De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijVI.Een nieuwe geestdrift bezielde hen dus na de revolutie van Juli 1830. Bij Bazard en zijn onmiddellijke vrienden was het de zucht, om de mannen van het jaar 1830 te overtuigen, dat er een ander doel voor de maatschappij was na te jagen, dan het ideaal der liberale school, hetwelk op zuivere kritiek berustte. En inderdaad mocht hij op enkele bewijzen van instemming zich beroemen. Nieuwe leerlingen voegden zich bij de school, mannen van beteenis, zooals Jean Reynaud, oud-leerling der Polytechnische school, de talentvolle latere schrijver van ‘Ciel et Terre’Ga naar voetnoot1); Edouard Charton, die altijd in zijn leven heeft getracht, ook door de stichting van ‘Le Tour du Monde’, nuttige kennis in bevallige vormen aan de menschheid te gevenGa naar voetnoot2); en vooral Adolphe Guéroult, één | |
[pagina 58]
| |
der uitnemendste journalisten van Frankrijk, die later onder Napoleon III als hoofd-redacteur van de ‘Opinion nationale’ een bij uitstek grooten invloed hadGa naar voetnoot1). Enkele mannen van de kunst, groote artisten, voegden zich bij hen, zóó de musicus Berlioz, en ook Franz Liszt, die zoo even in Parijs was aangekomen en nu door zijn vriend Heinrich Heine onmiddellijk naar een der conferenties in de Rue Taranne werd geleidGa naar voetnoot2). Maar de belangrijkste overwinning, die in de laatste helft van het jaar 1830 door hen werd verkregen, was deze: dat zij onderhandelingen gingen voeren ter overmeestering van het beroemde tijdschrift der liberalen, dat op de derde verdieping van hun huis in de Rue Monsigny werd gedrukt en uitgegeven, wij noemen ‘Le Globe’. De ‘Globe’ dáár boven hen, was de citadel der vijanden, het arsenaal, waaruit de leiders van de revolutie van 1830 hun scherpste wapenen hadden gehaald. Het tijdschrift was gesticht in het jaar 1824 door Pierre DuboisGa naar voetnoot3), den talentvollen professor, die later afgevaardigde en directeur van de ‘Ecole Normale’ zou worden; hij-zelf - die zeer lang geleefd heeft: hij stierf eerst in 1874 op tachtig-jarigen leeftijd - was meer een ‘improvisator’ van artikelen en boeken, dan een eigenlijk geleerde. Maar hij was een uitstekend hoofd-redacteur, vol energie, stoutheid, vernuft, opgewektheid en fijnheid van geest. Hij had den 15den September 1824 zijn blad gesticht. Het was toen in quarto-formaat, ongeveer zooals onze vroegere ‘Nederlandsche Spectator’, met vier bladzijden in twee kolommen fijn gedrukt. Driemaal in de week kwam het uit, des Dinsdags, des Donderdags en des Zaterdags, terwijl het nummer van Zaterdag weldra een dubbel nummer werd. Het was in 't begin een zuiver letterkundig blad, en heette ‘Journal littéraire’. Maar in den kring der literatuur nam het geheel de nieuwe geestes-richting van Europa op. Waar iets nieuws werd gedacht, waar een fiksche aanloop werd genomen, waar een fijn gevoel zich openbaarde, waar met traditie werd gebroken, daar was dadelijk de ‘Globe’ bij de hand, en wees hij op het frissche verschijnsel. Goethe in zijn gesprekken met Eckermann prijst dat blad, en is telkens in Weimar benieuwd, wat het nieuwe nummer hem verrassends uit Parijs zal brengen. De beste jonge schrijvers en dichters werden medewerkers: Sainte-Beuve, Charles de Remusat, | |
[pagina 59]
| |
I.I. Ampère, Duvergièr de Hauranne, Guizot, Duchâtel, gaven telkens artikelenGa naar voetnoot1). Victor Hugo en Béranger schonken ‘primeurs’ van hun gedichten. En zij allen bewogen zich in de richting, die den val veroorzaakte der restauratie, der monarchie van de Bourbons. De literatuur alléén scheen weldra een te eng veld. Met 15 Augustus 1826 werd de titel dan ook eenigszins uitgebreid; het zou voortaan heeten: ‘Journal philosophique et littéraire’, en twee jaren later werd ook de politiek daarbij gevoegd, zoodat het blad van 16 Augustus 1828 af den naam droeg van ‘Journal philosophique, politique et littéraire’. Al dien tijd, tot op 15 Februari 1830, verscheen het blad in hetzelfde gemakkelijke formaat driemaal 's weeks. Met de Saint-Simonistische ideeën en school hield het zich zeer weinig bezig. Het waren de liberalen, die het woord hadden. Wanneer wij de oude deelen doorbladeren, dan vinden wij slechts een enkele maal den naam van Saint-Simon vermeld. Zoo wordt in het nummer van Zaterdag 21 Mei 1825 het verschijnen van het ‘Nouveau Christianisme’ even aangekondigd, en straks in het nummer van Zaterdag 4 Juni 1825 een soort van necrologie van den zoo even gestorven graaf gegeven. Overigens zwijgt men over de leer en spreekt men slechts met zekere schalkheid, in het nummer van 27 December 1825, over een brochure van H. Beyle (Stendhal) tegen die Saint-Simonisten, die onder den titel: ‘D'un nouveau complot contre les industriels’ juist verscheen. Wij vinden nog in het nummer van 9 September 1826 een eenigszins zijdelingsche polemiek tegen het blad der Saint-Simonisten ‘Le Producteur’, doch overigens gaat de ‘Globe’ de school voorbijGa naar voetnoot2). Van geheel het socialisme schijnt zelfs de richting, die in den ‘Globe’ den boventoon voerde, zeer weinig kennis te nemen, al wordt een enkele keer (zie blad van 14 Mei 1828) Owen genoemd, voor wien toen Joseph Rey uit Grenoble propaganda in Frankrijk maakte. Doch het blad ontwikkelde zich. Het had nu sinds Januari 1828 zijn bureau gevestigd in dat hotel de Gèvres (Rue Monsigny, bij de passage de Choiseul), waar ook de Saint-Simonisten huisden. Voorts had het in Augustus 1828 besloten ook als politiek blad werkzaam te zijn, en heette dus - zooals we reeds zeiden - het nummer van 16 Augustus 1828 voor het eerst ‘Journal philosophique, politique et littéraire’. De liberale staatkunde werd nu tegen de ministers van Karel X met felheid verdedigd, en toen de prins de Polignac in Augustus 1829 | |
[pagina 60]
| |
met zijn ministerie optrad, was er geen woedender tegenstand dan juist bij den ‘Globe’ te vinden. Op economisch en sociaal terrein scheen de ‘Globe’ ook volkomen eensgezind met de liberale leiders, die straks Louis Philippe tot koning zouden uitroepen. In het nummer van 4 Maart 1829 vindt men een lofrede op J.B. Say; in het nummer van 4 April 1829 een kritiek vol afschuw voor het werk van Buonarotti over Babeuf en diens ‘conspiration pour l'Egalité’. Toch was het opmerkelijk, dat een schrijver invloed op het blad verkreeg, die weldra een eerste rol onder de socialisten zou innemen: wij bedoelen Pierre Leroux, die onder het nummer van 5 Januari 1829 voor het eerst als ‘gérant’ van het blad vermeld stond. Met hem kwamen anderen, die niet zoo geheel afkeerig waren van het socialisme, bijv. de professor in de rechten Lherminier. En dit alles was te opmerkelijker, omdat de ‘Globe’ den kring van zijn werkzaamheid en invloed nog poogde uit te breiden, en met 15 Februari 1830 als dagelijksch blad, in het gewone groot folio-krant-formaat dier dagen, ging verschijnen. Voortaan wisselden in het jaar 1830 Pierre Dubois en Pierre Leroux elkander als ‘gérants’ van het blad af. Zij strijden mede tegen de ordonnanties van 25 Juli 1830 van Karel X. Zij helpen, om den opstand der Juli-dagen te doen zegevieren. In Augustus 1830 is Dubois weder de verantwoordelijke man van het blad, totdat Pierre Leroux hem nu voor goed vervangt. En ziet, allengs, in de tweede helft van 1830, wijzigt zich reeds eenigszins de toon. Men leest enkele kleine berichten en aankondigingen over de Saint-Simonisten in de krant, totdat in het nummer van 26 October 1830 voor het eerst een ernstige studie, van Lherminier, over de school en richting van Saint-Simon in den ‘Globe’ wordt opgenomen. Het was 't signaal, dat de onderhandelingen der leerlingen van Saint-Simon, om den ‘Globe’ te koopen, reeds begin van uitvoering verkregenGa naar voetnoot1). Sinds staan in het blad al de aankondigingen over de lezingen der Saint-Simonisten; treedt met 30 November 1830 Saint-Chéron (weldra Bazards schoonzoon) als mede-redacteur nevens Pierre Leroux op; wordt in het nummer van 6 December een fragment uit Barraults rede over den priester, in het nummer van 16 December een stuk van Barraults voordracht over het eclectisme en over Lamennais, in het nummer van 22 December 1830 een fragment uit een voorlezing van Laurent opgenomen. Weldra schrijven de andere Saint-Simonisten in het blad. Het nummer van 15 Januari 1831 bevat een zeer warm artikel van Carnot over de Poolsche zaak, en 18 Januari 1831 heeft de omzwenking van het blad de ‘Globe’ plaats. Pierre Leroux verklaart | |
[pagina 61]
| |
die langzame evolutie van het blad, en geeft een nieuw programma der redactie. Het blad heet nu ‘Le Globe, journal de la doctrine de Saint-Simon’. Terwijl aan het hoofd van het blad de drie motto's van het Saint-Simonisme prijken: ‘Al de sociale instellingen moeten tot doel hebben de verbetering van het zedelijk, stoffelijk, verstandelijk lot van de talrijkste en armste klasse der menschen.’ - ‘Alle voorrechten der geboorte, zonder uitzondering, zullen worden afgeschaft.’ - En eindelijk: ‘A chacun selon sa capacité; à chaque capacité selon ses oeuvres’Ga naar voetnoot1). Dit verkrijgen van het invloedrijke orgaan, dat in vele kringen werd gelezen, was zeer gewichtig, omdat de Saint-Simonisten daardoor in aanraking werden gebracht met andere belangen en kringen, dan waarmede zij tot nu toe zich hadden bezig-gehouden, ook met de politiek van geheel Europa, met de Poolsche questie en al dadelijk met de Belgische revolutie, naar welke Zuidelijke Nederlanden weldra allerlei zendelingen der school vertrokken; maar vooral ook was het van beteekenis, omdat het tijdstip der verwerving van dit orgaan samenviel met het feit, dat een gansche nieuwe partij allengs ook op het staatkundig terrein begon op te treden: de partij der arbeiders. Reeds was er gisting onder de massaas der werklieden in de fabrieken, en met de eischen dier arbeiders moesten de politieke heeren wel langzamerhand zich gaan vertrouwd maken. De ‘Globe’ kon hier een wegwijzer zijn. De propaganda der school - nu in het bezit van het weekblad ‘L'Organisateur’ en van het dagblad ‘Le Globe’ - ging dus ijverig voort. Ook de mondelinge voordrachten werden krachtig aangehouden. De kring der schrijvers van den ouden staf van den ‘Globe’ zette zich in aanraking met de Saint-Simonisten. Wel viel Lherminier, van wien men juist veel verwacht had, weldra af, doch Sainte-BeuveGa naar voetnoot2) bleef zeer aandachtig luisteren, en werd een zeer welwillend toehoorder en een oogenblik halve leerling, terwijl Pierre Leroux een bepaalde kracht in de school zou wordenGa naar voetnoot3). Het college was reeds in December 1830 versterkt door de opneming als leden van het college van Carnot, Jules Lechevalier en Michel Chevalier. Onder die leden van het college werd het werk nu eenigszins geregelder verdeeld. Olinde Rodrigues en Margerin werden tot een soort van bestendigen raad benoemd van Bazard en Enfantin, terwijl aan mevrouw Bazard, die in Januari 1831 zelfs in het ‘conseil privé’ werd opgenomen, de leiding van al de vrouwelijke adepten werd toevertrouwd. | |
[pagina 62]
| |
De vrouwen, of liever de questie van de vrouw in het Saint-Simonisme bleef echter de moeielijkheid uitmaken. Hier op dit punt begon het verschil tusschen Enfantin en Bazard zich scherper te openbaren. Ook reeds met mevrouw Bazard was Enfantin tegen het einde van December 1830 daarover in oneenigheid geraakt, toen deze zich beklaagde over een relatie van Jules Lechevalier met een actrice, wier hand hij wilde vragen. Discussies over geheel het leerstuk der vrouw hadden reeds plaats. Enfantin nam zelfs toen tegenover Bazard zulk een aanmatigende en besliste houding aan, dat enkele leerlingen het woord mompelden: ‘er komt een paus op’ (le pape se fait). Dit werd echter voor een oogenblik vergeten, en intusschen waren allen bedrijvig aan den arbeid. Het jaar 1831 begon onder goede voorteekenen. De missie in België scheen te gelukken. Men ging aldaar uitgeven het blad ‘L'Organisateur Belge’, waarvan het eerste nummer 29 Mei 1831 verscheenGa naar voetnoot1). De familie in Parijs breidde zich uit; ook nieuwe vrouwen traden toe met wier opvoeding en rangschikking mevrouw Bazard echter veel te stellen had. De nieuwe leer, door de leiders in hun voordrachten verkondigd, wekte overal bespreking en discussie opGa naar voetnoot2). Zij liet de menschen niet meer koel. Soms hadden de Saint-Simonisten bij hun voorlezingen reeds te kampen met rumoer, onlusten, samenscholingen en vervolgingen, zooals te Versailles, te Montpellier en elders. Maar hoofdzaak was, dat onder het publiek de onverschilligheid was gebroken. Te Parijs hadden na bijéénkomsten in de ‘Salle de la Redoute’ vijandige manifestatiën plaats, zoodat de | |
[pagina 63]
| |
zaal door de politie gesloten werdGa naar voetnoot1). Kortom er was leven. En terwijl enkelen afvielen - onder anderen in Juni 1831 Margerin, die tot de beste leiders had behoordGa naar voetnoot2) - bleven de overigen des te warmer in hun opvatting. De samensprekingen in het college, waar de vaststelling der leerstukken plaats had, werden telkens hartstochtelijker, sinds Enfantin zijn afwijkende meeningen verdedigde; een groote exaltatie maakte zich van al de gemoederen der Saint-Simonisten meester. In die stemming van geest en gemoed werd door hen op 8 Juli 1831 een groote communie gehouden. Het was een plechtige vergadering, die zij hielden, min of meer in kerkelijke vormen. De redevoeringen, die er uitgesproken werden, kregen eenigszins den toon en het karakter van een preek. Vooral Enfantin scheen met zijn gezwollen en vage woorden dien preek-toon wonderwel te treffen. Bazard bleef nog het soberst, ook toen hij het loonstelsel aanviel, en uitéénzette, dat men nog niet gereed was met de vaststelling van de leer der emancipatie van de vrouw. D'Eichthal weidde uit over de meer verheven opvatting der industrie, en Olinde Rodrigues bepaalde zich tot het constateeren van den vooruitgang der leer en secte sinds hij 31 December 1829 de leiding had nedergelegd. Ook mevrouw Bazard sprak over de roeping der vrouw. En om te toonen, dat men werkelijk in ernst een godsdienstige secte meende te kunnen zijn, werden in de samenkomst kinderen aangenomen en als het ware gedoopt (‘au saint baptême de l'égalité’)Ga naar voetnoot3). Aldus bevestigde men zich inwendig in de school. Uitwendig stelde men zich vooral in betrekking tot de klasse der werklieden. Men hield voor die werklieden geregelde reeksen voordrachten in verschillende wijken der stad. Carnot en Dugied hadden vooral de leiding dier voorlezingen, in welke het begrip | |
[pagina 64]
| |
‘associatie’ werd verduidelijkt. Ook Claire Bazard trad voor de werklieden als spreekster opGa naar voetnoot1). Henri Fournel werkte vooral in dien geest. Overeenkomstig zijn plannen was Parijs door de school verdeeld in twaalf arrondissementen, en voor elk dier afdeelingen was nu een bepaalde staf van Saint-Simonisten aangewezen: een directeur, een geneesheer, een apotheker, en vaste bezoekers; op die wijze meenden zij, door persoonlijke kennismaking en zelfopofferende hulp, de armoede te kunnen begrijpen en lenigen, en daardoor tot beter inzicht in het wezen der maatschappij bij te dragen. Geregelde vaccine werd door hen aan allen aangeboden, het geven en aannemen van aalmoezen tegengegaan. Kortom, waar zij onder het volk optraden, daar wenschten zij het niet te doen, om de arbeiders als het ware aan te werven tot een achterhoede van een liberale politieke partij; neen, zij stonden tegenover de liberale partij met haar constitutioneel goochelspel; zij wenschten op zuiver economisch terrein hier te blijven; zij vormden - als men wil - een eigen partij van den arbeid. Zij wilden geen wijzigingen van het bestaande, zooals Thiers en de Kamer beweerden, neen, zij wenschten iets geheel nieuws: een sociale politiek, die aan de proletariërs denzelfden rang zou verschaffen, welke door de Fransche omwenteling van 1789 aan de ‘bourgeoisie’ was gegeven. De ‘Globe’ werkte in dien geestGa naar voetnoot2). Om goed te kennen te geven, wat zij met dit alles bedoelden, werkten zij een voorbeeld uit, ontleend aan het constitutioneel leven. Het was 23 Juli 1831: de dag der opening der nieuw gekozen wetgevende kamers, en een ieder, die aan de zoogenaamde politiek mededeed, was verlangend te weten, wat de eerste regelmatige troonrede van Louis Philippe zou inhouden. Welnu, de Saint-Simonisten maakten zulk een ontwerp-troonrede op, zooals die, naar hun inzicht, wezen moest, en lieten dit ontwerp in hun ‘Globe’ van dien dag drukkenGa naar voetnoot3). Dat stuk luidde nu gansch anders dan de heeren Casimir Perier, Guizot en hun vrienden hadden kunnen droomen. Allervermakelijkst lachten die wijze heeren zeker het ‘waanzinnig’ stuk der Saint-Simonisten uit. Doch de toekomst der tijden heeft anders geoordeeld dan de bekrompenheid van Guizot en zijn vrienden. In de troonrede der Saint-Simonisten wordt een koning ondersteld, die zijn volk durft vóórgaan; hij geeft leiding aan de maatschappij; hij wekt op tot organisatie der industrie, door evenwicht te brengen tusschen productie en consumptie; hij wil door crediet-instellingen het kapitaal goedkooper | |
[pagina 65]
| |
aan den arbeid doen toereiken; hij wenscht door het oprichten van hypotheek-banken den onroerenden grond roerend te maken; hij ziet niet op tegen productieve uitgaven; is geen onbepaald voorstander der amortisatie van de Staats-schuld; hij verlangt eindelijk afschaffing van enkele indirecte belastingen, als op het zout; hij kan niet dulden, dat de loterij op de Staats-begrooting als middel van inkomst ten behoeve van den Staat voorkomt. Hij eischt voor den minderen man twee zaken: scholen en voorschot-banken. De kosten, die dit volks-onderwijs en dit bankstelsel zullen veroorzaken, moeten gevonden worden in een belasting op de successie en in een afschaffing van het collaterale erfrecht, ten voordeele van den Staat. De koning vraagt voorts afschaffing van de doodstraf. Hij eischt erkenning van het recht van associatie op elk gebied. De doorgaande strekking der begrooting wordt aldus door hem aangegeven: vermindering van het budget, dat de lediggang, het niets-doen, thans heft van den arbeid. Hoe wreven zich de doctrinairen van genoegen de handen, toen zij hun eigen troonredeGa naar voetnoot1) konden leggen naast zulke dronken frases! Ééne zaak trof echter ook hen, dat, ten gevolge van allerlei ‘malaise’, zooals zij het noemden, de werklieden meer en meer in ontevreden stemming kwamen te verkeeren. Er was in de nadagen van 1831 veel gebrek aan werk. Toen begonnen allerlei uiterste mannen en fracties zich te roeren, en vingen aan - met herinnering aan hetgeen tijdens de eerste groote revolutie van 1789 was gedaan - zoogenaamde ‘ateliers nationaux’ te eischen, waarin aan de werklieden dadelijk voorschot en arbeid zou kunnen worden gegeven. Die eisch werd hier en dáár geformuleerd, doch de Saint-Simonisten bestreden dit ruw en al te eenvoudig Staatssocialisme dadelijk in hun ‘Globe’. Zij verlangden niet zulk revolutionnair los grijpen in den gang der maatschappij; zij zagen daarin geen heil voor de toekomst; zij wenschten alles geleide- | |
[pagina 66]
| |
lijk en vredelievend tot stand te brengen; zij wilden met andere woorden een ‘evolutie’ der maatschappijGa naar voetnoot1). Zóó werkten zij allen aan die stille vervorming der plooien van onze samenleving. Leest men de rapporten en verslagen, die de leerlingen, aan wie een opdracht was gegeven, uitbrachten aan het college, dan ziet men, dat zij onvermoeid zich weerdenGa naar voetnoot2). Het was Bazard, die in dit korte tijdvak den toon aangaf. Zijn leus was toch in het hart te prenten: niet aan ijdel schijnvertoon te offeren, niet te willen schitteren, maar stil en kalm voort te arbeiden. Wat zij aan geld zelven bezaten, offerden zij willig. De rijken onder hen gaven telkens hun bijdragen, en dat was noodig, want al de pogingen voor de arbeiders liepen telkens op voorschotten en giften uit. Daarbij kostte de ‘Globe’ reeds geld. Het blad had onder hun handen slechts 500 abonnementenGa naar voetnoot3), en werd door hen voor-niet aan ieder, die het wilde ontvangen, uitgedeeld. Zóó werden 2500 exemplaren verspreid. Inderdaad geraakten zij reeds soms in financieele moeiten, en, terwijl zij bezig waren, om voor-goed - zooals zij meenden - den oorlog te voorkomen van hen die niets bezaten tegen de bezitters, begonnen zij zelven te bemerken, dat hun eigen kassen en middelen hen in den steek gingen laten. Doch zij wanhoopten niet; zij werkten voort en exalteerden zich. Schijnbaar was de eendracht en verstandhouding onder hen allen zeer groot. Doch ziedaar: men had buiten Enfantin gerekend. Hij wilde sterker en sterker de school in de richting eener Kerk stuwen; - en dan, hij wilde de questie der vrouw en van het huwelijk tot een oplossing brengen. Op dit laatste punt nu ontstond de breuk. De aanleiding tot het sterker grijpen in deze questie door Enfantin was het wets-voorstel, dat de bekende en invloedrijke | |
[pagina 67]
| |
afgevaardigde van Parijs, de baron de Schonen, in de Kamer deed om de echtscheiding weder in Frankrijk in te voerenGa naar voetnoot1). De catholieke Kerk begon zich dadelijk tegen dat ontwerp te verzetten, en wist werkelijk voor een vijftig-tal jaren in Frankrijk weder dat voorstel van de baan te schuiven. Allen echter, die aan den vooruitgang der maatschappelijke ontwikkeling geloofden, ondersteunden de poging, en de Saint-Simonisten hielden lange en warme discussies over dit onderwerp. Nu wist men reeds, dat Enfantin zonderlinge meeningen over het huwelijk had, doch hij had ze nog niet scherp geformuleerd. De indiening van het wetsvoorstel van de Schonen was voor hem een prikkel tot zulk een verklaring over te gaan. Zonderling! Het is in een brief van Augustus 1831 aan zijn eigen moeder, dat hij zijn meest aanstootelijke formules smeeddeGa naar voetnoot2). - Hij zette uitéén, dat hij, evenals zij die de echtscheiding voorstelden, twee vormen van huwelijk aannam: een duurzamen en een ontbindbaren. Maar hij meende, dat die twee vormen van den echt samenhingen met de tweederlei soort van gemoederen onder de menschen. Men trof toch dagelijks menschen aan met diepe affecties, en daarnaast lieden met levendige ontvlambare hartstochten. Beiden zochten bevrediging. Voor de eersten was het duurzame huwelijk het éénige verlangen. Voor de anderen mocht een meer veranderlijke vorm van echt gezocht worden, en de echtscheiding kon hier - mits goed geregeld - het middel worden, om weder huiselijken vrede te brengen, en de macht der prostitutie te verkleinen. Dit alles werd met voorbeelden ontwikkeld; voorbeelden, die hij later terugvoerde tot de twee door de poëzie geteekende typen: den Othello, die slechts gelukkig kan zijn met zijn Desdemona, die niets ziet dan die ééne vrouw en der wanhoop is prijsgegeven, als hij aan haar twijfelt, - en daartegenover den Don Juan, die van de ééne liefde naar de andere fladdert. Had hij het hierbij gelaten, dan zou alles nog misschien met de gewone vormen der samenleving zich hebben kunnen laten rijmen, maar Enfantin dacht nog aan een derde soort van vereeniging: een mystieken band tusschen de mannelijke en vrouwelijke ziel. Het was de invloed en bekoring van den priester of de priesteres, die hij op 't oog had. Die priester of priesteres moest het recht hebben, anderen te kunnen beminnen of door anderen te kunnen geliefd worden, wanneer die liefde | |
[pagina 68]
| |
een middel kon zijn om zielen te redden. Voor den priester of de priesteres was dus een reeds gesloten band van het huwelijk geen beletsel, om met vrouw of man, hetzij gehuwd of niet gehuwd, een geestelijk huwelijk aan te gaan. Hij en zij moesten in dit opzicht volkomen vrijheid hebben. Altijd uitsluitend in het geval, als de redding van een of andere ziel hierbij op het spel stondGa naar voetnoot1). Die theorie had nu Enfantin in het college verdedigd. Hij was daarmede al in Juni 1831 voor den dag gekomen. Vijf maanden van lange discussiesGa naar voetnoot2) had men aan de overweging van dat onderwerp reeds gewijd; vijf maanden van opwinding en van voortdurende spanning! Men had de questie der sociale bestemming van de vrouw in het college zoo grondig en zoo wetenschappelijk mogelijk pogen te onderzoeken. Men had de rol en taak van het huisgezin van alle kanten bezien. En meer en meer bleek het, dat men niet tot éénstemmigheid kon komen. Met smart werd die theorie der Saint-Simonistische vrouw opgebouwd. Want al die mannen waren, ook bij het bewerken van dit leerstuk, diep ernstig. Zij meenden groote evenredigheden te kunnen en te moeten geven aan de afwijkende opvattingen, die hen dreigden te scheiden. Trouwens, zij waren in de heilige overtuiging, dat zij werkten voor de toekomst. Elke nieuwe vorm van vereeniging van man en vrouw zou in de volgende eeuwen nog nawerken. Eens gebeurde het, dat, na een der debatten in het college, Bazard en Enfantin in de naast de vergaderzaal zich bevindende bibliotheek-kamer zich begaven, en dáár hun discussie weder opnamen. Zij stapten op en neder, van den éénen hoek der kamer naar den anderen, hun blikken kruisten telkens elkander, ieder hield een toon van gezag, bij het snel over en weêr raken der bewijsvoeringen, het was - zoo zeide Jean Reynaud, die bij hen kwam en toefde - alsof twee werelden slaags warenGa naar voetnoot3). In allen geval waren hier twee wereld-beschouwingen, die tegen elkander aanbonsden. | |
[pagina 69]
| |
Enfantin deinsde voor het moeielijkste niet meer terug. Het begrip van het ‘ewig Weibliche’ had zich van zijn gedachte en verbeelding meester gemaakt. Intellectueele wellusteling, dacht hij niet meer aan dat wat passend of voegzaam was voor de tegenwoordige vormen der maatschappij. Hij liet zich voortwiegelen op zijn eigen droomen. Een ware tragedie had echter plaats in den boezem van Bazard. Hij zag de schoone constructie van Saint-Simon, die de toekomst (naar zijn gedachte) voor zich had gehad, breken en in scherven vallen door de ontploffende bom, gezwaaid door de hand van Enfantin. Zijn anders zoo sterke natuur kon bij die ramp niet meer stand houden. Eens, op den 29 Augustus 1831Ga naar voetnoot1), kreeg hij op de kamer van Jules Lechevalier een aanval van beroerte. Zijn ledematen werden stijf, zijn tong was als gebonden, alleen zijn oog bleef flikkeren. En bij dit alles bleef Enfantin zijn beminnelijke theatrale kalmte bewaren. De discussies over dit onderwerp bleven in September en October 1831 aan den gang. Het publiek bemerkte wel is waar niet veel van de oneenigheid, en luisterde slechts naar de met vuur gehouden voordrachten, of las de goed in één geest gestelde stukkenGa naar voetnoot2). Doch in de school der leerlingen begon men partij te kiezen, over en weder. Enkelen wilden zeer bepaald, dat men die questie zou laten rusten, en dat men voort zou gaan met de zegenrijke inwerking op de maatschappij en de arbeiders-bevolking; zij wilden, dat men dat ‘praten’ nu zou staken, meer werk zou gaan maken van het handelen. Doch de meesten meenden, dat die kleine practische daden op zich-zelf niets beteekenden, en dat alles gewonnen zou zijn, als slechts de dogmatiek voor-goed was vastgesteld. Het was duidelijk, dat een sentimenteele godsdienst vat op hen had. Zij wilden mede-dobberen op de golven van het vreemde en onbekende; zij wilden met Enfantin een nieuwe wereld opbouwen, waarin de betrekking van man en vrouw ruimer en breeder werd opgevat dan in de tegenwoordige samenleving. Wankelmoedig was bij dat alles de houding van Olinde Rodrigues, die, als oudste en echte leerling van den graaf de Saint-Simon, den doorslag kon geven. Hij wilde het begrip van familie of van huisgezin, ten koste van alles, behouden, en moest in dat opzicht Bazard gelijk geven. Aan den anderen kant wilde hij blijkbaar de onderzoekingen der school nog niet sluiten, en zag hij den grooten invloed, dien Enfantin op de meeste leerlingen had. Hij liet gevoelen, dat, nu men eenmaal het begrip van ‘priester’ als leider en hoogste orgaan der maatschappij had aangewezen, men voor de gevolgtrekkingen van dat beginsel niet moest schrikken; in allen gevalle was de positie van zulk een priester of priesteres een uitzondering. Ten einde éénheid onder | |
[pagina 70]
| |
de twistende partijen te brengen, las hij nu 17 October 1831 een nota voor, over het huwelijk en de echtscheidingGa naar voetnoot1). Hij nam aan, dat er naast de intieme liefde, die man en vrouw onafgebroken en onverbrekelijk in het huwelijk voor elkander koesterden, plaats en ruimte kon zijn voor andere affecties, daar toch het leven te-gelijk individueel en sociaal is. De vraag was slechts, hoe ver de uitingen en de grenzen dezer andere affecties zich konden uitstrekken. Het antwoord op die vraag kon nu slechts gegeven worden door het eerste paar menschen, man en vrouw, dat aan het hoofd der Saint-Simonistische hiëarchie zou geplaatst worden. De eerste vrouw, die op den priesterlijken troon zou komen te zitten, kon alléén de wet der ‘convenances’ openbaren, wier overschrijding onzedelijkheid zou wezen. Zij zou ‘le code de la pudeur’ ontvouwen. Door deze vage zinsnede - ieder begreep het - was niet veel bijgedragen tot beslechting van den strijd. Rodrigues verschoof slechts de oplossing. De kamp en daarmede de opwinding der leerlingen begon op-nieuw. Grillige tooneelen hadden plaats. Soms profeteerde een der discipelen. Dan had een ander een visioen van verrukking. Er gebeurden voorvallen als vroeger bij de WederdoopersGa naar voetnoot2). Soms duurde in een zaal - waarvan de deuren zorgvuldig gesloten en de muren voor het gehoor der buitenwereld ondoordringbaar waren - de discussies geheele dagen, geheele nachten, zonder tusschenpoos, zonder afleiding, zonder rust. Het geschiedde, dat enkele jongelieden, minder in staat als hun metgezellen, om deze verterende worstelingen uit te houden, soms duizelden en flauw vielen. Men droeg hen dan weg, doch hield niet op met de discussie. Er moest een eind aan dit alles komen. Bazard was als een rots: hij week niet van zijne verklaring, die hij 1 October 1830 met Enfantin aan den voorzitter der Kamer van afgevaardigden had afgegeven. Claire Bazard was daarbij, nu zij ten volle de strekking van Enfantins leer meende te begrijpen, verontwaardigd. ‘Hij wil een serail - zoo riep zij uit - en ik wil er niet van weten’Ga naar voetnoot3). Men schreef het begin van November 1831. Op den 8sten van die maand was er door bemiddeling van Olinde Rodrigues, die voortdurend nog op het zedelijk karakter van Enfantin bleef nadruk leggen, een soort van verzoening tot stand gebracht. Maar reeds den llden November 1831 bleek die eendracht een schijn, een zeepbel. Bazard en zijn vrouw scheidden voor-goed zich van Enfantin af. Met Bazard gingen uit de gevestigde school o.a. Carnot, Pierre Leroux, P. Cazeaux, Ed. Charton, Dugied, Saint-Chéron, Jean Reynaud, straks Transon en Jules LechevalierGa naar voetnoot4). |
|