De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijVI.Robert Owen vestigde zich omstreeks het jaar 1830 voor goed te Londen. De mislukking van zijn Amerikaansche plannen had hem geleerd, dat vooralsnog de menschen niet rijp waren voor zijn beginselen van aansluiting en gelijkheid. Zij moesten nog voorgelicht worden, nog onderwezen in de nieuwe leer. Daarom wilde hij zich in aanraking stellen met de Londensche arbeiders-klassen, onder wie het beginsel van samen-werken, van coöperatie, werkelijk wortel had geschoten. Hij liet dus zijn plan, om hier of dáár een ‘communiteit’ met daarbij behoorend gebouw (‘de parallelogrammen’) te stichten, voor een oogenblik | |
[pagina 306]
| |
rusten, en begon aanstalten te maken, ten einde voor de werklieden reeksen voordrachten te houden. Al zijn vertoogen en debatten met de aanzienlijken en grooten dezer wereld hadden zeer weinig opgeleverd; hij wilde zich dus nu tot het volk zelf wenden. Er was - al naderde hij allengs den zestig-jarigen leeftijd - zeer groote veêrkracht in dien man. Ontmoediging kende hij niet. Hij was dus weldra gereed. Zijn kinderen, en ditmaal vooral twee dochters, hielpen hem. Weldra kondigde hij aan, dat hij elken Zondag-morgen - en dit kiezen van den Zondag wekte geen geringe ergernis aan het kerksche Engeland - volks-voorlezingen zou houden. Eerst zouden die lezingen plaats hebben in één der Londensche ambachts-vereenigingen (‘Mechanics' Institutes’)Ga naar voetnoot1), daarna werden zij gehouden in de zaal Sans-Souci (Leicestersquare), en enkele malen werden zij voorgedragen in den London-Tavern. Al deze lezingen hebben ten doel de hoorders in te wijden in een nieuwe leer der maatschappij. Zij moesten begrijpen dat er een wetenschap der samenleving was, en dat die wetenschap de bestaande individualistische gewoonten en verhoudingen der menschen veroordeelde. Met het oog op de Londensche arbeiders werd dan telkens hierop nadruk gelegd, dat het streven dier werklieden om een coöperatieve winkel-vereeniging (‘a trading co-operative society’) op te richten uitstekend was, mits het slechis werd opgevat als een voorbereidende maatregel, om de individuen te-zamen te brengen, ten einde aldus de eerste begrippen der nieuwe wetenschap aan te leeren. Elk coöperatief genootschap was een voorbereidende school voor het werkelijk samen-leven. Zeer opmerkelijk zijn in dat opzicht de dertien lezingen, die in dit jaar 1830 in de zaal Sans-Souci door Owen zijn gehouden. Zij geven het standpunt van Owen in die dagen volkomen goed aanGa naar voetnoot2). Wij zullen dus trachten er een overzicht van te leveren. Zij bevatten inderdaad een inleiding tot een soort van sociologie, zooals wij het thans noemen. Owen doet zijn best aan te wijzen, hoe het menschelijk geslacht, in zijn historisch samen-zijn op aarde, zich vooral tot nu toe heeft laten leiden door de imaginatie, doch dat, in plaats van die opwellingen en invallen der verbeelding, de lessen der rede en der ondervinding moeten komen. Omdat men de voorschriften eener wetenschap der samen-leving niet heeft willen of kunnen volgen, is onze gang der productie | |
[pagina 307]
| |
zoo ordeloos en slordig, wordt er veel te veel doelloos aangemaakt, let men slechts op het product en niet op den producent, kweekt men tegelijk met de omvangrijkste hoeveelheden nieuwe goederen de ellendigste armoede op, gaat men voort zoolang tweedracht en verwarring onder arbeids-gevers en werklieden te zaaien, totdat eindelijk de oogen zullen opengaan, en het practisch onmogelijk zal blijken de arbeiders onder den band te houdenGa naar voetnoot1). Om diezelfde reden is de distributie der voortgebrachte goederen onder de menschen zoo ondoelmatig. Honderden tusschenpersonen stellen zich tusschen den voortbrenger en den verbruiker, en maken alles even omslachtig als lastig; nog daargelaten, dat al die winkels de zeden en het karakter der menschen bederven, en - Owen denkt hier aan zijn eigen leerjaren bij Flint en Palmer - laffe, slaafsche manieren bij de winkeliers vormen. Maar door die onkunde van de wetten der samen-leving is voorts geheel de vorming van het karakter, zooals die in onderwijs en opvoeding zich openbaart, een zaak van het toeval. Men behoeft slechts een avondwandeling te doen in de sloppen en stegen van een armen-wijk in Londen - stel St. Giles - om alle illusies ten dezen opzichte te verliezen; men behoeft slechts een poos onder de rijke middenklasse te verkeeren, om walging te gevoelen over zoo groot een schijnheiligheid als in die kringen heerscht. En eindelijk, wat betreft de regeering; - onder de bestaande opvatting schijnt het ideaal te wezen: een regeering die niets doet, die inactief blijft, en in het uiterste geval de menschen tot emigratie uitloktGa naar voetnoot2), terwijl het toch de roeping van elke regeering is, om den hoogsten graad van geluk aan de gansche bevolking in het land-zelf te bezorgen. Dit alles is het resultaat van een wereld-beschouwing, waardoor alles geïndividualiseerd wordt, waarbij alles op privaat-bezit uitloopt, terwijl unie en coöperatie ter-zijde worden gesteld; een wereldbeschouwing, die door de economisten nog altijd als een toonbeeld van schoone orde wordt geprezen. Maar de rede zal de menschen betere dingen leeren. Een nieuwe orde van zaken en een nieuwe maatschappij moeten worden verwezenlijkt. En Owen gaat nu na, welke de verschillende karakter-trekken van die nieuwe wereld moeten zijn. | |
[pagina 308]
| |
Zij zijn van negatieven en van positieven aard. De negatieve zijn natuurlijk slechts tegenstellingen van wat de bestaande samen-leving voor goed acht. Zóó zal er in de nieuwe maatschappij geen godsdienstvorm of kerk meer zijn; slechts waarheid, en waarheid alléén, zal heerschen. Zóó zal ontbreken het gevoel van persoonlijke verantwoordelijkheid, omdat men beter begrip zal hebben van den invloed der omstandigheden, en van de stelling dat niemand zijn eigen karakter vormt, maar dat dit voor hem door invloeden van buiten wordt gevormd. Evenzoo zal verdwijnen de strekking om belooningen en straffen uit te deelen, omdat men zal inzien, hoezeer de handelingen en daden der menschen gedetermineerd worden door omstandigheden en omgevingen, die men kan wijzigen. - In die nieuwe maatschappij zal er geen noodzakelijkheid meer bestaan voor het privaat-eigendom. Het is toch tegenstrijdig met alle wetten der natuur, dat sommige individuen, ten gevolge van dat stelsel, zoo ontzettend veel goederen of rijkdom bezitten, terwijl anderen het dagelijksch brood bijna ontberen; het is niet overeenkomstig het belang der maatschappij, dat (zooals onder de werking van dat systeem geschiedt) de geweldige vermeerdering der productie, in het begin onzer eeuw, door de invoering der machines veroorzaakt, enkelen ter nauwernood in staat stelt, om, al spannen zij hun uiterste krachten in, een kommerlijk bestaan te verdienen, terwijl anderen in overdaad zich baden; het is eindelijk hoogst wenschelijk, dat het tegen elkander inwerken van allerlei individueele krachten wordt voorkomen, waardoor altijd onnoodige arbeid wordt gevergd, een massa moeite wordt verspild, en het resultaat van het geheel, met hoeveel inspanning en rumoer ook nagejaagd, altijd poover blijftGa naar voetnoot1). Evenzoo zal de concurrentie moeten verdwijnen. De concurrentie toch is een wijze van produceeren, die tien à twintigmaal meer verkwisting van arbeid en bezigheid veroorzaakt, dan onder een goed geregeld stelsel noodig zou wezen. Zij werkt | |
[pagina 309]
| |
in de hand een arbeid, die als in het geheim en afgezonderd geschiedt, opdat toch anderen niet het voordeel oogsten van wat men zelf heeft meenen uit te vinden. - Tegelijkertijd zal men een einde moeten maken aan het verschil van rang onder de menschen, gelijk de Kwakers dat in het begin bedoelden, en zal men ten slotte een modificatie moeten invoeren der instelling van het huwelijk. Owen raakt hier, bij dat laatste punt, een onderwerp aan, dat hij nog niet opzettelijk had besproken, en slechts hier en dáár even had aangeduid, bij gelegenheid van zijn Amerikaansche proefneming. De bewoordingen, die Owen thans bezigt, zijn dadelijk vrij kras. Het heeft den schijn, alsof hij het huwelijk wil omverstooten. Hij wijst op den ondraaglijken band, die soms zóó tusschen twee menschen kan ontstaan; hij toont aan, hoe werkelijk die instelling allerlei elementen heeft opgenomen, die eigenlijk alléén thuis behooren bij het particulier eigendom; hij verzuimt niet te ontvouwen, hoe in onze moderne maatschappij het huwelijk alleen staande wordt gehouden door het correctief der prostitutie; hij beschuldigt het huwelijk aanleiding te zijn tot een verkeerde opvoeding der kinderen, inzooverre de ouders die kinderen te lang bij zich houden. Doch, als Owen nu tot practische voorstellen overgaat, dan bemerkt men, dat de aanloop veel forscher is dan het doel. Hij doet slechts twee voorstellen. Het ééne is om de echtscheiding (men bedenke dat Owen in Engeland leefde) gemakkelijker te maken, onder invoering van het burgerlijk huwelijk; het andere is, om tijdens het huwelijk de positie der echtgenooten, en vooral van de vrouw, zelfstandiger en onafhankelijker te doen zijn, al was het alleen, door in het groote gebouw der communiteit aan man en vrouw elk een afzonderlijke kamer te geven, waarin zij, als zij wilden, zich konden terugtrekkenGa naar voetnoot1). Deze zijn de negatieve karakter-trekken der nieuwe samen-leving. De meer positieve nu zijn de volgende. Vooreerst zal er gehoorzaamheid zijn aan de wetten der natuur. Alle leden der maatschappij zullen helpen goede omstandigheden voor allen te doen ontstaan. Door die goede omstandigheden en omgevingen zullen de misdrijven verminderen, eu zal de armoede verdwijnen. Er zal zijn het best mogelijke ruilverkeer, gegrondvest op een ruil van arbeid tegen arbeid, en die ruil zal door de communiteiten geschieden, niet door de leden der communiteit zelvenGa naar voetnoot2). De | |
[pagina 310]
| |
communiteiten zullen overal centrale magazijnen (‘depositories’) oprichten. Handel als zoodanig zal niet meer bestaan. Men zal in dien nieuwen toestand der maatschappij geen individueele eer, rijkdom of voorrechten begeeren; het vergaren van rijkdom, ter wille van rijkdom, zal als smaad worden aangemerkt. Prostitutie, ten slotte, zal en moet verdwijnen. Dit alles leert, volgens Owen, de wetenschap der samen-leving. Zij geeft voorts regelen aan voor de opvoeding en het onderwijs der jeugd, en behandelt dat onderwerp op de meest volledige wijze. Owen herhaalt hier slechts zijn wenken van vroeger, doch geeft in zooverre uitbreiding aan zijn stelsel, dat hij reeds spreekt van een letten op de omstandigheden vóór de geboorte van het kind, waarbij hij den glimlach trotseert, die in het land van Tristram Shandy den ‘homunculus’ en zijn lotgevallen bejegent. De kinderen, hun gymnastiek, hun arbeid, met hersens doch ook met handen, worden met zorg door Robert Owen behandeld. Trotsch is hij er altijd op, dat hij het eerste voorbeeld voor een goede bewaarschool heeft gegeven; een voorbeeld, dat, eerst vijf jaren na hem, door Brougham en diens vrienden werd nagevolgdGa naar voetnoot1). Opmerkelijk is het, dat hij op dezelfde gedachte komt als Fourier, en het vuile en smerige werk in zijn communiteiten, wanneer onreinheid moet worden verwijderd, door kinderen beneden de veertien jaren wil laten doen. Men herinnert zich hier Fouriers beschrijving der kleine hordenGa naar voetnoot2). Overigens zal de geheele omkeer, de vervorming van de oude in de nieuwe maatschappij zich niet zóó lang laten wachten. Men mete niet te zwaar alle tegenwerpingen uit, die ons in het brein konden komen. Ook zij men niet bezorgd of bevreesd. De oude huizen en gebouwen kunnen blijven bestaan, totdat de nieuwe der communiteiten gereed zijn. De tegenwoordige vermogenden kunnen gerust hun rijkdom behouden; niemand zal hun iets willen ontnemen. Maar wèl zullen allerlei betrekkingen vervallen, die zich tusschen de productie en de consumptie hebben gesteld. Allereerst zullen de bankiers vervallen, dan de geestelijken, dan de juristen, dan ook de geneesheeren. Vraagt men nog nauwkeuriger het tijdstip der verandering van de maatschappij, wil men het juiste uur der sociale omwenteling weten, dan kan Owen slechts dit antwoord geven: ‘de vervorming zal intreden, | |
[pagina 311]
| |
zoodra de ellende der arbeidende klassen en van haar onmiddellijke werkgevers zulk een hoogte zal bereikt hebben, dat zij de arbeiders zal nopen te bedenken, welke eene macht zij bezitten, om zich-zelven hulp te verschaffen’Ga naar voetnoot1). Wij zouden hier deze Sans-Souci-lezingen kunnen vaarwel zeggen, wanneer er niet aan het slot eenige aandoenlijke bladzijden werden gevonden, die tevens een eigenaardig licht op Robert Owen zelven werpen. De dertiende voordracht toch begint aldus: ‘Sedert ik u het laatst zag, is een der jonge vrouwen, die de beginselen van het nieuwe stelsel der maatschappij beleden, gestorven. Zij was mijn oudste dochter, Anna Carolina; zij is vijf-en-twintig jaren oud geworden, en de vrienden der nieuwe beginselen lijden een groot verlies door haar afsterven’. En nu gaat hij eenvoudig en ernstig een soort van lijkrede over die dochter houden. Hij schetst haar ontwikkeling en haar plooi van gemoed. Hij vertelt ons, hoe zijn vrouw, haar moeder, altijd de streng-Calvinistische beginselen van haar eigen vader (zie onze blz. 235), den heer Dale, had behouden en behield; hoe hij-zelf, die zoo gansch anders over godsdienst en maatschappij dacht, eerst, in tweestrijd had gestaan, hoe zijn kinderen op te voeden, dat hij, na veel nadenkens, besloten had aan de moeder de religieuse opleiding der kinderen over te laten, en dat dus ook die dochter streng-Calvinistisch was opgegroeid. Doch op haar twaalfde jaar was zij reeds gaan twijfelen, en toen haar, vier jaren oudere broeder, Robert Dale ook allengs de begrippen van den vader was gaan volgen, had zij zich ook bij den vader gevoegd, en was zij diens wegen gaan betreden. Zij had zich aan het onderwijs gewijd, en met de innigste zorg het gemoed en het brein der kinderen gaan leiden. Zij deed dit alles uit liefde en nam geen vergoeding in geld aan. Haar zachte en kalme invloed op de kinderen was zeer groot. Tot zes weken vóór haar dood, toen zij zoo ernstig ziek werd, was zij in Londen op haar school werkzaam geweest. Steeds had zij het oog gericht op den grooten arbeid van haar vader: de vervorming der bestaande verwarde menschelijke maatschappij in een op rede gegrondveste samen-leving. Met spanning volgde zij dien vader. Te-zamen met een jongere zuster had zij één der voordrachten van den vader, de achtste, over opvoeding handelende, in orde gebracht. Thans was zij niet meer en leed de zaak van den vooruitgang door haar weggaan een groote schade. - Daar is iets zeer smartelijks in die enkele woorden van droefheid, die hier door Owen worden geuit. Nergens bijna spreekt hij in die eindelooze reeks geschriften en tractaten over huis en eigen leed. Het is alles zoo abstract, soms zoo vervelend, zoo onpersoonlijk. Doch hier | |
[pagina 312]
| |
klinkt eensklaps de persoonlijke toon, de menschelijke klacht, en wij zouden in onze gedachten den ouden man de hand kunnen drukken. Wij hebben eenigszins uitvoerig deze lezingen in de zaal Sans-Souci behandeld. Zij zijn echter niet de éénige, die Owen in en omstreeks dat jaar 1830 uitsprak. Groote belangstellings en ergernis wekten ook de twee voordrachten over: ‘De nieuwe godsdienst’, die hij 20 October 1830 in den London Tavern en 15 December 1830 in de zaal der vrijmetselaars hieldGa naar voetnoot1), en waarin hij op heftige wijze den officieelen godsdienst-vorm aanviel. Werkelijk sprak hij toen ten tijde overal, waar hem slechts een gelegenheid werd gegeven, meest voor een arbeiders-gehoor. Want het was zijn vast doel propaganda onder de werklieden te maken. Zij waren thans bezig het coöperatie-begrip in toepassing te brengen, en hij zou hen helpen en leiden. Inderdaad was die beweging en aanloop van groote beteekenis. Het coöperatie-idee had vroeger wel enkele uitingen in Engeland gehad: zoo in 1795 te Hull, in 1806 onder de werklieden te Woolwich, in 1815 te Devonport, maar dat alles was zeer sporadisch geweest. Doch sinds Owens uitéénzettingen werd dat beginsel onder de werklieden weder meer besproken, vooral toen het weekblad: ‘The Economist’ in het jaar 1821 Owens denkbeelden daaromtrent duidelijk had ontwikkeld. Eenige drukkers-gezellen in Londen gingen toen zulk een vereeniging vormen: ‘The co-operative and economical society’; zij bespraken hun plan op het bureau van den ‘Economist’ en stelden het aldaar vast. Hun voornemen was, alles op vrij groote schaal te ontwerpen, en vooral ook het samen-wonen in één groot huis (van 250 gezinnen) daarmede te verbinden. Spoedig echter bleek het, dat voor dit laatste het geld ontbrak, en alles werd dus meer bepaald een werk-vereeniging. Die beweging won veld. Zelfs op landbouw-toestanden werd het toegepast: Gurdon hielp in 1830 de boerenlieden, om Assington-Hall in Suffolk coöperatief te exploiteeren. Hadden echter tot nu toe zulke pogingen altijd in verband gestaan met ondersteuning of giften der hoogere klassen, wier leden dan als donateurs aan de zaak deelnamen, zoo werd nu allengs het standpunt van eigen hulp aangenomen. Werklieden in Brighton gingen in 1827 dien weg op. In Sussex volgde men dat voorbeeld. Overal ontstonden zulke vereenigingen. William King, die in 1865 stierf, was vooral een voorganger, en zijn gezonde eenvoudige taal overreedde velen. | |
[pagina 313]
| |
In 1829 werd de Britsche associatie ‘for promoting co-operative knowledge’ gesticht. Voor congressen over coöperatie werden aanstalten gemaakt. In 1830 telde men reeds 400 zulke coöperatieve vereenigingen; een aantal, dat in 1832 tot 700 klomGa naar voetnoot1). Het zaad, door Owen gestrooid, groeide dus welig op. Op die gansche beweging nu wenschte hij zijn invloed te doen gevoelen. Hij sprak dus hier en dáár en overal, Londen bleef natuurlijk het middelpunt van zijn werkzaamheid. Hij zag in al dat streven slechts een aanloop, slechts een overgang tot de nieuwe maatschappij. Nu reeds begon die samen-leving het oude motief der concurrentie te vervangen door het nieuwe begrip der coöperatie. Dit alles baande dus den weg voor de associatie, die de spil der nieuwe wereld zou worden. Hij gunde zich geen rust. De neiging tot het communiteits-leven moest overal versterkt worden. Al de werklieden, wier harten thans klopten, wier brein thans in gisting was, moesten slechts helder het groote doel, dat zij wilden bereiken, voor oogen hebben. Werkelijk volgden de arbeiders hem na en in zooverre is de positie van Owen in de jaren 1830 en 1831 vrij merkwaardig. De stroom ging met hem mede. Hij was thans en gevoelde zich in Londen een volksleider. In het algemeen waren allen, die zich met sociale vraagstukken bezig hielden, allengs begonnen zich met zijn plannen bekend te maken. In Frankrijk vooral wekte zijn streven groote belangstelling onder de socialisten aldaar. - Fourier had reeds in 1822 de aandacht er op gevestigd, en Owens opvatting der associatie gewaardeerd. Hij had toen drie fouten nog naar zijn inzien bij Owen opgemerkt. Vooreerst, dat zijn associatie, indien men die tot 3000 individuen wilde uitstrekken, te groot zoude zijn; dan was, volgens Fourier, het beginsel der gelijkheid, hetwelk Owen wilde toepassen, een waar vergif; en eindelijk meende Fourier, dat Owen wat te weinig den nadruk legde op de noodzakelijkheid, dat allen naast de nijverheid werkelijk het landbouw-bedrijf moesten ter hand nemenGa naar voetnoot2). - De Fransche communisten, voorzooverre zij nog teerden op de herinneringen der samenzwering van Babeuf, wezen, bij monde van Buonarotti, in 1828 op de werkzaamheid van Owen. Zij teekenden enkele verschil-punten van Owen met Babeuf op, vooral inzooverre Owen niets van de politiek wilde weten en de groote menschelijke maatschappij wenschte op te lossen in een aantal kleine communiteiten, in plaats (zooals Babeuf) van geheel den Staat één gemeenschap te maken; doch zij prezen ten hoogste het streven naar gelijkheid, dat aan | |
[pagina 314]
| |
Owens pogingen ten grondslag strekteGa naar voetnoot1). - En de Fransche Saint-Simonisten lieten zich evenmin over Owen onbetuigd. In Februari 1832 hield Enfantin in één zijner redevoeringen, in de zaal der rue Montigny, zich opzettelijk bezig met Owen, naar aanleiding van een rapport van d'Eichthal. Hij vestigde de aandacht op zijn bestrijding der concurrentie en op zijn denkbeeld, dat zij die werkten en arbeidden het overwicht in de maatschappij moesten hebben. Voorts roemde hij den stoot door hem gegeven aan de coöperatieve vereenigingen, doch tegenover Owens begrip van gelijkheid ontvouwde hij de leus der Saint-Simonisten: hiëarchieGa naar voetnoot2). - Zelfs verwierf Owen in Frankrijk drie zelfstandige leerlingen: namelijk Joseph Rey uit Grenoble, den Bretagner Ad. Radiguel en voorts Jules GayGa naar voetnoot3). Zóó was Robert Owen in het tijdperk van 1830 een man, met wiens denkbeelden het buitenland rekening hield. Ook in Engeland echter bestond bij enkele begaafden meer belangstelling in Owens streven, dan misschien nu wordt vermoed. In het jaar 1831 kwam onder den titel: ‘Sir Thomas More or colloquies on the progress and prospects of society’ een uiterst belangrijk werk van den bekenden dichter Robert Southey uitGa naar voetnoot4). Met hooge waardeering sprak deze Tory-schrijver in dat boek over Robert Owen over diens ontvouwing der coöperatie, en over diens pogingen in 't algemeen, om het lot der arbeidende klassen te verbeteren. Er werd natuurlijk menig voorbehoud door hem gemaakt tegen het stichten van de communiteiten der gelijkheid; er werd de vinger gelegd op een der hoofd-fouten van Owen, inzooverre hij altijd veel te veel beloofde, en dus niemand tot een goede proef met zijn stelsel verlokte; er werd bejammerd, dat Owen het beste deel van zijn volk van zich vervreemdde, door het van de straten schreeuwen zijner beschuldigingen tegen den godsdienst; - maar Southey liet toch uitkomen, dat de mensch Owen achting verdiende, en dat zijn liefde een betere redding-plank was dan het geloof van een onverdraagzamen en bitteren dogmaticusGa naar voetnoot5). |
|