De socialisten: Personen en stelsels. Deel 3: Tijdvak tusschen de jaren 1830 en 1850, eerste helft: Frankrijk
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIV.Die voordrachten brachten ons reeds in het jaar 1830, en wij moeten nog de gebeurtenissen onder de leerlingen zelven in het jaar 1829 nagaan. Door deze voorlezingen, die, zooals wij zeiden, in December 1828 begonnen, werd het eigen leven, de gisting der denkbeelden onder de jonge Saint-Simonisten zeer opgewekt. Hetgeen in de voordrachten aan het samenstroomend publiek werd verkondigd, was de vrucht en de conclusie van allerlei warme debatten en betoogen. Het college stelde dan, na over en weder alles gehoord te hebben, het geloofs-artikel vast, dat door Bazard in zijne voorlezing zou worden medegedeeld. Aan het besluit der meerderheid over elk aan te nemen dogma onderwierp men zich. Doch het werd steeds moeielijker zekere éénstemmigheid te verkrijgen. Enfantin toch wilde verder gaan dan de anderen, en had een belangrijken steun in den jongen genialen Eugène Rodrigues gekregen. Reeds in Juli 1827 had Enfantin eens een strijd met Bazard | |
[pagina 44]
| |
aangebonden over de rol van het gevoel. Thans, een jaar later, begon hij zeer afwijkende en excentrieke denkbeelden in het college te uiten over de taak der vrouw. Hij mengde in alles zekere mystiek. In al die beschouwingen over den godsdienst, in dat weder opwekken van het begrip van God in de sceptische Fransche maatschappij, ging hij met hartstocht en warmte mede. Hij gaf, waar hij kon, hier den toon aan, en was vervuld met questies van eeuwig leven, van onsterfelijkheid. Eindelooze discussies hadden soms plaats, en meer en meer bleek het, dat er een progressieve en meer behoudende richting in het college was. Trouwens men was reeds zooverre verwijderd van de eerste grondslagen der eigenlijke leer van den graaf de Saint-Simon, er scheen dus geen reden om nu stil te blijven staan. Doch zij die bang waren voor buitensporigheden, en daarin een klip zagen, waarop de geheele school zou kunnen stranden, werden, ten gevolge van den drang der anderen om voorwaarts te spoeden, eerder iets conservatiever. Een enkele onder hen - Buchez - begon zijn enthousiasme te verliezen, en werd, sinds September 1829, zeer lauwGa naar voetnoot1). Voorloopig merkte de wereld nog weinig van dien strijd. Gedurende het gansche jaar 1829 kwamen zeer belangrijke aanwinsten van uitstekende nieuwe adepten. Zoo liet zich in hun rangen opschrijven de talentvolle Charles Duveyrier, de later zoo vermaarde publicist onder Napoleon III. Sainte-Beuve heeft hem een zijner warmste studiën toegewijd. Hij schildert hem ‘met zijn fijne, rijzige gestalte, zijn vasten, veêrkrachtigen stap, zijn opgewekten gang, zijn hoog voorhoofd, doch vooral met zijn oog, overhuifd door een donkeren wenkbrauw, met dien wijden oogappel, die begeerig was de gansche wereld in zijn kring op te nemen, met dien blik, die u doordrong en in u dook. ‘De oude Grieksche dichters - zoo gaat hij voort - hadden een enkel woord om de twee begrippen van licht en van mensch uit te drukken; alsof de mensch in waarheid de vuurbaak der beschaving was. Nooit heb ik Duveyrier ergens binnen zien treden, zonder mij die wisseling van woorden en verbinding van denkbeelden te herinneren. Indien de mensch een denkend riet is, dan is het riet bij hem aan den kop door het vuur aangestoken en altijd lichtend en stralend’Ga naar voetnoot2). Hij heeft van alles geschreven, ook opmerkelijke drama's, doch den meesten invloed had hij later als journalist door politieke geschriften. Wij noemen bijv. zijn ‘Lettres politiques’ onder de regeering van Louis Philippe in twee deelen (1843) verschenen. Doch vooral onder het tweede keizerrijk werd hij door zulke staatkundige stukken een man van belang. Als Napoleon III in 1855 aan middelen begint te denken, om de kaart van Europa te vervormen, laat hij Ch. Duveyrier zijn beroemde brochure over een Europeesch congres schrijvenGa naar voetnoot3). Hij stierf in | |
[pagina 45]
| |
1866. En naast Charles Duveyrier kwam uit rijke Israëlietische bankiers-kringen Gustave d'Eichthal, die tot nu toe, zoekende en naar waarheid dorstende, in de school van Auguste Comte was geweest, doch deze positieve studiën weder vaarwel zegde, om geheel en al op te gaan in ethnologische en religieuse onderzoekingen. Voortaan zou hij zich bijna uitsluitend bezighouden met geschriften over deze onderwerpen uit te geven. Hij was in 1804 geboren en zou in 1886 sterven. Bekend zijn zijne studiën over Griekenland, over het Boeddhisme en over het Oude en Nieuwe TestamentGa naar voetnoot1). Zijn verspreide opstellen over bijbelsche kritiek zijn na zijn dood door zijn zoon uitgegeven. In de school bepleitte hij vooral het erkennen en waardeeren der ‘nieuwe geestelijke macht.’ Hij hechtte zich bijna hartstochtelijk aan Enfantin, toen deze de rol van religieusen profeet trachtte aan te nemen, en werd in den kring der leerlingen toen de ‘seide’ genoemd, maar eigenlijk was er geen, die zoo dikwijls met Enfantin redetwistte, doch altijd over de door hen beiden zoo geliefkoosde godsdienstige stellingen. In diezelfde dagen, in het najaar en tegen het einde van 1829, kwamen dan nog andere jonge aanhangers zich bij hen aansluiten. Wij noemen den ingenieur Edmond Talabot, die reeds in 1831 zal stervenGa naar voetnoot2), wij denken aan Floret uit het Zuiden van Frankrijk, en vooral aan enkele nieuwe leerlingen van de Polytechnische school, onder wie ook Bineau, die later minister van financiën onder Napoleon III zou worden. Ten gevolge van deze uitbreiding der richting werd weder levendiger de behoefte gevoeld, om toch ook in de drukpers een eigen orgaan te hebben. Voor geregelde polemiek en vaststelling van enkele regelen was een periodiek blad onontbeerlijk. De mondelinge voordrachten moesten met die schriftelijke uitéénzettingen hand in hand gaan. Vooral Laurent hield zich met het ontwerpen van zulk een blad bezig. Zóó ontstond het weekblad ‘L'Organisateur, Journal des progrès de la science générale’, waarvan | |
[pagina 46]
| |
het eerste nummer 15 Augustus 1829 verscheen. In den aanvang hield zich dit blad eenigszins op de vlakte, en bestreed het meer in het algemeen den ‘retrograden’ geest; weldra echter werden de artikelen meer bepaald Saint-Simonistisch. De beste leerlingen, vooral Laurent, Carnot, Jules Alisse, Fournel, Transon, d'Eichthal, Duveyrier werkten mede, terwijl geregeld in dat blad de voordrachten opgenomen werden van Bazard, behelzende de expositie der leerGa naar voetnoot1). Ook de conferenties van het college en van de andere kringen werden met ijver voortgezet. Het nieuwe was, dat aan de vergaderingen en kringen dames begonnen deel te nemen, zooals de echtgenooten van Bazard, Fournel en Sarchi en een zuster van Olinde en Eugène Rodrigues. Vooral de bijéénkomsten van den Woensdag waren werkplaatsen der gedachte. Natuurlijk waren de denkbeelden aan het gisten over al de nieuwe opvattingen, die Enfantin verdedigde: zijn ideeën over God-materie, over de vrouw, en over het toekomstig leven, waren nog altijd aan de orde, doch bleven altijd questies, daar tegen het einde van 1829 nog geen beslissing daarover werd genomenGa naar voetnoot2). Toch was het duidelijk, dat er onder de leiders zelven een rangorde of hiëarchie moest worden ingesteld, vooral daar Buchez ging tegenwerken. Er dreigde anders in den kring anarchie binnen te sluipenGa naar voetnoot3). Zóó kwam dan 31 December 1829 de vaste hiëarchie tot stand, en wel op een vergadering in het appartement van Charles Duveyrier. Olinde Rodrigues hield bij die gelegenheid de redevoering. Hij, de oudste en eigenlijke leerling van den graaf de Saint-Simon, gaf het voorbeeld van zelfverloochening. Hij trad zelf terug en droeg de leiding der school over aan Bazard en EnfantinGa naar voetnoot4). Te beginnen met 1o Januari 1830 was dus de geheele school met haar orgaan ‘L'Organisateur’ onder een tweemanschap gebracht. Alles kreeg nu vastere lijnen. Het bestuur werd gezuiverd. Uit het college trad Buchez. Het zou voortaan bestaan uit Olinde Rodrigues, Bazard, Enfantin, Laurent, Margerin en Eugène Rodrigues. Doch nauwelijks was het op die wijze geconstitueerd, of het verloor nog in dezelfde maand Januari door den dood Eugène | |
[pagina 47]
| |
Rodrigues, den bemirmeliiken jongen dweperGa naar voetnoot1). Het werd toen 20 Januari 1830 aangevuld met Barrault, d'Eichthal en Rességuier. De kring, die in rang dadelijk na het college volgde: ‘Le petit Mercredi’, verloor wel is waar Boulland en de twee gebroeders Alisse, die met Buchez uittogen, doch bleef nu bestaan uit Sarchi, Pereire, Carnot, Barrault, Fournel, Dugied, Duveyrier en Jallat. Ook die kring werd uitgebreid, onder anderen met Saint-Chéron, die een jaar later de dochter van Bazard zou huwen, en met Jules Lechevalier. Men rekende, dat tot de eigenlijke hiëarchie van het bestuur in Parijs veertig personen behoorden. De andere leerlingen waren in lagere kringen - ‘le troisième dégré’, enz. - ingedeeld, ze zagen nog altijd hun reien vergrooten. Tot zelfs in Algiers traden adepten (vooral uit het leger) toe; bekend is het, dat aldaar in die dagen de later zoo bekende militairen de Lamoricière en de Chabaud-Latour aanhangers der Saint-Simonistische school waren. In Parijs vestigden de leiders hun hoofd-zetel in een huis der straat Monsigny, bij de passage de Choiseul, in een betrekkelijk groot gebouw, vroeger het hotel de GèvresGa naar voetnoot2). Aldaar werd op de tweede verdieping de drukkerij en uitgave van den ‘Organisateur’ ingericht. Enfantin ging dáár op de tweede ‘étage’ wonen met Transon, Lechevalier en Cazeaux. De Saint-Simonisten zouden ook dáár hun meer vertrouwelijke vergaderingen houden. In datzelfde huis was sinds Januari 1828 op de derde verdieping geplaatst de uitgave en drukkerij van het beroemde tijdschrift der liberalen: ‘Le Globe’. Aldus waren zij vlak bij de school, die zij bestreden. Van uit die Rue Monsigny werden nu allengs alle mededeelingen en geschriften der leerlingen van Saint-Simon in de wereld gezonden. Zij allen bleven werken, schrijven en praten. Zondagsavonds kwamen de meer vertrouwde vrienden ter receptie bij mevrouw Claire Bazard, die allengs veel invloed op de leiders der school verkreegGa naar voetnoot3). Alles had zich thans misschien geregeld ontwikkeld, indien niet Enfantin met geheel eigenaardige beschouwingen zich was gaan bezig houden, waardoor zijn samengaan met Bazard op den duur hoogst moeielijk werd. Met een enkel woord hebben wij het reeds vermeld. In het geheele jaar 1829 zien wij Enfantin aan den arbeid om al de meer excentrieke kanten van de leer uit te werken, die in de tweede reeks voordrachten van de Expositie der leer van Saint-Simon bereids waren aangeduid. Hij nam het leerstuk over den priester | |
[pagina 48]
| |
bij het woord, en ging zich allengs werkelijk als Saint-Simonistisch priester gedragen. Hij begon priesterlijke bediening uit te oefenen; sprak zijn vrienden toe als broeders; troostte vrouwelijke bloedverwanten van nu en dan stervende Saint-Simonisten, bijvoorbeeld, de zuster van den gestorven vriend van der Marck; hield een uitgebreide bijna herderlijke briefwisseling met zijn nichten; en was voortdurend in de weêr als oefenaar en leider der conscientiënGa naar voetnoot1). Zeker zouden Bazard en zijn vrienden hem dat volkomen gegund hebben - ook waar hij, bij die vertroosting en leiding, zeer eigenaardige kracht toeschreef aan de werking en invloed van fraaie vormen en schoonheid - wanneer hij slechts de eenigszins netelige questie van den maatschappelijken toestand der vrouw nog wat had laten rusten. Van harte was het hem geoorloofd, te peinzen over het wezen Gods (geest en materie tegelijk) en over het leerstuk der onsterfelijkheid, in zooverre de hier op aarde gestorvenen telkens een nieuw leven weder zouden opnemen, maar zijn voortdurend terugkomen op de positie van de vrouw, maakte dat juist die questie aan de orde moest worden gesteld; en Bazard en de zijnen hadden nog geen oplossing hierover te geven en wilden dat vraagstuk nog verdagen. Doch Enfantin behandelde bij voorkeur die bedenkelijke en voor hem aanlokkelijke vraag. In half sentimenteele, half zinnelijke, doch in allen geval zeer onbevallige brieven schreef hij daarover lange redeneeringen aan zijn nicht, de zuster van den generaal Saint Cyr. Hij zocht naar het onderscheid tusschen man en vrouw, en was wonder-wel in zijn schik, toen hij de stelling had uitgevonden, dat de vrouw liefheeft, en de man daarentegen bemind wil zijn. Hij verdiepte zich in de waarde en eigenschappen der schoonheid, betoogde, dat de schoonheid vooral een gave Gods was, en dat de vrouw niet alleen in de danszaal schitteren, maar ook in den tempel moest stralen. Weldra kwam hij tot de slotsom, dat men God zelf zich als mannelijk en vrouwelijk beginsel, tot één vereenigd, moest voorstellen: ‘un Dieu androgyne’, en consequent voortredeneerende, vorderde hij naast den priester, zooals Bazard dien in zijn ontvouwing der leer had geteekend, de priesteres. De priesteres moest op haar wijze hetzelfde doen als hetgeen de priester zou volvoeren. Zij zou ook vooral moeten medehelpen de prostitutie - de groote sociale ziekte - te bestrijden, en de verloren kinderen der schoonheid tot regel en orde terug te voeren. Enfantin werd hoe langer hoe meer overtuigd, dat die priesteres een volstrekte noodzakelijkheid was. Hij begon haar reeds te zoeken. Hij schreef allerlei leemten, die hij in het stelsel van den graaf de Saint-Simon zag, toe aan de afwezigheid der vrouw bij Saint-Simon. Men moest die fout verbeteren; bij het vaststellen der nieuwe leer wel degelijk den invloed der vrouw toelaten; aan de inwerking der schoonheid volle | |
[pagina 49]
| |
speelruimte geven, en in het algemeen de uitspraak der vrouw als gezag eerbiedigen. Het uitgangs-punt der gepeinzen en gedachten van Enfantin over dit onderwerp leidde dus tot den eisch, die in onze eeuw na hem zoo dikwijls is gesteld, namelijk: der emancipatie van de vrouw. Aan de vrouw moest volkomen gelijkheid van rechten worden gegeven als aan den man: in het huwelijk stonden beide partijen gelijk. Die volkomen gelijkstelling zou leiden tot meer eerbiediging van de vrouw, tot wering der prostitutie, tot reiner leven en tot gezonder huwelijks-opvatting, in zooverre het huwelijk niet enkel zou gezocht worden om den bruidschat en den rijkdom. Maar naast en nevens die vrij begrijpelijke stellingen, zag men reeds in het brein van Enfantin wonderlijke en grillige denkbeelden ontkiemen, over den invloed van den priester of de priesteres op al de Saint-Simonisten, ook op hen of haar die reeds gehuwd waren. De priester zou huwelijken kunnen ontbinden en den man of vrouw, die zijn of haar echtgenoot niet meer liefhad, kunnen voeren tot een hart dat liefde inboezemde. Hijzelf kon in zekere gevallen, om waarachtig invloed te hebben, een soort van mystieke minnaar zijn, en de priesteres zou den invloed van haar liefde ook zinnelijk kunnen laten gevoelen. Op die wijze werd de gesloten schakel van een huwelijk vrij wijd geopend; de gevolgen waren minstens zonderling: om prostitutie te weren, zou overspel worden gewettigd!Ga naar voetnoot1) In de school van Saint-Simon werd, tijdens het voorjaar van 1830, ijverig over al die denkbeelden gestreden. Die begrippen bleven echter nog alléén subjectieve opvattingen van Enfantin. Het college nam ze niet aan als geloofs-waarheden. Wat echter meer en meer bleek, was het verwonderlijk zelfgevoel dat Enfantin vervulde. Dat zelfgevoel uitte zich ook in zijn persoonlijk optreden. Trouwens, volgens zijn theorie, had men invloed op zijn mede-mensch, niet enkel door de argumenten, die men bezigde, maar door blik, houding, gebaren, kortom door invloed van persoon op persoon. Vandaar de waardigheid, die hij in zijn spreken en in zijn bewegingen ten toon ging spreiden. Vandaar het gewicht, dat hij ging leggen op kalmte. In Mei 1830 schreef hij een brief aan Charles Duveyrier, om zulk een kalmte in alle opzichten te waardeeren; een zonderlingen brief, aan welks inhoud door hem zelven en zijne leerlingen buitensporige prijs is gehecht. Door dien brief, zeide hij later, stichtte hij in werkelijkheid de hiëarchie, die tot nu toe slechts in naam bestond. Door dien brief rehabiliteerde hij het begrip van gezag. Later nog (18 Februari 1832) liet hij zich ontvallen, dat men blind geloof kon hebben in hem, die zulk een brief had geschreven. Hoe dit zij, in elk geval bewees de brief, dat Enfantin aan zijn eigen superioriteit niet twijfeldeGa naar voetnoot2). | |
[pagina 50]
| |
En dat gevoel van eigenwaarde en van verheffing van zich-zelf werd nog nadrukkelijker geuit in een tweede brief, dien hij, in Juni 1830, over het begrip van het Eeuwige leven, weder aan Charles Duveyrier schreef. Ruiterlijk en zonder omwegen verklaarde hij zich daarin tot den zoon en opvolger van den apostel PaulusGa naar voetnoot1). Er was dus reeds tweestrijd tusschen Bazard en Enfantin, daar Bazard, evenals zijn vrouw, van die nieuwe fraaie theorieën niets wilde weten, en zich bleef bepalen tot de strekking der leer, zooals hij ze in zijn voordrachten had uitééngezet. Hij achtte het de voor de hand liggende taak der school, thans in den zin dier voordrachten op de maatschappij te werken en haar geleidelijk te vervormen. Doch terwijl zij beiden aldus, elk op zijn eigene wijze, het werk der school wilde voortzetten, werden zij eensklaps verrast en opgeschrikt door de Juli-revolutie van het jaar 1830, die aan de staatkundige liberale school een onverwachte zegepraal en heerschappij verschafte. |
|