtereenvolgens de regels na, hoe nu een sociëtaire gemeente kan in het leven treden. Bij dat alles gaf zij natuurlijk niet veel nieuws: het was een aanlengen van den zwaren kost van den meester. Oorspronkelijk echter is op het einde van het boek weder de afdeeling, waarin zij opkomt tegen de onzedelijkheid, die zich, door Fouriers eigen toedoen, aan zijn overigens zoo schoon stelsel heeft gehecht. Zeker wil ook zij een vernieuwing van de vrouw, een verbetering van haar lot en toestand, maar gelijk zij hier weder ten sterkste afwijst de, volgens haar, al te dwaze opvattingen der Saint-Simonisten, die de vrouw zelfs op den leuningstoel van een pausin wilden plaatsen, protesteert zij te-gelijk op zeer ernstigen en doordringenden toon tegen dat deel der leer van Fourier, waarin de wetten der bestaande zedelijkheid met de voeten worden getreden. Van al die ‘vestales’ en ‘vestels’, van die ‘damoiseaux’ en ‘damoiselles’ wil zij in de verste verte niet weten. Bijna welsprekend wordt zij, wanneer zij Fouriers theorie der ‘bacchantes’ met afschuw bejegentGa naar voetnoot2). Aldus vormde zich reeds een kleine kern van een school. En ziet: weldra kwamen ook andere leerlingen: jonge mannen, die zich met sociale studiën bezig hielden. Al dadelijk eenige Saint-Simonisten: schipbreukelingen na den storm tusschen Bazard en Enfantin. Toen het begrip van maatschappelijke éénheid, dat zij in het stelsel van Saint-Simon hadden meenen te vinden, ten-gevolge van de twisten der nieuwe apostelen, als een zeepbel uit elkander sprong, hadden zij het oog naar iets anders gericht, naar een andere oplossing van het maatschappelijk vraagstuk, en waren zij tot Fourier genaderd. Zóó kwamen allereerst Abel Transon en Jules Lechevalier. Met denzelfden ijver, waarmede deze twee eens het beginsel van het Saint-Simonisme hadden aangenomen, gingen de beide jonge mannen thans het stelsel van Fourier aanvaarden. Zij begonnen, haast vóórdat zij nog eigenlijk tijd hadden gehad het systeem goed te leeren kennen, er reeds voorlezingen over te | |
[pagina 124]
| |
houdenGa naar voetnoot1). Abel Transon schreef na zijne bekeering enkele brochures en artikelen, o.a. een ‘Simple écrit aux Saint-Simoniens’, en een tweetal artikelen in de ‘Revue Encyclopédique’, doch vooral Jules Lechevalier weerde zich. Zijn voordrachten in Parijs hadden eenigen toeloop. Hij heeft later een zeer bewogen en avontuurlijk leven gehad. Plannen tot colonisatie van Fransch Guyana zijn van hem bekend. In 1847 hield hij te Berlijn voordrachten over het Fourierisme, en na eenigszins betrokken te zijn geweest bij de Fransche revolutie-dagen van 1848 en 1849, ging hij naar Engeland, waar hij zich aansloot aan den kring van Kingsley en MauriceGa naar voetnoot2). - Thans in deze dagen hield hij zich bezig met zijn voorlezingen in Parijs, die hij in 1834 tot een boekdeel verzamelde onder den titel: ‘Etudes sur la science sociale’. Het merkwaardige van deze studiën bestaat hierin, dat zij een doorloopende parallel en als het ware vergelijking leveren der Saint-Simonistische en Fourieristische opvattingen. Het sprak van-zelf, dat het brein van Lechevalier daarmede het meest was vervuld, en dat hij voor zichzelven dit onderscheid zoo helder en zoo scherp mogelijk wenschte te karakteriseeren. Hij stond eenigszins lang stil bij de theorie van Enfantin en wees de immoraliteit daarvan met bittere trekken aanGa naar voetnoot3). Doch hij spaarde zijn hoorders en lezers ook niet de ontwikkeling van zijn eigen ziele-leven: zijn samengaan met de Saint-Simonisten en zijn bekeering tot de inzichten van Fourier. Voorts vindt men in die studiën een bestrijding van Malthus (p. 119) en kritiek op Owen (p. 251), een aanwijzing van de leerwijze van Jacotot (p. 361), en eindelijk een omschrijving hoe men zich de Fourieristische gemeente moet voorstellen. Hij bediende zich hierbij van het voorbeeld, waarop ook Fourier reeds wees, van het Palais-Royal te Parijs, en meende, dat op die wijze het best het groote gezamenlijke architectonische dorp kon worden opgebouwdGa naar voetnoot4). | |
[pagina 125]
| |
Tot deze groep van overloopers uit het Saint-Simonisme kunnen nog twee vrij belangrijke personen gerekend worden: wij noemen de twee geneesheeren Amédée Paget en Charles Pellarin. Wat Paget betreft, hij schreef nog in Januari 1832 in den ‘Globe’ en bekende zich toen nog als leerling van die school, doch weldra ging hij over tot Fourier, en schreef hij een ‘Introduction à l'ètude de la science sociale’ in den geest van de sociëtaire theorie. Het boek, waarvan in 1841 een tweede eenigszins verkorte druk uitkwam, geeft een heldere uitéénzetting van het stelsel van Fourier, en wordt voorafgegaan door een algemeen overzicht van de sociale wetenschap en ook van de stelsels van Saint-Simon en Owen. Waar Fourier bij de beschrijving van den toestand der beschaving, waarin wij nu leven, zijn lezers verschrikte door de wonderlijk gesmeede termen en formules, daar zette hij alles over in verstaanbaar Fransch, en droeg hij dus bij, om het geheel begrijpelijker en voor een deel aannemelijker te makenGa naar voetnoot1). Hij stierf reeds in 1841. Doch - wat de propaganda van het stelsel in Frankrijk betreft - moesten al deze oud-Saint-Simonisten wijken voor Charles Pellarin. Deze is een der populairste leerlingen van Fourier geworden. Hij was scheeps-dokter en hoorde eens te Brest de prediking van het Saint-Simonisme door Edouard Charton, later senator der derde republiek. Aanstonds omhelsde hij die leer, gaf zijn betrekking op, verkocht zijn klein familie-eigendom, en bracht het bedrag (een 4000 francs) naar de broeders in Ménilmontant. Hij, doch vooral zijn geld, kwam dáár zeer gelegen, want juist weigerden de bakkers langer brood op crediet te geven. Hij werkte nu mede in Ménilmontant: eerst vol vurig enthousiasme, doch de geestdrift verflauwde allengs, toen hij zag, dat men niets, niets vorderde. Eens, terwijl hij bezig was het kamertje aan te stoffen van zijn hoogeren in rang, den goedigen Charles Lambert, denzelfden die later Lambert-Bey zou worden, en die zóó zachtzinnig was, dat men hem de moeder van het Saint-Simonistisch gezin noemde, vielen zijn oogen op een exemplaar van Fouriers ‘Traité de l'Association domestique-agricole’. Hij hield wat op met den vloer te vegen en begon te lezen; hij las en las, nam het deel mede naar zijn kamertje, verslond het boek, en, na twee dagen van onafgebroken lezen en denken, zeide hij de monnikken van Ménilmontant vaarwel, en was hij voor altijd genezen van de priestermanie der Saint-SimonistenGa naar voetnoot2). Vóórdat hij de poort uitging, vroeg | |
[pagina 126]
| |
hij zijn geld terug, doch, helaas, dit was verbruikt, en hij was blijde anderhalven franc te krijgen. Met die som toegerust liep hij uit Ménilmontant naar Parijs: 's ochtends gelukkig, doch 's avonds vrij wanhopend, en reeds vervuld met het plan, om door een sprong van den top van den ‘Arc de Triomphe’ een einde aan zijn bestaan te maken. Gelukkig ontmoette hij een vriend, die hem te dineeren gaf: wat biefstuk en wijn. Nu veranderde hij zijn plan, en besloot hij liever practisch Fourierist te worden. Hij was een knap en goed schrijver. Hij bewerkte een levens-beschrijving van Fourier, die de meeste bouwstoffen voor de kennis van dien socialist bevat, en op boeiende wijze is gesteld. Zij, die Fourier willen leeren kennen, doen altijd het best die biografie te lezen. Het boek verkreeg verschillende drukken. In 1871 verscheen een vijfde editie met een belangrijke voorrede, waarin hij op bittere wijze de mannen der commune hun misdaden verwijt. - Wij waardeeren voorts nog van hem een beknopte ontvouwing der ‘sociëtaire’ theorie, en een critische studie over de positieve wijsbegeerte. Dit laatste geschrift heeft den vorm van een brief aan Littré. Trouwens Littré was zijn schoonbroeder en steeds zijn vriend. Hij-zelf stierf in December 1883, 79 jaren oud. Toen de school zich op die wijze, met Muiron, de dames Vigoureux en Gatti de Gamond, benevens die vroegere Saint-Simonisten, als het ware constitueerde, kwamen er allengs geheel nieuwe leerlingen en frissche krachten bij. Ook de polytechnische school, die zooveel adepten aan de Saint-Simonisten had gegeven, leverde nu aan het Fourierisme verscheidene aanhangers. Wij kunnen niet alle namen vermelden, doch wijzen bij voorbeeld op Hippolyte Renaud en op Le Moyne. De eerste, kapitein Renaud, leverde in gedrongen vorm een goed overzicht van de leer van Fourier. Hij gaf aan zijn boek den titel: ‘Solidarité: Vue synthétique sur la doctrine de Ch. Fourier’. Een derde druk van dat werk kwam nog in 1851 uit. In stelselmatige orde wordt hier geheel het systeem behandeld, en in 't bijzonder wordt de nadruk er op gelegd, dat het recht van eigendom erkend blijft, en dat de theorie van Fourier het beginsel van ‘gelijkheid’ veroordeeltGa naar voetnoot1). Renaud deed ook zijn best, om aan de grillige opvattingen van Fourier over de cosmogonie en over de analogieën zeker recht te laten gelden. - In later jaren heeft Renaud nog andere boeken geschreven. Wij kennen van hem een boek, dat in het jaar 1862 verscheen, onder den titel: ‘Destinée de l'homme dans les deux mondes’, en dat een pleidooi is voor de onsterfelijkheid van den mensch. Het is een poging, om door de redeneering den mensch weder tot het godsdienstig gevoel te brengen. Het geschrift heeft een zekere overeenkomst en gelijkenis met het bekende werk: ‘Ciel et Terre’ | |
[pagina 127]
| |
van den oud-Saint-Simonist Jean Reynaud, wien hij trouwens belangrijke citaten ontleentGa naar voetnoot1). Het boek doorlezende, zouden wij misschien kunnen gaan meenen, dat de Fourierist van vroeger was gaan slapen, wanneer ons niet (op pag. 118) de uitval tegen den handel eensklaps al de vroegere dagen, met de oude bekende Fourieristische verwenschingen tegen de kooplieden, in de herinnering riep. Naast Hippolyte Renaud is dan te noemen de ingenieur van den waterstaat N.R.D. Le Moyne. Hij gaf in 1834 te Metz een overzicht van Fouriers stelsel uit. De titel van het kleine boekje is haast een inhouds-opgave. Wij zullen dus dien titel hier mededeelen; hij luidt aldus: ‘Association par phalange agricole-industrielle. Ensemble du système. Notions élémentaires et pratiques sur la théorie sociétaire, notamment sur la constitution de l'autorité, le quadruple produit, le travail attrayant, la répartition équitable du revenu social, et sur quelques autres avantages d'une réforme de notre industrie morcelée et incohérente en industrie sociétaire et combinée’. Inderdaad wordt dan ook dit alles op leerstelligen toon en langs mathematische bewijsvoering uitgelegd. Zijn doel was zooveel mogelijk bij den vlakken grond te blijven, en de hoogere gezichts-punten, de ideeën over het plan der Voorzienigheid met onze aarde, buiten beschouwing te laten. Later, na het jaar 1840, heeft Le Moyne een eenigszins gewijzigde opvatting van het Fourierisme gaan verdedigen en uitéénzetten. Hij schreef die latere boeken onder den naam van Medius. Hij nam toen het begrip van hiëarchie aan en noemde die rangorde: ‘hierarchie fusionnaire’. Verschillende van die boeken van Medius worden aangetroffenGa naar voetnoot2). Wij betwijfelen echter, of zij veel lezers hebben getrokken en geboeid. Wij hebben intusschen voor 't oogenblik enkel te doen met Le Moyne, den Fourierist. Uit dit tijdperk der eerste vorming der school zouden wij nog kunnen noemen Alphonse Tamisier, Allyre Bureau, DevayGa naar voetnoot3) en anderen. Wij gaan hen echter voorbij, wij zijn bang in een bibliografie te vervallen. Dramatische voorvallen als bij de Saint-Simonisten kunnen wij hier niet vermelden. Integendeel, alles is hier in het begin, ook en vooral in de geschriften en boeken dier Fourieristen, eenigszins flets en tam. Zij vallen telkens in herhalingen en repeteeren elkander, komen haast in een sleur-gang. Die eerste adepten van | |
[pagina 128]
| |
het Fourierisme hebben weinig met kunst en met artistieken zin te maken. Zij hadden zich-zelven trouwens tot doel gesteld, om dààr, waar de meester zijn tijd-genooten had doen ontstellen door al de zonderlinge en grillige vormen, waarin hij zijn denkbeelden had ontwikkeld, diezelfde mede-menschen tot kalmte te stemmen en tot bedaard nadenken aan te sporen. Zij waren zeer ernstig en zoo mogelijk deftig. Doch reeds kwamen de grootere leerlingen, die, meer levendig van aard en aanleg, een genialer plooi en wending aan de propaganda zouden geven en een fikschen stoot aan de gansche Fourieristische beweging zouden meêdeelen. Vóór hen allen uit, gaat, dapper, met eenigszins militairen zwaai en houding, Victor Considerant. |
|