De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– Auteursrechtvrij
[pagina 113]
| |
Hoofdstuk III.
| |
[pagina 114]
| |
gevolgen getrokken. - Alle privileges der geboorte moeten zonder eenig voorbehoud vervallen; geen erfrecht mag in het vervolg worden toegelaten; het particulier eigendoms-recht moet gewijzigd en vervormd worden tot een meer sociaal eigendom; elke vroeger vrij gekozen arbeid, elke taak, moet een functie, een bediening, haast een ambt worden; het loon-begrip moet vooral opgeheven worden tot het denkbeeld van een toebedeeld aandeel in de samenwerking; de rangorde en classificatie der menschen mag enkel op de geschiktheid der menschen steunen (‘à chacun selon sa capacité’), de belooning en de verdienste mag enkel naar de som en het gehalte van den arbeid worden bepaald (‘à chaque capacité selon ses oeuvres’); de seksen van man en vrouw moeten in alle opzichten op voet van gelijkheid worden gesteld; de te-sterk bindende regelen van het bestaande huwelijks-contract moeten iets losser worden gemaakt; bevoegdheid tot echtscheiding dient te worden toegelaten; in het algemeen moet men strijden voor emancipatie van de vrouw; het Christendom heeft verkeerd en eenzijdig zich ontwikkeld tot een uitsluitende waardeering van het geestelijk beginsel, ook het stoffelijk element kan rechten doen gelden en eisenen vorderen, men moet dus komen tot een rehabilitatie der materie; alle volkeren der aarde moeten gedacht worden als één gezin, er is dus solidariteit van alle natiën onder elkander, vrede op aarde is derhalve de leus; in elken kring der samenleving is de leiding van alles (van denken, gevoelen, werken en handelen) toevertrouwd aan den priester of de priesteres, in wien of wie zich de hoogste aspiratiën eener maatschappij belichamen; de regeerings-vormen der maatschappij lossen zich dus op in een theocratie. Zóó spraken de Saint-Simonisten. Doch zij wilden dit alles verwerkelijken op historischen weg, als geleidelijke ontwikkeling; zij konden nog medegaan met de lijnen en vormen der bestaande maatschappij, zij het dan met de bedoeling, om die lijnen allengs een andere plooi en wending te geven. Alles bleef bij hen eenigszins vaag en onbestemd; hun richting bedoelde wording en ontwikkeling. De Fourieristen daarentegen zijn mannen, die van een bepaald stelsel zijn uitgegaan; een stelsel, dat als een goed sluitend geheel, als een wig, door den meester in hun brein is gedreven. Het is haast een mathematisch gesteld en opgelost probleem. En dat systeem beduidt omkeer, algeheele vernieuwing van de tegenwoordige maatschappij, en nog wel op stel en sprong, dus dadelijk. Door Fourier-zelven was dit onbewimpeld, scherp en vast uitgesproken. De tegenwoordige beschaafde maatschappij was, volgens hem, een onzin. Dat de menschen het niet inzagen, was het gevolg hunner kortzichtigheid en blindheid; zij moesten van het cataract gelicht worden. Eensklaps kon, als een geheel, het nieuwe stelsel een werkelijkheid blijken; de zoogenaamde beschaafde wereld zou dan, voor hun oogen, in scherven vallen. Zóó leerde de meester. Doch de leerlingen - in dit opzicht een gansch andere verhouding aannemende dan de Saint-Simonisten tegenover Saint- | |
[pagina 115]
| |
Simon - begonnen, na het stelsel goed in hun brein opgenomen te hebben, het toch iets te verzachten, iets te matigen. Zij poogden enkele harde kanten wat af te slijpen. Zij zochten hier en dáár iets aan te passen aan bestaande levens-toestanden. Vooral zagen zij uit, of zij niet sommige trekken van het stelsel alvast in een tastbaren en zichtbaren vorm konden belichamen. Zij waren niet bang voor fragmentarische toepassingen van het systeem, mits dan dat deel, hetgeen in het leven trad, zich kon aansluiten aan het geheel, hetgeen later zou worden verwerkelijkt. Immers zij bleven architecten van hetzelfde groote gebouw, werktuigkundigen van hetzelfde maatschappelijke mechanisme. Zij allen volgden één lijn, één streep. Zij waren dadelijk te herkennen, droegen één geestelijke uniform. Al protesteerden zij tegen den naam van FourieristenGa naar voetnoot1), daar zij liever naar hun stelsel zouden worden genoemd, zoo aarzelde niemand hen naar hun meester te doopen, want zij waren slechts de twijgen en ranken van zijn stam. De Saint-Simonisten beteekenden op zich-zelven iets, als men hun meester wegdacht; de Fourieristen waren niets zonder Fourier. Fourier nu had zijn stelsel als goedsluitend geheel reeds in 1808 aan de wereld medegedeeld. Hij noemde het een ontdekking. Losgemaakt van al het bij-werk kwam het op het volgende neder. Tot nu toe was nergens volledig en volkomen toegepast het beginsel van associatie. En toch was associatie de ware spil van het leven. Men kon het zien in kleine dingen. Let slechts op, wat tal van bezuinigingen er in het gewone leven te doen zijn, wanneer men zich wil samenvoegen. Sla uw blik op een dorp met landbouw-bedrijf. Alles is dáár thans verbrokkeld in huizen en tuinen, met honderd kleine schuren, dorschvloeren, mestvaalten, melkkarren, enz. enz. Stel nu daarvoor in de plaats, voor alle bewoners één schuur, één dorschvloer, enz. Dan zouden de onkosten belangrijk minder voor allen zijn; er zou geen verspilling van uitgaven meer wezen. Maar te-gelijkertijd zou er verdubbeling van winst te behalen zijn door de volle werking der veréénde krachten. Er zou concentratie wezen van vermogen. Talent, kapitaal en arbeid zouden te-zamen gebracht zijn, en elk dezer drie factoren zou later zijn aandeel verkrijgen in het product. Overeenkomstig de regelen eener juiste boekhouding zou die verrekening kunnen plaats hebben. Zulk een associatie of concentratie moest nu op alles worden toegepast. In geheel het samenleven moest éénheid worden verwezenlijkt. Vooral in de woning. In plaats van het ellendige verbrokkelde dorp moest oprijzen, midden in het landschap, tusschen bosschen, weiden en velden, een grootsch paleis, zich uitbreidend in galerijen, voorzien van werkplaatsen en fabrieken, dat alle bewoners in zijn muren omvatte. In zulk een associatie, goed verbonden, in één grootsch huis wonende, zouden menschen leven met allerlei smaken, neigingen of hartstochten. Al de schakeeringen van een zekere neiging tot één tak van arbeid zouden na een poos zich van-zelf aanéén- | |
[pagina 116]
| |
sluiten. Groepen zouden zich vormen. Zij die bloemen liefhadden zouden allengs een onderlingen band gevoelen. Zij die rozen, die hyacinten, die tulpen, die dahlia's, die orchideeën opkweekten, zouden een groep van bloem-kweekers vormen. Onderdeden van groepen zouden zich mede samenvoegen. Stel u nu een groep van zeker bedrijf voor met al haar onderdeelen, en gij hebt een serie, een reeks van dat bedrijf. Zulk een serie is, als men het goed nagaat, iets zelfstandigs, heeft een eigen leven, ontplooiing en beweegkracht. Veel ongelijkheid en wedijver is er inwendig in zulk een serie, doch het geheel werkt als een éénheid. En elk der onderdeelen, ja ieder individu werkt in die serie zoo goed en zoo hard als hij kan, want het is zijn smaak, zijn vóórkeur, zijn hartstocht, die hem gedreven heeft juist dat werk te doen. Die serie is nu de ware grondvorm van het bedrijf op aarde. Daar elk mensch veel neigingen of smaken voor verschillenden arbeid heeft, kan hij lid zijn van veel serieën en in elke dier serieën geldelijke verdiensten zich verwerven. Een vast aantal van zulke serieën: stel twaalf dozijn zou een ‘phalanx’ kunnen vormen, en dan te-zamen wonen en werken als een waarachtige associatie. Springveer zou dáár zijn de verscheidenheid der neigingen, begeerten, smaken en fantasieën. Nergens zou gelijkheid en effenheid te bespeuren zijn. Ten-gevolge van een goed georganiseerde vereeniging, zouden allen er aan het werk zijn, en wel op zulk een wijze aan het werk, dat aan alle hartstochten vrij spel en vrije werking werd gegeven. Want dit was het ware. Alles moest gepassioneerd zijn. En dit was mogelijk, indien men lette op de ware natuur en aanleg der menschen, door God geschapen. Alle hartstochten zijn niet anders dan door God gelegde aantrekkingen tot iets: ‘des attraits’. Een wet der attractie regelt dus alle verhoudingen en betrekkingen. Die wet was besloten in de theorie der ‘attraction passionnée’. Die wet van attractie, in het geheele heelal te bespeuren, was de ware wet der zwaartekracht. In al de rijken, in geheel het gebied van het heelal werkte zij. De gansche cosmogonie leerde haar. Wat wij op aarde zagen, was slechts een voortzetting van wat in het gansche heelal geschiedde. Overal en in alles was analogie. Eén richting, één drijvende kracht bewoog alles tot één doel. Zóó werden ook de menschen door hun hartstochten tot hun bestemming geleid. Doch eerst door de ordening der serieën kregen de hartstochten hun plaats en beteekenis. Eerst daardoor kon de maatschappij, in plaats van op plichten, op hartstochten worden gebouwd. Resultaat voor de praktijk was dus volgens dat stelsel een gezamenlijk leven en een met hartstocht werken. Eénheid en harmonie werd dan in leven en bedrijf verkregen: in één woord orde. In plaats van de geïsoleerde huishoudens, met hun gebarricadeerde eigendommetjes, met hun onsamenhangend arbeiden; in plaats van het grillig werken van allerlei deelen tegen elkander, zou een eenvoudige organisatie van alle krachten zich kunnen ontvouwen. Fourier drukte dit aldus uit, dat de ‘sociëtaire orde’ | |
[pagina 117]
| |
de ‘beschaving’ moest vervangen. De ‘beschaving’ was een der fases van de ontwikkeling der menschen geweest: een halfslachtige, gebroken, fietsene, in kleur verschoten fase. Nu stond in het verschiet iets gansch anders: een sociale metamorfose. Dit was de ontdekking geweest van Fourier. Hij had haar nader toegelicht in verschillende groote boeken, vooral in zijn hoofdwerk van het jaar 1822. Zoolang hij leefde - hij stierf eerst in 1837 had hij onwrikbaar hetzelfde geleerd en uitééngezet. Voortdurend had hij aangespoord, dat slechts ééns de proef mocht worden genomen met de samenwoning van een ‘phalanx’ in het ‘phalanstère’. Maar de menschen hadden zijn boeken niet gelezen en van zijn ideeën geen kennis genomen. Scherper en scherper begon hij nu de bestaande maatschappij, de zoogenaamde beschaving, aan een kritiek te onderwerpen. In die kritiek waren soms uitnemende bladzijden, vol schittering en geest. Doch de éénige uitwerking was een hier gesmoorde, dáár zich schaterend uitende lach. Het gewone boeken- en dagblad-lezend publiek overwoog niet zijn bewijsvoeringen, dat ons Christendom een aanéénrijging is van woorden, die wij niet volgen; dat ons huwelijk een zaak van geld is geworden; dat onze handel een zaak van bedrog, ons bedrijf een vereering van het gouden kalf blijkt; dat onze fabrieken verblijven voor industrieele galeiboeven mogen heeten - neen, het had slechts vol-op schik en pret, wanneer het Fouriers leer der cosmogonie en der analogiën genoot. Men deelde proestend van het lachen elkander mede, dat Fourier aan de menschen der toekomst een staart van wel 32 voet beloofde, aan welks einde zich een oog bevondGa naar voetnoot1). Anderen zochten in zijne boeken naar het recept, hoe de zee tot limonade te maken. Een journalist had gelezen, dat Fourier de haaien en walvisschen zou laten temmen. Een ander herinnerde zich, dat Fourier de | |
[pagina 118]
| |
maan, die dood was, wilde laten vervangen door vijf jonge manen, elk van een andere kleur. Wat is het phalanstère? zoo vroeg men luchtig. Een doorééngeklutst amalgama van goederen, mannen, vrouwen en kinderen, was het antwoord. En de scherts, die weêrklonk, werd aanstekelijk. Men wond zich op. De caricatuur-teekenaars hadden motieven, de vaudevillisten ‘bon-mots’ voor hun liedjes. Het stelsel van Fourier - dit was niet te ontkennen - bevorderde het dieet, en werkte op de lachspieren van het groote publiek. |
|