De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijV.Maar Robert Owen was geen man om aan droefgeestige beschouwingen zich over te geven. Hij was trouwens reeds bezig aan een door hem-zelf ingestelde proef met zijn systeem. Die proef zou hij niet nemen in Groot-Britanje, waar allerlei invloeden van het verleden min of meer storend werkten, maar in maagdelijke landen, in het land der toekomst: in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. De aanleiding tot zijn stap was de volgende geweest. Het was hem gebleken, dat men in Noord-Amerika zich met zijn denkbeelden bezig hieldGa naar voetnoot2). In den zomer van het jaar 1824 was bij hem op zijn landgoed Braxfield bij Nieuw-Lanark, waar hij toen nog woonde, omringd door vrouw en kinderen - zijn twee zonen Robert Dale en William, zijn dochter Anna Carolina, waren reeds volwassen menschen en met hart en ziel zijn beginselen toegedaan - een bezoeker uit Noord-Amerika gekomen: Richard Flower. Deze reisde rond, om een groote land-bezitting in Amerika te verkoopen. Het was het land van Harmony aan de rivier de Wabash, in de Staten Indiana en Illinois, en tot nu toe het eigendom eener Duitsche kolonie: die der Rappieten. - Op het einde toch der achttiende eeuw leefde en werkte in Schwaben-land (Wurtemberg) zekere Rapp of Räpple, zooals het volk hem noemdeGa naar voetnoot3). Hij was van beroep een wever en woonde in het | |
[pagina 291]
| |
dorpje Iptingen bij Maulbronn. Over godsdienst begon hij te mijmeren en met de oude mystiek van Böhme ging hij zijn geest voeden. Weldra, in 1785, scheidde hij zich af van de protestantsche Staatskerk en ving hij aan een eigen gemeente te vormen. Die hem volgden, doopten elkander, weigerden den eed en den militairen dienst, en hadden voor het meerendeel zekere voorkeur voor het celibaat. Rapp zelf was een welsprekend man, die zonder moeite gezag wist uit te oefenen. In het jaar 1803 begon de regeering zich met de nieuwe secte te bemoeien en verordeningen tegen haar volgers uit te vaardigen. Toen begrepen zij, dat zij andere gewesten moesten opzoeken. Met verlof der overheid trokken zij, onder leiding van Rapp, uit Schwaben en verhuisden naar Noord-Amerika. Zij zett'en zich neêr op verschillende plaatsen: eerst in Pennsylvanië, daarna aan de Wabash, later weder in Pennsylvanië aan de Ohio, en vormden, overal waar zij neêrstreken, een theocratische gemeente. Zij leefden op gemeenschappelijken voet en poogden op de wijze der eerste Christen-gemeente volledige goederen-gemeenschap in toepassing te brengen. Zij werkten hard aan landbouw en nijverheid, en werden dus geldelijk welvarend, doch huwden niet meer. In 1807 stelden zij de wet van het celibaat voor goed vast. De secte recruteerde zich slechts door nieuwe aanhangers. Die hen later bezocht, kreeg den indruk van een kolonie van oude menschen. Zij hadden zeer eigenaardige manieren, preekten als de geest het hun ingaf, hielden driemalen in het jaar liefde-maaltijden, waarop zij Schwabischen kost genoten, en zongen hun geestelijken liederen op de lustigste melodieën. Vader Rapp stierf in 1847 en werd door hen als een heilige vereerd. Van tijd tot tijd deed nu Rapp hen verhuizen: was een streek geheel door hen bebouwd en in cultuur gebracht, dan trok hij naar een wilder gewest, omdat hij harden, stoeren arbeid voor zijn kolonie een levens-voorwaarde achtte, en niets zoozeer duchtte als het rustig leven in weelde. Zóó wilde hij omstreeks 1824 en 1825 hen weder voortdrijven, en daarom de nederzetting aan de Wabash (Harmony geheeten) verkoopenGa naar voetnoot1). En Robert Owen was niet ongeneigd naar de aanbiedingen van Rapps agent te luisteren. Het stond reeds bij hem vast, dat hij niet lang meer in Nieuw-Lanark zou blijven. Daarbij was voor een proef het terrein in Amerika - waar trouwens het gemeenschaps-leven reeds inheemsch was - zoo geschikt mogelijk. Hem trokken in zijn verbeelding die breed-uitgestrekte akkers, die grootsche donkere wouden, die vèr-dragende rivieren aan. Hier was alles nieuw, onbedorven, vrij van smetten van verleden of traditie: een ‘tabula rasa’, een open veld, waar het gebouw der toekomst slank en hoog kon worden opgetrokken. In den herfst van het jaar 1824 reisde hij naar Amerika, om de hem | |
[pagina 292]
| |
aangeboden bezitting in oogenschouw te nemen. Hij liet aan zijn oudsten zoon Robert Dale de administratie van Nieuw-Lanark, en nam zijn tweeden zoon William mede. Het land stond hem aan: het was 20,000 acres groot, waarvan er 3000 in cultuur waren gebracht; het was goede, vruchtbare grond, omringd door een halven cirkel van heuvels; wijngaarden schenen er te kunnen bloeien; voorts waren er woningen, een kerk, een school, ja zelfs een doolhof; boomen ontbraken niet. Owen en zijn zoon waren tevreden met hetgeen zij zagen, en in het begin van het jaar 1825 kocht hij Harmony van Rapp voor een som van 150,000 dollars. Het zou voortaan Nieuw-Harmony heeten. Toen de koop gesloten was, hield hij te Washington in de zaal zelf der volksvertegenwoordiging, op den 25sten Februari en 7den Maart 1825, twee redevoeringen, waarin hij een soort van programma van zijn toekomstigen arbeid in Amerika gaf. In de eerste rede, die zelfs bijgewoond werd door den president der Vereenigde Staten, door de hoofden der departementen en vele leden van het congres, gaf hij een algemeen overzicht van zijn stelsel in tegenoverstelling van het oude bestaande maatschappelijke systeem. Noord-Amerika was, volgens hem, juist het geschikte terrein, om het nieuwe sociale stelsel te verwerkelijken en ten voorbeeld te doen strekken voor de oude wereld. In die nieuwe sociale orde zouden de begrippen van vrijheid en gelijkheid veel doortastender kunnen worden doorgevoerd. Want Amerika moest zich in dit opzicht geen illusies maken; wel hadden de bewoners door een harde worsteling staatkundige vrijheid verkregen, maar zij hadden nog ware geestelijke vrijheid te verwerven, zonder welke de politieke vrijheid van luttel waarde zou zijn, en voorts moesten de onberekenbare kwalen en ongerijmdheden, die uit de ongelijkheid van rijkdom en welvaart voortsproten, ook in deze nieuwe wereld nog ter-zijde worden gesteld. Zoolang toch in Noord-Amerika alléén en uitsluitend als hoogste beginsel bleef gelden de regel, om goedkoop te koopen en duur te verkoopen, kon er niets groots of edels te voorschijn komenGa naar voetnoot1). Tegenover de voorschriften van individueele concurrentie, stelde | |
[pagina 293]
| |
hij zijn bepalingen van éénheid en coöperatie. De combinaties, die men wel wist te vormen, waar het vernietiging door oorlog betrof, moest men toepassen in geheel het burgerlijk bedrijf van den vrede. Zulke plannen wenschte hij te verwerkelijken op het nieuwe land, dat hij aan de rivier de Wabash had gekocht. - In zijn tweede redevoering ging hij iets verder. Hij trad in meer bijzonderheden. Op den vóórgrond stelde hij, dat het niet aanging zijn nieuwe beginselen op de oude toestanden toe te passen. Het zou wezen alsof men in een fabriek het nieuwe stoomwerktuig zou plaatsen naast den door het blinde paard in draaiing gebrachten molenGa naar voetnoot1). Neen, zijn beginselen konden nieuw leven wekken, maar moeten volledig en in hun geheel worden uitgevoerd. En die beginselen werden nu in Noord-Amerika in al hun consequentiën uitééngezet. Wat tot nu toe in Europa altijd eenigszins met een doorzichtigen sluier was bedekt, werd hier openlijk voorgesteld. Was in Engeland, Schotland en Ierland door hem enkel nadruk gelegd op de ‘unie’ en ‘coöperatie’, zoo werd thans als derde woord in die toover-formule opgenomen: ‘gemeenschappelijk eigendom of goederen-gemeenschap’. Eerst als dat gemeenschappelijk eigendom in het leven was getreden, zou er werkelijk één gemeenzaam belang voor allen, met één woord waarachtige gelijkheid zijn. Dat rijk der gelijkheid, dien toestand van vrede en welbehagen, zou hij nu met April van het jaar 1825 in Nieuw-Harmony openen. Toch was hij bereid tot een concessie. Hij zag in, dat de volmaakte gelijkheid, de toestand eener maatschappij, waarin alle menschen gelijk in rechten en in eigendom zouden staan, en het éénige onderscheid tusschen hen slechts door ouderdom en ondervinding zou worden veroorzaakt, niet dadelijk kon worden verwerkelijkt. Een overgangs-toestand was denkbaar en mogelijk. En voor zulk een voorloopige maatschappij gebruikte hij nu de regelen, die hij in 1817 en 1820 had opgesteld voor zijn communiteiten of kolonies. Breedvoerig beschreef hij dus weder dat plan. Op die wijze zou hij ten minste beginnen. Maar wel te verstaan was het, dat hij, zoodra de omstandigheden | |
[pagina 294]
| |
het toelieten, dien overgangs-toestand vaarwel zou zeggen en het ideaal der gelijkheid zou gaan toepassenGa naar voetnoot1). Overeenkomstig dit programma zou Owen in April 1825 zijn neêrzetting te Nieuw-Harmony openen. Hij riep goedgezinden op, om zich dáár onder zijn leiding te vestigen. Voorloopig - totdat later algeheele gelijkheid kon worden verwerkelijkt - zou de beweegkracht van de gemeenschap coöperatie moeten zijn. De waarde van ieders diensten zou worden geschat door een uitvoerend comité, en naar gelang van die geschatte diensten zou voor ieder op het einde van elk jaar een crediet worden geopend, waarvan hij dan in goederen of producten gebruik kon maken. Voorts zouden allen in ruil voor hun arbeid, of voor hun kapitaal (wanneer zij dat bezaten en aan de gemeenschap wilden overgeven), voorzien worden van huisvesting, voedsel en kleeding; zouden zij in ziekten en op hun ouden dag verzorgd worden. De kinderen zouden te-zamen worden opgevoed en onderwezen als leden van één gezin. Gemeenschappelijke gewoonten zouden worden aangekweekt, maar de spil van alles bleef toch nog een remuneratie geëvenredigd aan de geleverde diensten. Werkelijk kwamen op de uitnoodiging allerlei menschen aan de oevers van de Wabash. Owen gaf aan allen een woning, regelde wat zij te arbeiden hadden, vaardigde een soort van constitutie uit, liet een comité van uitvoering benoemen van zeven leden, van wie hij er vier voorstelde of aanbeval, opende een school, die na een paar maanden reeds 130 kinderen bevatte, richtte een magazijn van waren en goederen in, waaruit de bewoners, naar gelang van hun wekelijksch crediet, door het comité (volgens schatting van hun werk) te bepalen, benoodigdheden konden halen, liet zijn kolonisten driemalen in de week des avonds bijéénkomen: ééns voor beraadslaging over de zaken der gemeenschap, ééns voor een muziek-uitvoering en ééns voor een bal, deed het gebruik van sterken drank verbiedenGa naar voetnoot2), organiseerde een muziek-korps; kortom weerde zich met alle kracht en macht om de zaak te doen loopen. Hij scheen niet ontevreden over de verkregen resultaten, toen hij, na een arbeid van twee en een halve maand, Amerika moest verlaten, ten einde in Schotland zijn zaken te Nieuw-Lanark te liquideeren. Hij scheepte zich in Juni 1825 in, droeg aan zijn zoon William en aan het comité op, zijn verdere instructies uit te voeren, en ijlde naar zijn landgoed Braxfield. Hij bleef er zeer kort, want hij brandde van verlangen, om zijn plannen in Amerika te verwerkelijken. De overdracht en liquidatie van Nieuw-Lanark | |
[pagina 295]
| |
zou niet al te traag afloopen, en in September 1825 vertrok hij weder naar Nieuw-Harmony, ditmaal vergezeld van zijn oudsten zoon Robert Dale Owen.
Aan het reisverhaal van dien oudsten zoon, dat hij in zijn geestig boek: ‘Threading my way’ heeft opgenomenGa naar voetnoot1), danken wij de aardige blikken, die wij op het leven en samen-zijn van Nieuw-Harmony kunnen werpen. Bovendien had Owen dadelijk door zijn kolonie een weekblad laten uitgeven: ‘The New-Harmony Gazette’, dat in de jaren 1825 tot 1828 is verschenen. Dat weekblad - met het motto: ‘wanneer wij niet alle meeningen tot elkander kunnen brengen, laat ons trachten alle harten te vereenigen’ - bevatte raadgevingen en aansporingen van Owen, en ontving de bijdragen van zulke kolonisten, die schrijven konden: het is dus een kostelijke bron, om het samen-leven en de gedachten der Harmonisten te leeren kennenGa naar voetnoot2). Vader en oudste zoon kwamen over Pittsburg in Januari 1826 te Nieuw-Harmony aan. Vooral de zoon, die even 23 jaar oud was, scheen in één verrukking op te gaan. Hij had zich al dadelijk als Amerikaansch burger laten inschrijven en vond de nieuwe wereld een visioen van een tooverland. En de kolonie aan de Wabash, met haar schoon en vruchtbaar landschap, met haar weiden, prairieën, bosschen en onmetelijke vergezichten, met haar omgeving, die aan een roman der pioniers van Cooper deed denken, oefende dadelijk haar bekoring op hem uit. Al was de levens-wijze uiterst eenvoudig en het voedsel primitief, zoo waren de gezellige toon, de vrijheid van discussie, de haast vertrouwelijke omgang van allen met allen, aanlokselen, die niet te weêrstaan waren. Het gezelschap, de bevolking zelve, was daarbij vrij opmerkelijk. In zekeren zin een wonderlijke verzameling van maatschappelijke schipbreukelingen uit alle streken, maar toch ook een bouquet van allerlei karakteristieke figuren en figuurtjes! Er waren in den zomer van 1825 reeds 800 personen dáár bijeen, en nog altijd kwamen verscheidene menschen zich aanmelden. De meerderheid vormden natuurlijk Amerikanen en Engelschen, maar ook de andere landen gaven hun contingent. Uit Holland kwam bijv. Gerard Troost, die van chemie en geologie zijn werk maakte, en later hoogleeraar in de scheikunde aan de universiteit van Nashville zou worden. Met een Fransch natuurkundige zette hij een soort van technisch bureau op, en was nu onvermoeid bezig den Harmonisten adviezen te geven over onderwerpen, die met de chemie in betrekking stonden. Op allerlei nieuwe hulpbronnen wees hij zóó de bevolking. Telkens en telkens treft men | |
[pagina 296]
| |
dan ook artikelen van hem en van zijn vriend aan in de ‘New-Harmony Gazette’. Nu eens wijst hij op nog niet ontgonnen zink-mijnen in Missouri, dan weder spreekt hij over voortreffelijke klei-aarde voor tegels, die hij dicht bij Harmony heeft gevonden, dan heeft hij kobalt ontdekt, dan lood meenen te zien; kortom hij is altijd er op uit, om zijn gezellen der gemeenschap vóór te lichtenGa naar voetnoot1). De vriend, die al zulke adviezen mede-onderteekent, is een Franschman, Charles Lesueur, een ingenieur, die allerlei zee-reizen had gedaan, en met Péron de kusten van Australië wetenschappelijk had onderzocht. Hij was niet de éénige uit Frankrijk. Daar was ook aangekomen monsieur Phiquepal d'Arusmont, een origineel, vol oorspronkelijke gedachten en invallen, doch die door buitensporigheden telkens zijn goed gemeende plannen in de war stuurde; hij had zich op het onderwijs der jeugd toegelegd, en wilde dat op doortastende wijze hervormen en verbinden met handen-arbeid. Ongelukkiger-wijze had hij een jongen, die hij in Frankrijk als gouverneur zou onderwijzen - het was een jeugdige Dufour en neef van den baron de Beauséjour - naar Amerika medegenomen, om hem de volheid der tijden in Nieuw-Harmony te laten bewonderen, en een lastig proces viel hem dan ook op den hals, wegens wederrechtelijke ontvoering en bederving van een pupil, toen hij later in 1830 in Frankrijk terugkeerdeGa naar voetnoot2). - Uit Zwitserland kwam in de kolonie Josef Neef, een leerling van Pestalozzi. Hij zou ook in het onderwijs dienst doen. Hij was vroeger officier geweest onder Napoleon, en had uit zijn soldaten-carrière een korte, barsche, bevelende manier van spreken overgehouden. Een enkele niet malsche vloek rolde er dan onder door. Zijn stem was zwaar en diep, maar de kinderen hielden veel van hem. Owens zoon weet zoo vermakelijk te vertellen van zijn onderwijs. Hij stond vóór zijn klasse en hoorde een jongen een leelijk woord zeggen. ‘Niet vloeken, mannetje, dat staat niet, dat is onfatsoenlijk’. - Maar mijnheer Neef, zeide de knaap, als het zoo verkeerd is te vloeken, waarom.....’ - ‘Nu, voor den dag er mede, wat wil je zeggen?’ - Waarom vloekt u dan zelf, mijnheer Neef?’ - ‘Omdat ik een verdomde gek ben, pas op, dat jij 't zelf ook niet wordt!’ - Ziedaar enkele uitheemsche exemplaren. Uit Engeland was nog gekomen Josiah Warren, die op 't oogenblik zich bij uitstek verdienstelijk maakte met de muziek-corpsen in Nieuw-Harmony te organiseeren, en die later een rol zou spelen in de questie der vervanging van geld door arbeids-banknotenGa naar voetnoot3); nog later zou hij één der wegbereiders van het ‘anarchisme’ worden. Uit Schotland was er Macdonald, | |
[pagina 297]
| |
die later de overleveringen van ‘New-Harmony’ wist te vertellenGa naar voetnoot1). Uit Amerika treffen wij aan Thomas Say, een natuurkundige en entomoloog, die zes jaren geleden majoor Long had vergezeld op zijn expeditie naar de Rocky Mountains, en één der stichters zou worden van de akademie voor natuur-wetenschappen te Philadelphia. Dan vinden wij iets later den reeds bejaarden William Maclure, uit Philadelphia, een zeer vermogend man, die handen vol gelds voor de zaak van het onderwijs overhad; voorts Miles Greenwood, die de brandweer in Cincinnati zou organiseeren. - Ook dames ontbraken niet: wij noemen mejuffrouw Sistare, die later met Thomas Say zou huwen, en vooral en boven allen Frances Wright. Zij zou alléén reeds een studie verdienen. Zij was een uiterst begaafde Schotsche jonge vrouw. Fransch en Italiaansch sprak zij als haar moedertaal. Haar werkelijke opvoeding had zij al reizende gekregen. Zij was de vriendin van Lafayette geworden. Haar rijzige gestalte, haar regelmatige doch koude trekken zouden aan een amazone doen denken. Haar ideaal was een radicale republiek, en zij gloeide voor vrijheid en onafhankelijkheid op elk gebied; zij was naar Harmony getogen als wijkplaats voor zelfstandig denkende menschen; voorts ijverde zij voor de emancipatie van de vrouw, ook in het huwelijk, en was zij met hart en ziel werkzaam voor de afschaffing der slavernij. In deze jaren was zij even boven de dertig jaren oud, en oefende zij, door haar persoonlijk optreden, niet weinig bekoring uitGa naar voetnoot2). En onder en naast deze meer typische figuren bewoog zich de massa der dood-gewone stervelingen. Owen verviel in dezelfde fout als Combe: hij nam aan wie zich aanmeldde en maakte geen keuze of onderscheid. Het gevolg was, dat een zonderling mengelmoes van personen dáár bijéén was. Lieden zonder band of samenhang, haast te vergelijken met een hoop stuifzand; in allen geval, een amalgama van fragmenten van goeden wil, voor wie | |
[pagina 298]
| |
een glaasje brandewijn nog altijd een sterke verleiding bleefGa naar voetnoot1). Toch had die chaos zich betrekkelijk spoedig eenigszins geordend. De arbeid was goed aan den gang, de scholen werkten niet kwaad, twist en krakeel kwamen niet voor. In het begin was het dikwijls geschied, dat sommige kolonisten arbeid gingen doen, die niet voor hun lichaams-kracht was berekend, maar ook dat gebrek was allengs verholpen. Een ieder scheen blijmoedig aan zijn taak bezig. Owen was opgetogen. Hij meende zijn ideaal bereikt te hebben, en daar hij geen voorstelling had van de waarheid, dat vruchten rijpen moeten, en nooit rekening hield met het begrip van tijd, bedacht hij, dat het nù het oogenblik was, om volledig zijn denkbeelden te gaan toepassen. De tegenwoordige toestand van Nieuw-Harmony was immers slechts een voorloopige inrichting, ‘a preliminary society’, zooals hij het in zijn tweede redevoering te Washington genoemd had. De ware realisatie van zijn denkbeelden zou echter deze zijn, dat geen remuneratie naar evenredigheid der geschatte diensten meer zou worden toegelaten, maar dat allen gelijk in rechten en in bezittingen zouden wezen, en dat het éénige onderscheid zou vervat zijn in het verschil van ouderdom en ondervinding. Welnu, de voorloopige toestand had thans negen maanden geduurd, lang genoeg - volgens Owen - voor een bedaarde, geleidelijke ontwikkeling. Alles ging zoo goed en zoo ordelijk. Drie weken keek hij nog na zijn aankomst alles zorgvuldig na. Toen riep hij zijn oudsten zoon, en deelde hem zijn voornemen mede, om aan de kolonisten voor te stellen, zich te vervormen tot een genootschap van volkomen gelijkheid (‘a community of equality’), gegrondvest op het beginsel van goederen-gemeenschap. De zoon uitte zijne verbazing, daar de vader vroeger altijd gesproken had van een overgangs-toestand van twee of drie jaren. Doch Owen weêrlegde en overwon die bedenkingen. Hij riep zijn kolonisten samen, ontvouwde hun zijn gedachten-gang, en stelde hun voor een nieuwe constitutie te ontwerpen, waarin het stelsel van gelijkheid in alle opzichten zou worden doorgevoerd. Niet de geleverde arbeid, maar de ouderdom, zou eenig verschil in belooning of toelage veroorzaken. Voedsel, kleeding, huisvesting zou voor allen gelijk wezen. De bezitting zelve, het landgoed, zou voor altijd, ‘in perpetual trust’, tot gebruik der gemeenschap strekken. De algemeene vergadering zou de wetten maken, en die vergadering zou bestaan uit alle volwassenen. Het uitvoerend comité zou in werkelijkheid slechts een uitvoerende macht hebben. Met gejuich werd dit alles aangehoord, en zoo mogelijk nog verder uitgebreid. Een commissie van zeven leden (waaronder de twee zonen van Owen) werd 26 Januari 1826 benoemd, om zulk een constitutie te ontwerpen. Den 1sten Februari was die commissie gereed. De nieuwe grondwet werd 5 Februari 1826 aangenomen, en door allen geteekendGa naar voetnoot2). Men was aange- | |
[pagina 299]
| |
land in het rijk van het communisme. Het weekblad: ‘The New-Harmony Gazette’ nam voortaan een andere dagteekening aan. Het kwam nu uit in het eerste jaar der geestelijke vrijheid (‘the first year of mental independance’). Doch, helaas, het paradijs was te vroeg geopend! Het weekblad teekent onverbiddelijk nauwkeurig den loop der zaken op. Wij lezen dáár, dat op den 19den Februari 1826 (juist veertien dagen na de uitvaardiging der nieuwe constitutie) een resolutie door de algemeene vergadering werd genomen, om voor één jaar de hulp van Owen in te roepen, ten einde de belangen van de gemeenschap (community’) in overeenstemming te brengen met de beginselen der grondwet. Drie weken later heet het: ‘algemeene voldoening en tevredenheid zijn in de plaats getreden van spanning en onzekerheid. Onder de uitsluitende leiding van Owen mag men zeker de beste verwachtingen van de toekomst hopen’. De gemeenschap was dus niet in staat zich-zelve te besturen, maar plaatste zich onder een dictator. Het weekblad zeide wel niet uitdrukkelijk, hoe slecht het gegaan was, maar schoof toch hier en daar even het gordijn weg. En de tooneelen, waarop dan een oogwenk een blik werd gegund, waren niet verkwikkelijk. ‘Terwijl wij - zoo heet het den 22sten Maart 1826 - over abstracte denkbeelden spraken, verwaarloosden wij practische middelen. Onze geestkracht werd aan nuttelooze pogingen verkwist.... Doch de onvermoeibare nauwlettendheid van den heer Owen heeft wederom orde en stelsel gebracht in elken tak van bedrijf. Onze straten zijn niet meer gevuld met groepen van werkelooze babbelaars: een ieder is vlijtig werkzaam in den gekozen werkkring. Onze openbare samenkomsten (meetings) vormen niet meer het strijdperk van twistende redenaars, maar behandelen thans zaken’. Dus, dit stond vast: er waren geen zaken behandeld, en er was niet gewerkt. Van elders wordt ons gemeld, dat die ongunstige toestanden - ook toen Owen de dictatuur had aanvaard - niet ophieldenGa naar voetnoot1). De gelijkheid van verdiensten, die ingevoerd was, verjoeg de knappe werklieden. De tragen werden nog trager. De vrouwen vooral poogden zich te ontrekken aan de haar opgelegde taak. Discussies over godsdienstige vraagstukken dreigden ieder keer tot oneenigheid te leiden. Twist, krakeel en onrust waren in plaats van liefde gekomen. Er was bezorgdheid bij Owen, dat zelfs het goede zaad, hetgeen er nog was, zou verstikken onder het hooge gewas, dat welig opschoot uit de ontkiemende korrels van dwaasheid en onzin. Er moest iets gedaan worden om het verval te voorkomen. Owen vond spoedig een middel, om, zoo mogelijk, hetgeen goed | |
[pagina 300]
| |
was te behouden. Het middel was waarlijk niet kwaad, en bewijst in ieder geval, dat Owen toch nog altijd - binnen zekere grenzen - een practisch hoofd had. Hij zou namelijk de goede elementen als filiaal-associaties van Nieuw-Harmony afleiden en afscheiden, de associaties dan op eigen beenen zelfstandig laten organiseeren, en zoo het noodig was aan zulke associaties geld voorschieten, om een eigen dorp en inrichting te bouwen. Aanleiding tot dit plan gaf William Maclure. Diens inzichten over onderwijs waren niet geheel dezelfde als die van Owen. Hij was een man uit één stuk, die geheel en al opging in Pestalozzi's methode: vereeniging van onderwijs en landbouw. Hij kocht nu - daar hij zeer rijk was - 1200 acres van Owen, en stichtte in Maart 1826 met 120 personen het genootschap: Macluria. In April 1826 werd nog op die wijze een wat kleinere kolonie gevormd: Feiba-Peven; in Juli ontstond weder zulk een dochter-kolonie. De beweging nam toe, en in het begin van het jaar 1827 was Nieuw-Harmony een centraal dorp geworden, omringd door acht min of meer zelfstandige kolonies. Nieuw-Harmony loste zich op in een federatie van genootschappen. Owen dacht nu op die wijze het woord van het raadsel gevonden te hebben. Hij meende weder op den goeden weg te zijnGa naar voetnoot1). Inderdaad, wanneer wij bladeren in ‘The New-Harmony Gazette’, op het einde van het jaar 1826 en gedurende het jaar 1827, dan schijnt het ons toe, alsof er zekere rust en bevrediging was gekomen. Owen begint weder den 22sten November 1826 in het blad een breede uitéénzetting en ontvouwing te geven van wat hij noemt het sociale systeemGa naar voetnoot2). Gerard Troost en Charles Lesueur zijn altijd nog bezig nieuwe chemische raadgevingen aan de kolonie te verstrekken. Met groote zorg worden de verschillende sociale proefnemingen, die in Europa worden genomen, verklaard en getoetst. Zoo is men in Nieuw-Harmony op het einde van 1826 en in het begin van 1827 voortdurend nieuwsgierig naar berichten uit Holland, omtrent den grooteren of minderen bloei van Frederiksoord, Veenhuizen en Ommerschans, en met verdriet constateert men, dat de resultaten dáár niet gunstig zijnGa naar voetnoot3). Met nauwgezetheid wordt een kritiek geleverd op Abram Combes streven en strekking; uittreksels uit zijn boeken worden gegeven, straks de vestiging van Orbiston nagegaan en behandeldGa naar voetnoot4). Frances Wright knipt als feuilleton voor het blad uit een door haar in 1822 geschreven en aan Jeremy Bentham opgedragen roman: A few days in Athens, being the translation of a Greek manuscript, discovered in Herculaneum’. Oorspronkelijke verzen en uit het Duitsch ver- | |
[pagina 301]
| |
taalde gedichten (onder anderen een vertaling van Goethes Erlkönig) worden opgenomen; (middelmatige) liederen voor de kinderen van Nieuw-Harmony worden daarin gedruktGa naar voetnoot1). Tegen het gebruik van sterken drank wordt gestreden. Het ontstaan van een klein gemeenschappelijk genootschap te Exeter wordt uitbundig begroetGa naar voetnoot2). Kortom, dáár in Noord-Amerika en aan de prairiëen van de Wabash zijn de kolonisten niet alléén of geïsoleerd: zij worden door hun blad in aanraking en voeling gehouden met de gansche sociale wereld. Al erkennen de twee zoons van Owen in het nummer van 26 Maart 1827, in eigenaardige taal, dat de proef van het communisme mislukt is, zoo blijft toch het blad doorgaande den indruk geven, alsof het dáár in Nieuw-Harmony een gonzende bijenkorf is. Op Zondag den 6den Mei 1827 hield dan ook Robert Owen, in the New-Harmony Hall, tot al de burgers van Nieuw-Harmony en tot al de leden van de naburige communiteiten een rede, waarin hij zijn tevredenheid en voldoening uitsprak. Hij herdacht het verloop van de geschiedenis van zijn kolonie in de afgeloopen twee jaren, verzweeg niet de te-leurstellingen der eerste proefnemingen, maar meende toch te kunnen verklaren, dat de decentralisatie der kolonie in de acht onafhankelijke ‘communities of common property and equality’ thans, nu zij een voldongen feit was, een groot succes opleverde. Men had nu verschillende keurbenden van genootschappen, en was verlost van den overstelpenden menschen-toevloed, die zonder ernst of gemeenschapszin in het begin was gekomenGa naar voetnoot3). Hij dacht er dan ook aan, weder | |
[pagina 302]
| |
even naar Engeland te kunnen vertrekken. Ten minste, drie weken later, op Zondag 27 Mei 1827, hield hij weder een rede, ditmaal tot de tien (er waren er twee bijgekomen) sociale kolonies van gelijkheid en goederen-gemeenschap; welke rede zijn woorden van afscheid inhield. Hij drukte allen toch vooral op het hart goed toe te zien, om geen nieuwe leden op te nemen, dan die volledig in de denkbeelden van gemeenschap wilden opgaan. De beginselen van het sociale stelsel waren nu bekend, maar het kwam aan op de praktijk. Men moest willen, en vast willen. Voorts hield hij nog een uitweiding over éénheid der opvoeding en van het onderwijs der kinderen, zonder welke eischen alle goede resultaten te-loor zouden gaanGa naar voetnoot1). Want - het viel niet te ontkennen - dàt was juist de zwarte stip, die aan den horizont van Nieuw-Harmony opkwam. Maclure toch wilde zich niet onderwerpen aan de volkomen éénheid van regelen, die Owen voor het onderwijs van al de dochter-kolonies had voorgeschreven. Maclure had zijn grondgebied gekocht, en wilde zijn eigen methode dáár toepassen. Vandaar wrijving en botsing, en zekere bekommernis. Robert Owen was geheel vervuld met deze zaak. Toen hij den 1sten Juni 1827 Nieuw-Harmony weder een korte poos moest verlaten, met het voornemen, om over Pittsburg, Baltimore en Philadelphia naar New-York te gaan, ten einde vandaar naar Liverpool over te steken, hield hij zich eenige dagen te Philadelphia op, om het publiek aldaar een overzicht te geven van zijn werkzaamheid aan de Wabash. In de rede, die hij 27 Juni 1827 aldaar in het Franklin-instituut uitsprak, gaf hij werkelijk niet onaardige ophelderingen over zijn plannen met Nieuw-Harmony. Hij toonde aan, hoe naar zijn inzichten de zeer groote tegenstelling van rijkdom en armoede, waaronder Groot-Britanje thans leed, grootendeels veroorzaakt werd door de invoering der door stoomkracht bewogen machines, onder de leiding van het individualistische beginselGa naar voetnoot2). Met eenige uitvoerigheid | |
[pagina 303]
| |
stond hij daarbij stil, om dan weder de vele voordeelen van het sociale stelsel te bepleiten. Hij erkende, dat er in zijn kolonie verscheidene misgrepen hadden plaats gehad, doch zeide die fouten niet al te zeer te betreuren, daar zij hem gelegenheid hadden gegeven, nog scherper en dieper blikken te slaan in de werking der omstandigheden op den mensch. Doch als van-zelf verliet hij al die meer algemeene beschouwingen, om te komen tot een uitéénzetting van zijn verschillen met Maclure; oneenigheden die ook voortsproten uit de financieele transacties, waartoe Maclure zich volgens Owen verbonden had. Als het ware beladen met die zorgen zette hij zijn reis voort en kwam 24 Juli 1827 in Engeland aan. Wel gaf hij in Londen, onder anderen in een adres of open brief van 7 September 1827, nog geruststellende berichten omtrent zijn Amerikaansche kolonieGa naar voetnoot1), doch toen hij in het begin van April 1828 in Nieuw-Harmony was teruggekeerd, vond hij alles deerlijk in de war. Hij constateerde het met droeve woorden in een rede, die hij op Zondag 13 April 1828 ten aanhoore der bewoners van Nieuw-Harmony hield. Alles was mislukt. Het individualistische beginsel had weder zijn hand op de kolonisten gelegd. Kleine winkels concurreerden met elkander en kroegen, ‘whiskey-shops’, waren als uit den grond verrezenGa naar voetnoot2). Zijn oudste | |
[pagina 304]
| |
zoon scheen zelfs niet meer zulk een vast geloof in zijns vaders combinatiën te hebben, en had zich laten overhalen, om, met en onder leiding van Frances Wright, een genootschap: Nashoba in Tennessee te helpen vestigenGa naar voetnoot1), dat zich allereerst ten doel stelde om slaven vrij te koopen, en voorts een asyl zou zijn voor de zelfstandige geesten, die alle banden, ook van het huwelijk, zouden op zijde zetten; - hetgeen echter niet belette, dat dezelfde amazone, bewogen door de schoone manieren en verheven gevoelens van monsieur Phiquepal d'Arusmont, zich liet verleiden tot een echtverbintenis, en toen met hem naar Frankrijk ging. Nu en dan eindigde dus menig incident als het slot van een comedie. Doch voor Owen liep alles af als een tragedie van den droevigsten inhoud. Hij begreep, dat voorloopig de zaak in Nieuw-Harmony gedaan was, en brak op. Het was duur speelgoed geweest. Ongeveer een half millioen gulden had hij met zijn kolonie verloren. Hij liet de landen en gronden aan de Wabash aan zijn zonen, onder beding, dat deze hem een jaarlijksche | |
[pagina 305]
| |
rente van ongeveer 3750 gulden zouden verzekeren, hetgeen dan ook later zijn éénig inkomen was. En voorts trok hij in den zomer van 1828 naar EngelandGa naar voetnoot1). Toch kon hij het denkbeeld, dat de ‘terres vierges’ van Amerika inderdaad het geschikte terrein waren voor zijn gemeenschappelijke kolonies, nog niet zoo spoedig kwijt raken. Het spookte nog altijd in zijn verbeelding. Toen hem aanbiedingen van wege de Mexicaansche regeering gedaan werden, om in Texas zich te komen vestigen, waar gronden voor hem zouden beschikbaar gesteld worden, aarzelde hij geen oogenblik, en ging hij op weg naar MexicoGa naar voetnoot2). Hij onderhandelde dáár met den president, doch de aanbieding werd niet gestand gedaan. Over de Vereenigde Staten van Noord-Amerika reisde hij terug; te Cincinnati had hij in April 1829 nog een openlijk publiek debat met den geestelijke Campbell; te Washington ging hij veel om met den toekomstigen president van Buren, die hem met het Staats-opperhoofd Jackson in aanraking bracht. Jackson gaf hem zelfs een soort van missie aan Lord Aberdeen, om te trachten meer vriendschappelijke gevoelens tusschen Amerika en Engeland te doen wortel schieten. Maar Amerika zelf was voor Owen verloren, het bleef nu voor zijn gedachten steeds een droombeeld! Zijn kinderen hebben zich echter juist in Amerika gevestigd. Robert Dale Owen ging er een politieke loopbaan bekleeden, William Dale Owen werd o.a. directeur van de ‘State’-bank van Indiana, David Dale Owen werd er professor in de chemie, in de mineralogie en geologie, en nog een andere zoon Richard Owen trad er in militairen dienst en klom op tot majoor en hoogleeraar aan de krijgs-school te Kentucky, zijn éénig overgebleven dochter (Jane) huwde ook met een geacht Amerikaansch hoofd-officier. |
|