De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijX.Terwijl nu de organisatie van de ‘Universal Community Society of Rational Religionists’ als een min of meer los net over Groot-Britanje zich begon uit te strekken, terwijl het boek ‘The New Moral World’ als volledig wetboek van zedenleer en zedenlessen allengs gereed kwam, terwijl het weekblad van dienzelfden naam niet ophield de schare der volgelingen te vervullen met nieuwen moed en geestdrift, begreep men, in Owens kring, dat nog eens de grootsche poging gewaagd moest worden, die tot nu toe slechts te-leurstellingen had opgeleverd: de vorming namelijk van een waarachtige communiteit op het land. Motherwell, Orbiston, Ralahine, Nieuw-Harmony met al de daaraan verbonden satellieten, waren één voor één mislukt. Beteekende echter de leer van Robert Owen iets, dan moest de oprichting van zulk een gemeenschappelijke landbouw- en nijverheids-kolonie uitvoerbaar blijken. Wel werden hier en dáár in Engeland zulke gemeenschappelijke vestigingen beproefd: zoo Manea Fen in Cambridgeshire, zoo Pant Glass in WalesGa naar voetnoot2), maar meestal waren het niet altijd goed beraamde aanloopen of plannen. Het kwam er nu op aan, een communiteit, door alle volgelingen van Owen gesteund, goed voor te bereiden, haar dan stevig te vestigen, en aldus een overtuigend bewijs, een proef op de som, van Owens theorieën te leveren. Het congres der ‘Rational Religionists’, in welke vereeniging zich nu de ‘Association of all Classes of all Nations’ had opgelost, nam in Mei 1839 de zaak ter harte. Men besloot tot den aankoop of erfpacht van grond. Na allerlei opneming en onderzoek werd in Augustus van het jaar 1839Ga naar voetnoot3) overgegaan tot een erfpacht voor 99 jaren van meer dan 500 Engelsche acres, gelegen in het Zuiden van Engeland, het graafschap Hampshire, niet ver van Southampton. Aldaar zou het gebouw opgericht worden. Aldaar zou een kern (een ‘nucleus’) voor een toekomstige samen-leving, een model voor een menschelijke maatschappij, worden geves- | |
[pagina 345]
| |
tigdGa naar voetnoot1). Het landgoed heette ‘The Tytherly Community’, en werd ook ‘Queenwood’ genoemd, naar het belangrijkste deel. De grond was wel niet uitstekend, maar toch goed; de ligging was fraai en de lucht gezond. Terwijl Aldam, een knap landbouwer uit Derbyshire, zich ging bezighouden met de akkers en velden in cultuur te brengen, onderzocht men welke bedrijven er zouden kunnen worden aangevangen. Daar stroomend water en steenkolen ontbraken, kon er geen fabriek worden neêrgezet: men moest zich bepalen tot de keuze van handwerken of ambachten. Naar zulke beroepen, die dus weinig kapitaal vereischten en meer geoefenden handen-arbeid veronderstelden, werd dus omgezienGa naar voetnoot2), bijvoorbeeld naar het opzetten van een drukkerij, naar het vervaardigen van uurwerken. Vooral de heeren Finch en Green hielden zich met een onderzoek naar zulke geschikte bedrijven bezig. Ook William Pare en George Fleming hielpen met hun raad. Owen liet hen begaan. Over het algemeen bespeurt men nu zelfs een zekere geneigdheid bij Owen, om zijn volgelingen bij de eerste organisatie te laten optreden. Misschien achtte hij zich-zelven in die dagen, op zijn zeventig-jarigen leeftijd, reeds te veel zuiver theorist, ook in zooverre hij elke afwijking of wijziging van het in zijn boek neêrgeschreven stelsel zou willen afkeuren, terwijl toch hier, bij de eerste inrichting, zeer dikwijls met de bestaande omstandigheden moest rekening gehouden, in één woord geplooid moest worden, en dus alles een eenigszins anderen vorm kreeg dan Owen had bedoeld. Toen echter William Galpin uit Dorchester hem een verwijt maakte van die terughouding toonde hij zich dadelijk bereid, het toezicht op Tytherly te aanvaardenGa naar voetnoot3), Allengs werd nu de plek op het landgoed uitgezocht, waar het gebouw zou moeten oprijzen. Het zou aan den grooten weg van Sarum naar Winchester komen te staan, dicht bij een klein bosch, en met een uitzicht op een schoone valleiGa naar voetnoot4). Langzamerhand werden reeds gezellen aangeworven en werden giften in ontvangst genomen. Giften van allerlei aard. De verschillende socialisten in Engeland zonden van alles naar de pachthoeve: de één stuurde kippen en fazanten, de ander messen en vorken, een derde matrassen en dekens, een vierde boeken en papier, een vijfde ijzeren platen; kortom allerlei stroomde toeGa naar voetnoot5) | |
[pagina 346]
| |
Dit alles was uitstekend, doch de zaak moest allereerst financieel goed geregeld worden. De erfpacht - in het begin £350 jaarlijks, doch verminderend in bedrag wanneer achtereenvolgens zekere afbetalingen werden gedaan - en de gelden voor het stichten van een gebouw moesten nu gevonden worden, doordat elk der afdeelingen van de associatie (‘The Universal Community Society of Rational Religionists’) tot bijdragen zich zou verbinden. Werkelijk kwamen inteekeningen: van Oldham (£38), Birmingham (£80), Sheffield (£60), Worchester (£61), Coventry (£121), Leicester (£60), Nottingham (£60), Northampton (£17), Glasgow (£20), Edinburg (£230), enz., enz. Die sommen zouden dan vermeerderd kunnen worden met opbrengsten van wekelijksche bijdragen der leden van 6d., met dien verstande, dat zulke bijdragen, wanneer zij te zamen een £ uitmaakten, een aandeel van Tytherly vertegenwoordigden. Voorts maakte Owen een plan gereed voor een: ‘Home Colonisation Society’, welke maatschappij, tot vestiging van binnenlandsche kolonies, niet anders deed dan bijdragen te verzamelen voor Tytherly, in welke taak die maatschappij bij het begin zeer goed slaagde. Intusschen was veel geld noodig, want men moest nu langzamerhand het gebouw oprichten. Gedurende het geheele jaar 1840 maakte men plannen voor zulk een groote huizinge. Eindelijk begon men September 1841 met den bouw. Intusschen waren dus reeds twee jaren verloopen, en niet zonder wrijvingen en onaangenaamheden. Op het congres der ‘Universal Community Society of Rational Religionists’, van Mei 1840, was, daar de heer Finch (die tot nu toe het meeste werk te Tytherly gedaan had) ernstig ziek was geworden, tot gouverneur van Tytherly benoemd de heer Ch. Fr. GreenGa naar voetnoot1). Deze moest al dadelijk constateeren, dat de chef der landbouw-verrichtingen, Aldam, zich wilde terugtrekken, en zulks ook deed, omdat hij allerlei moeielijkheden ondervond bij het gemeenschappelijk bewerken van den grond. Doch nog sterker werden de te-leurstellingen, toen het bleek, dat voor alle bedrijven, die te doen waren, de verschillende gezinnen, welke men te Tytherly had bijeengebracht, niet zeer geschikt waren. Er waren 75 menschen aangenomen: mannen, vrouwen en kinderen. Zij brachten natuurlijk de gewoonten uit de oude veroordeelde wereld mede, en het gevolg was - volgens een rapport van Fleming van 20 Augustus 1840 - dat de atmosfeer der gemeenschap dreigde te bedervenGa naar voetnoot2). Toch was er nog geen spoor van moedeloosheid bij Owen en bij zijn onmiddellijke leerlingen. Robert Owen was druk in de weêr te Tytherly een model-school-inrichting te ontwerpen: ‘a normal community school’, zooals hij | |
[pagina 347]
| |
het noemdeGa naar voetnoot1). Doch één onheil werd toch al weder ondervonden. Het bleek, dat de heer Green niet de rechte man op de rechte plaats was, of dat hij er aan wanhoopte, orde in Tytherly te brengen. In October 1840 werd hij dus als gouverneur vervangen door den heer Rigby, terwijl hij iets later, in April 1841, naar Amerika stevende, om, volgens zijn zeggen, zijn eigen geldmiddelen wat te herstellen, en zoo mogelijk een communiteit in de nieuwe wereld te vestigenGa naar voetnoot2). Sinds het vertrek van Green werden de werkzaamheden met meer éenheid en toezicht geleid. Afgewezen werden alle plannen, om Tytherly als het ware te amalgameeren met andere communiteiten, elders in Engeland gelegen: bij voorbeeld met Manea FenGa naar voetnoot3). De knappe Aldam, al stond hij niet meer aan het hoofd van het landbouw-bedrijf, bleef toch zijn raad niet onthoudenGa naar voetnoot4). Rigby kon in November 1840 gunstige berichten over geheel den stand van zaken geven. De oogst van tarwe, aardappelen, knollen, appelen, enz. was niet onbevredigend. De keuken was goed. De bevolking was wel is waar gedund: zij bestond nu slechts uit acht mannen, vier vrouwen en zeven kinderen, doch onder hen heerschte nu voorbeeldige ‘harmonie’. Zij hadden allen afzonderlijke kamers. Zondags werd niet gewerkt: er werd dan een lezing of voordracht gehouden, waartoe de pachters uit den omtrek ook werden uitgenoodigd. Op Maandagavond was er danspartijGa naar voetnoot5). Allengs werden nu ook voor een school en drukkerij de noodige voorbereidingen getroffen. Men herdacht in den winter van 1840 het eerste jaar van het bestaan van Tytherly, en ging met lust in de lente van 1841 aan het werk. Op het congres van Mei 1841 der ‘Universal Community Society of Rational Religionists’ werd dus thans - daar ook de geldelijke bijdragen bleven toevloeien - besloten allengs over te gaan tot het stichten van een groot gebouw te Tytherly. Het gebouw, waaraan men in het najaar van 1841 aldus begon, verrees overeenkomstig plannen en teekeningen van den heer Hansom. Hij was een kundig, geniaal architect, die zijn verdienste had getoond door den bouw van het schoone stadhuis te Birmingham, en zijn naam zou bekend maken door de constructie van het naar hem genoemde twee-wielig rijtuig, dat door Londen snortGa naar voetnoot6). | |
[pagina 348]
| |
William Pare, die te Birmingham woonde, had op hem de aandacht gevestigd. Hij ontwierp voor Tytherly een gebouw, dat als een soort van landhuis of kasteel met twee verdiepingen, niet ver van de boerderij, sierlijk uit het geboomte zou oprijzen. De platte-grond had den vorm van een groote TGa naar voetnoot1). De bovenste horizontale streep verbeeldt het vóórgebouw en toont den vóórgevel. Die gevel doet eenigszins, doch zeer in de verte, denken aan dien van ons Rijksmuseum te Amsterdam, Door twee torens werd de vlakte van den gevel in drie deelen afgedeeld. Op de eerste verdieping werd het middendeel ingenomen door de groote zaal, die ook voor eetzaal diende, terwijl aan beide zijden een spreekzaal (één voor de mannen en één voor de vrouwen) werd gevonden. In de verticale lijn was de keuken, waren badkamers, terwijl in de achterste horizontale lijn lokalen voor de scholen werden in orde gebracht. De tweede verdieping bestond vooral uit afzonderlijke kamers voor de bewoners der kolonie. In elke kamer was door middel van een leiding water te bekomen. Des winters werden alle kamers en gangen door een calorifère verwarmd. Op kleine rails werd het eten in wagentjes naar de eetzaal gebracht. In alles was voor gemak gezorgd. Doch ook dit keer had men, evenals te Orbiston, het model der parallelogrammen niet nagevolgd, dat Owen steeds als toonbeeld voor de woning van een communiteit had voorgesteld. Trouwens alles was op kleiner schaal en voor een minder groot aantal menschen ingericht, dan Owen zelfs als minimum had geëischt. Het gebouw zou slechts kunnen dienen voor honderdvijftig personen. Er had dus wederom een transactie met beginselen plaats gehad. Uitdrukkelijk werd ook gezegd, dat dit gebouw van Hansom slechts een inleiding, een vóórportaal was voor het grootere gebouw, dat later zou worden opgericht, en dat alsdan volledig Owens denkbeelden zou verwezenlijken. Owen scheen echter tevreden. Ten minste in het blad ‘The New Moral World’ van 23 October 1841 vaardigde hij een adres uitGa naar voetnoot2), waarin hij verklaarde de leiding van alles en dus ook de directie van Tytherly thans persoonlijk op zich te nemen. Hij werd dus gouverneur van Tytherly, en ging er wonen in een kleine villa, Rosehill, op een heuvel, dicht bij het groote huis. Hij zorgde | |
[pagina 349]
| |
nu, dat dit groote huis volmaakt goed, van beste materialen, werd gebouwd. De omtrek van het gebouw: het park en de wandelingen werden fraai aangelegd, vooral onder toezicht van den heer Scott. In het gebouw werd alles eenvoudig, maar met smaak en comfort ingerichtGa naar voetnoot1). Aan de eischen der kunst werd voldaan. Trouwens de adepten van Owens leer zonden allerlei fraaie versieringen. Een schilder, Bate, stuurde acht groote aquarellen, en een ander de eerste proeven van een verzameling mineraliën. Alles werd door Owen eenigszins groot opgezet, waarschijnlijk veel te groot. Trouwens in zijn optimisme vormde hij zich illusiën, alsof alle moeielijkheden reeds waren overwonnen. In de groote zaal liet hij boven aan de kroonlijst de twee letters C.M. beitelen, die volgens zijn verklaring aangaven, dat men thans het begin (‘Commencement’) van het Millennium, van het duizendjarig rijk van vrede en liefde, had bereikt. Het geld bleef, zoolang de bouw nog niet gedaan was, toevloeien, en Owen ging onbekrompen daarmede te-werk. Hij gaf aan het gebouw te Tytherly den weidschen naam van ‘Harmony Hall’, die oude herinneringen aan Amerika voor den geest riep. De school-inrichting werd zeer uitgebreid; zij zou door opneming van kost-leerlingen zich-zelve volkomen moeten bedruipen; de bouwhoeve werd nog iets vergroot. In een zeer korten tijd had Owen onder zijn bestuur £19,000 uitgegeven. Wat het voornaamste scheen, er was weder een veel grooter bevolking dan onder Rigby. Reeds waren er zestig personen en nog dertig werden verwacht. Doch al die menschen - Owen scheen het niet te begrijpen - maakten de exploitatie zeer duur. Allen waren niet geschikt voor het ruwe werk op het land en op het veld. Wel werkten zij in de tuinen, maar de akker werd kwalijk verzorgd. De arbeid van zulke menschen voorzag niet in het onderhoud. Er kwam schielijk een te-kort: reeds begonnen financieele ongelegenheden. Er sloop dus zekere ontevredenheid onder al degenen, die geld hadden bijgedragen. Ook vonden de aanhangers Owens geschriften niet meer zoo opwekkend als vroeger. Men klaagde er over, dat het blad ‘The New Moral World’ geheel en al opgevuld werd met adressen van zijn hand en met overdrukken van zijn vroegere geschriften. Kortom op het congres van 1842 geschiedde het feit, dat Owen, lettende op de algemeene tegenkanting, als gouverneur zijn ontslag aanboodGa naar voetnoot2). Finch werd in zijn plaats tot directeur van Tytherly aangesteld. Doch deze had nu nog veel sterker te kampen met de onbedrevenheid der personen, en met de nog nijpender schaarschte van geldmiddelen. Reeds na zes maanden gaf deze het op, en droeg de taak weder over aan Owen, die aldus de directie weder aanvaardde. | |
[pagina 350]
| |
Het geheele jaar 1843 leidde Owen persoonlijk, bijgestaan in de laatste maanden door Willem Pare, weder de zaken. Hij deed dit met het vaste geloof in de toekomst zijner stichting. Als een apostel van een nieuwe wereld stond hij dáár, en regelde hij alles met het oog op de nieuwe orde van zaken. Op de financiën van het oogenblik werd niet gelet. Tytherly, of liever Harmony Hall, moest een zedelijk voorbeeld geven, en dan zouden alle menschen dat ideaal willen volgen. Zoek of verwerkelijk eerst het koninkrijk Gods - zoo scheen Owen te denken - en alle zaken zullen u toegeworpen worden. Daar was onder degenen, die de zaken van Tytherly behartigden, één man, die er anders over dachtGa naar voetnoot1). Het was Galpin, die reeds vroeger den raad had gegeven, van Tytherly een vennootschap te maken. Hij was bankier, dus man van zaken, geweest en meende, dat het éénige heil voor de ‘communiteit’ daarin bestond, dat men bewijzen kon, zich-zelf te bedruipen en op eigen beenen te kunnen staan. Dàn eerst zouden kapitalisten te bewegen zijn hun geld voor de zaak over te hebben. Hij poogde dus in dien zin te administreeren. Met hem nu kwam Owen voortdurend in conflict. Hij stelde dan zijn nieuwe inzichten tegenover de oude ‘verstandige’ van Galpin, en het einde was, dat Galpin den strijd opgaf, en in 1843 zijn betrekking van algemeenen secretaris van Tytherly neêrlegde. In het jaar 1844 bleef Owen als gouverneur van Harmony Hall op Tytherly werkzaam tot op het congres in Mei 1844. Op dat congres begon de oppositie tegen Owen heftiger op te steken en werd de scheuring definitief. Het was een droevige vergadering. Er was zelfs iets in die debatten, dat aan een tragedie deed denken. Men wilde zoo ongaarne Owen voor het hoofd stooten, en toch begreep men, dat Owen de zaken ten ondergang leidde. Er hadden hartstochtelijke tooneelen plaats. Men onderhandelde met Owen, om tot verzoening en verstandhouding te komen. Te-vergeefs. Toen werd overgegaan tot de keuze van een nieuwen gouverneur, en werd John Buxton als zoodanig den 28sten Mei 1844 benoemd. Doch Buxton kon de zaak niet meer redden. Onder de bewoners van Harmony Hall zelven - er waren er 47 - begon de hoop te kwijnenGa naar voetnoot2). De geldelijke zorgen werden voor een ieder, die daar verblijf hield, drukkend. Het huis was goed, de omgeving en uitzichten zelfs schoon, het samen-leven waarlijk niet verwerpelijk, maar financieel was het genootschap niet gezond. Men wist niet wat de dag van morgen zou brengen. Tot nu toe had men geleefd als de wildzang van Vondel. Men teerde op den boer; men zong. Doch al werden de fraaiste concerten in de zaal gegeven, met muziek kon men de beurs niet vullen. Het was duidelijk, dat de proefneming met Owens denkbeelden niet was gelukt. Zóó sleepte men het leven den winter | |
[pagina 351]
| |
van 1844 toch door. Maar in het jaar 1845 was de ondergang nabij. In het blad ‘The New Moral World’ werden artikelen opgenomen, met den titel: ‘Kan Harmony Hall nog worden gered?’ De stroom van bezoekers, die gewoon waren van uit Rosehill, waar de gouverneur woonde, naar het groote gebouw hun schreden te richten, hield op. Men is nooit nieuwsgierig een kwijnenden zieke te bezoeken. Om de zaken nog gaande te houden, deed de gouverneur Buxton, daar de geldelijke bijdragen ophielden, een beroep op crediet, en dat crediet vermoordde Harmony Hall nu geheel en al. Omdat er echter veel geld in de zaak was gestoken - men sprak van £37,000 - begonnen de drie ‘trustees’, in wier handen de financieele aansprakelijkheid der vereeniging was gelegd - de heeren Finch, Green en Clegg - bang te worden voor hun eigen verantwoordelijkheid. Zij zagen met angst Buxton geld opnemen. Eindelijk werden zij het moede, en besloten Buxton en de zijnen gewelddadig uit Harmony Hall te verdrijven. Zóó deden zij: en de droom der toekomst, die als een idylle van liefde en vrede was begonnen, eindigde in een gemeen, handtastelijk, ruw krakeel. De drie ‘trustees’ verhuurden Tytherly - want de naam Harmony Hall was nu voor goed verdwenen - in het jaar 1846 aan een kost-schoolhouder. Daar zij echter ook geen rekening en verantwoording deden van hun ontvangsten, deed William Pare hun later een proces aan, dat voor het hof der kanselarij werd gebracht. Lord Romilly zat dáár als rechter, en beval toen den verkoop van het geheele landgoed met het fraaie daarop gebouwde huis. En van de communiteit Tytherly was verder nooit sprake. Trouwens geen enkele communiteit kon in Engeland zich meer oprichten. Dat was het einde van den droom der gemeenschap, zooals Owen dien in zijn brein had gedicht. En toen aldus het resultaat van al die combinatiën als een vuurwerk in de lucht uitéénspatte, viel tegelijk het getimmerte, waaruit dit alles voortkwam. De groote associatie der aanhangers van den redelijken godsdienst verliep. De missionarissen, die heinde en verre de nieuwe boodschap van het rijzen van een nieuwen dageraad hadden gebracht, vonden geen geloof en geen onderkomen meer, en gaven hun taak op. De hallen, die in de groote steden van Engeland waren gebouwd, als vergader-zalen voor de aanhangers der nieuwe wereld-beschouwing, werden verlaten en verkocht. De oude door Owen veroordeelde maatschappij richtte ze in tot proef-lokalen en dans-huizen. Wijntje en Trijntje hielden er feest, en voerden dààr in lustigen trant een parodie op de begrippen van ‘gemeenschap en gelijkheid’. |
|