De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– Auteursrechtvrij
[pagina 276]
| |
IV.Zóó peinsde en droomde Owen. Min of meer zich losmakende van de inrichting van Nieuw-Lanark, zag hij nu met gespannen blikken naar de veel schooner combinatie, die hij in zijn voorstellen en ontwerpen der jaren 1817 en 1820 had geteekend. Wel is waar was alles in kiem in Nieuw-Lanark reeds vervat, maar de elementen waren eenigszins verward en met veel bijwerk vermengd aldaar verspreid. Hoe lagen de huizen zelven er ordeloos verdeeld! Er was nog zooveel chaotisch in de fabrieks-regeling, iets zeer eenzijdigs en onvolledigs in het eigenlijk gezegde werk, terwijl in het plan der jaren 1817 en 1820 alles regelmatig, evenredig was geordend tot een stelsel, dat éénheid reeds te zien gaf, en volmaakte gelijkheid van allen in alles voor de toekomst liet onderstellen. Het éénige gebrek was dit, dat - terwijl Nieuw-Lanark op aarde bestond en leefde - het nieuwe plan als constructie in de wolken hing: een nevelbeeld in de lucht. Het kwam er dus op aan, die constructie te verwezenlijken. Ernstig ging Owen er zich mede bezighouden, om zijn plannen in Groot-Britanje in het leven te doen treden, en de menschen te overtuigen, dat een verwerkelijking van zijn ontwerpen mogelijk, ja zelfs zeer spoedig mogelijk was. Wij moeten daarvoor den blik vestigen op drie pogingen, die tusschen de jaren 1821 en 1826 werden beproefd: wij bedoelen zijn propaganda door den ‘Economist’, zijn reis naar Ierland in 1823, en het initiatief, dat zijn woorden gaven aan het stichten van Orbiston. I. - Het wachtwoord, dat Robert Owen thans telkens en telkens op de lippen nam, was: coöperatie. Het woord had natuurlijk nog niet de meer enge en vaste beteekenis, die wij er in economischen zin tegenwoordig aan geven. Het werd in meer breede en vage opvatting toen bedoeld. Het beteekende een algemeene inrichting van de menschelijke maatschappij tot onderlinge en wederkeerige baat van allen, die zich bezighielden met het in stand houden dier maatschappij. Het was haast ongeveer gelijkbeduidend met associatie, al werd hier de klem meer gelegd op het samenleven dan op het samenvoegen. Het wilde tegenstelling te kennen geven van individualisme en van concurrentie. Om dat beginsel onder het publiek te verspreiden, en ten einde eenigszins agressief als het ware een banier in de hoogte te heffen, die gelijkgezinden zou kunnen verzamelen, werd nu door Owen een weekblad opgericht. Het zou den titel voeren: ‘The Economist’, en het eerste nommer verscheen te Londen, Zaterdag den 27sten Januari 1821Ga naar voetnoot1). Het programma, in het | |
[pagina 277]
| |
eerste nommer ontwikkeld, hield in, dat het blad het nieuwe stelsel der maatschappij, hetgeen door Robert Owen ontworpen was, zou ontvouwen, en tevens een plan van associatie zou ont wikkelen tot verbetering van den toestand der arbeidende klassen, gedurende den tijd zij nog aan hun tegenwoordig bedrijf en bestaan geklonken waren. Het doelwit was vóóreerst het vormen van een coöperatieve en economische maatschappij. ‘Hoewel zeer verre verwijderd van een overdreven schatting van mijn eigen krachten - zoo ging Owen in dat eerste nommer voort - heb ik in de volle overtuiging, dat de plicht moet worden nagekomen door iemand, wie dan ook, de stoutheid op mijn schouders den last te laden van het onderzoek der zaken en omstandigheden van de menschheid.... Dat onderzoek zal mij leiden tot de diepte. Wij moeten ons begeven in de groeven der mijnen, in duisternis en nacht, gelukkig, als wij te midden van die donkere omgeving hier en dáár een edelsteen vinden, en straks door verborgen reten de eerste schemering bespeuren van het weldadige en sobere licht der rede en der waarheid’. Het was een beroep op de rijkere standen in Engeland, om toch de toestanden te zien zooals zij waren, en zich niet in slaap te laten wiegen door denkbeeldige droomen van vooruitgang, maar de oogen te gebruiken, om de ellende van den minderen man te aanschouwen. Dan volgde de aansporing, om rechtvaardig voor allen te zijn en niet in vooroordeelen van stand of klasse zich op te sluiten. Waar sommige dichters - als Shelley en Southey - een stout of ideëel woord in dien zin spraken, daar werd zulk een woord herhaald en voor de lezers van den ‘Economist’ uitééngezetGa naar voetnoot1). | |
[pagina 278]
| |
Want het moest begrepen worden, dat de arbeidende standen werkelijk Engelands kracht uitmaakten, en als zoodanig dienden te worden behandeld. Owen zelf - al had hij een oogenblik er aan gedacht om lid van het parlement te worden - gaf hoe langer hoe minder om de politiek. Hij was los van de vragen en twist-punten, die Tories van Whigs scheidden; hij had slechts oogen voor de ontwikkeling der maatschappij, en wilde dáár ingrijpen en verbeteren. Hij had voor het oogenblik slechts één toovermiddel. Het was onbeperkte coöperatie, ‘van den kant van alle leden der maatschappij, tot elk doel van het sociale leven.’ Dat zulk een coöperatie leidde tot gemeenschappelijk leven en werken, wellicht tot gelijkheid in de bevrediging der behoeften, werd allengs uit de verschillende stukken duidelijk. De inhoud dier artikelen was nog al afgewisseld. Tegen Malthus wordt zeer gestreden, en daarentegen de aandacht gevestigd op de pogingen der edele Mrs. Fry in de gevangenissen, op de lessen van Rumford, en op het werken van Fellenberg. Ook wordt een zeer belangrijke polemiek gevoerd tegen het socialistisch boek van Charles Hall: ‘The effects of civilization on the peoples in the European States’, dat in 1805 was verschenenGa naar voetnoot1). Toch kon ‘The Economist’ maar een jaar stand houden. Het weekblad eindigde in Januari 1822. Het had echter in dat kort bestaan een roeping vervuld, het had een nieuw spoor gewezen en een soort van partij weten te groepeeren. Maar vooral had het aan een nieuw begrip: dat van coöperatie populariteit gegeven. De economisten toen in vollen luister in Engeland zich bewegende, moesten zich reeds, door het hardnekkig aandringen van Joseph Hume, de wet van 1824 laten welgevallen, waarbij aan de arbeiders weder de vrijheid werd verleend om zich te kunnen combineeren, de coalitie-wetten werden afgeschaft, en de ‘trade-unions’ rechtens weder mogelijk waren gemaakt. Hume was hierin krachtdadig geholpen - zooals men weet - door den energieken, onzelfzuchtige kleêrmaker Francis Place.Ga naar voetnoot2). Thans, door Owens initiatief, moesten diezelfde economisten met een discussie over het begrip der coöperatie zich inlaten. Die debatten en twist-gedingen waren vooral merkwaardig in het begin van het jaar 1825. Niemand minder dan John Stuart Mill heeft in zijn ‘autobiography’ ons het verhaal van die debatten gegevenGa naar voetnoot3). Met al zijn jonge vrienden stortte hij zich in de worsteling. De kern namelijk der partijgenooten van Owen hield, onder den naam: ‘The London Co-operative Society’ toen wekelijksche samenkomsten in Chancery Lane te Londen, en stelde dáár de | |
[pagina 279]
| |
gelegenheid tot debat openGa naar voetnoot1). Roebuck overreedde Mill en zijn vrienden, om den handschoen op te nemen. Over en weder werden de termen van het debat vastgesteld. Allereerst zou de questie der bevolking besproken worden. Charles Austin deed den aanval op Owen met een schitterende redevoering, en het dispuut duurde vijf of zes weken voor een uiterst talrijk gehoor. Daarna werden de verdiensten van het stelsel van Owen behandeld in een discussie, die ongeveer drie maanden in beslag nam. Het was een ernstige worsteling tusschen de economisten en de Owenisten, maar, volgens Mill, toch een volkomen vriendschappelijk dispuut. ‘Wij - zoo gaat Mill voort - die de staathuishoudkunde vertegenwoordigden, hadden dezelfde doel-einden op het oog als zij, en deden ons best hen daarvan te overtuigen; de voornaamste kampioen uit hun midden was een hoogst achtenswaardig man, met wien ik zeer vriendschappelijk omging: William Thompson. Van onze zijde namen Ellis, Roebuck, Charles Villiers en ik-zelf krachtig deel aan het debat. De Owenisten verkregen, vooral in de questie der bevolking, zeer grooten steun van elders. De welbekende Gale Jones, toen een bejaard man, sprak één van zijn bloemrijke redevoeringen uit, maar de spreker die mij het meest trof, al was ik het bijna op elk woord met hem oneens, was Thirlwall, de geschiedkundige en latere bisschop. Hij viel mij aan. Voordat hij tien zinsneden had uitgesproken, voelde ik reeds, dat hij de beste redenaar was, dien ik nog had gehoord, en sinds dien tijd heb ik nooit iemand hooren spreken, dien ik boven hem kon plaatsen.’ De naam van William Thompson wijst aan, welke krachten allengs aan de zijde van Owen zich zouden plaatsen. Onder de sociale schrijvers uit de eerste dertig jaren onzer eeuw zijn er weinigen, die zulk een beteekenis hebben. Later komen wij uitvoeriger op hem terug. Hij was een Ier, uit het graafschap Cork, was onafhankelijk wat vermogen betreft, en had geheel zijn leven toegewijd aan de studie der maatschappelijke belangen. Een tijd-lang had hij zich bij Bentham aangesloten, maar weldra volgde hij meer uitsluitend de inzichten van Robert Owen. In zijn hoofdwerk: ‘An inquiry into the principles of the distribution of wealth’, dat in 1824 verscheen, ontwikkelt hij zeer uitvoerig het stelsel van zijn aangenomen meesterGa naar voetnoot2), en poogt hij de ver- | |
[pagina 280]
| |
schillende gevolgtrekkingen van dat systeem in samenhang te brengen met zijn geliefkoosde stellingen en proefnemingen over het recht van den arbeider op het volle arbeids-product. Ook hier had Owen, die menige verwachting en hoop aan zulk een proefneming had verbonden, niet te roemen over den goeden wil der ‘oude maatschappij’. Die oude maatschappij weerde zich slechts in dit opzicht, om als ‘inert’ blok alles te dwarsboomen. Zij liet William Thompson en nog enkele andere Engelsche antikapitalistische schrijvers, die omstreeks de jaren 1820 tot 1840 in Thompsons geest opstonden, alléén en geïsoleerd strijden en vallen, zoo als zij vroeger Charles Hall in vergetelheid had laten wegzinkenGa naar voetnoot1). II. - Intusschen ondernam Owen in 1824 een reis naar Ierland. Hij zag zeer goed in, dat de ellende in Ierland het hoogst geklommen was, en dat juist Ierland de schrijnende wonde zou worden, die de quasi-beschaving van het Britanje der negentiende eeuw zou te-schande maken. Aldaar was dus een veld om het goede zaad te strooien. Dáár was aanleiding, ja noodzakelijkheid, om een redelijk voorstel tot verbetering der sociale | |
[pagina 281]
| |
toestanden met eenige warmte te ontvangen. Hij bleef er ongeveer vier maanden en hield in de maanden Maart, April en Mei van het jaar 1823 in Dublin vier groote redevoeringen, om het uitvoerbare van zijn plannen der jaren 1817 en 1820: dat is van zijn voorstellen tot oprichting der dorpen van éénheid en coöperatie aan te wijzen. Trouwens zoo ergens, dan was hier in Ierland het contrast tusschen den toestand van het land en der bevolking sprekend en tergend. Hier was op dat groene eiland een grond zóó goed en zóó vruchtbaar, als men dien maar wenschen kon, en daarop leefde een bevolking in een armoede, die alle perken overschreed. Owen merkte het op gedurende zijn reis door het eiland: ‘ik zag duizenden volwassen vrouwen, begeerig om aan het werk te worden gesteld, opdat zij in een langen dag van harden arbeid tien stuivers zouden kunnen verdienen, en sterke mannen vol verlangen, om in een ongezonde, weêrzin-wekkende bezigheid acht stuivers per dag te kunnen bekomen’. Bij zulk een toestand kon dan toch onmogelijk de staathuishoudkunde de armen over de borst kruisen en blijven beweren, dat het ‘laissez aller’ maar moest worden toegelaten: Gods water over Gods akker. Neen. De menschen hadden de Iersche maatschappij aldus laten verwilderen, en de menschen moesten nu middelen tot verbetering aanwenden. Owen riep den 18den Maart 1823 een groote ‘meeting’ te Dublin bijéén in het gebouw der Rotunda; een samenkomst, die door den Lord-Mayor van Dublin werd geleid, en hield dáár zijn eerste voordracht. Die rede behelsde een aanwijzing van het uitgangspunt van zijn stelsel: de theorie, dat er een wetenschap was der omstandigheden, die den mensch en de menschelijke samenleving determineerden. De mensch is het product der omstandigheden, waaronder hij leeft, zijn karakter wordt daardoor gevormd, en het kwam er dus op aan, de omstandigheden, welke de Iersche bevolking zoo ongelukkig maakten, te vervormen. Als het kind geboren is, moet men de omstandigheden voor hem schikken. Zóó moet men thans voor Ierland doen. Dit was het hoofd-betoog, de vaste draad der redeneering, maar daaraan knoopte hij allerlei opmerkingen: een polemiek tegen Malthus en diens bevolkings-leer, een aanval tegen de gevestigde Kerk, een herinnering dat liefdadigheid alléén altijd verlagend werkt, en een ontwikkeling, dat het niet de rijke, maar de lagere standen zijn, die toch eigenlijk den rijkdom creëerenGa naar voetnoot1). Bij zooveel verkeerds als er nu in Ierland was - zoowel in de productie als in de distributie van rijkdom, in het debouché en in den ruil, ja tot in | |
[pagina 282]
| |
het geld - moest men de taak van verbetering en hervorming eenigszins breed durven aanpakken, iets nieuws durven ontwerpen en architectonisch te-werk gaan. Zeker, Engeland moest geldelijke voorschotten bijdragen, maar waar het geld thans tot in Zuid-Amerikaansche effecten werd gestoken, zou wellicht Britanje te vinden zijn, om iets van haar kapitaal voor Ierland, voor het zustereiland, over te hebben. - Owen zweeg, na drie uren gesproken te hebben. Hij had blijkbaar zijn gehoor, dat uit vele aanzienlijken bestond, niet overtuigd. De aanvallen tegen de Kerk riepen de geestelijken onder dit gehoor op, om hem te weêrleggen. Het werd een heftig debat vóór en tegen Owen - maar Ierland werd vergeten. Toen riep Owen, een viertal weken later, een tweede meeting te Dublin, weder in de Rotunda, te-zamen. Ditmaal presideerde geen Lord-Mayor, doch de toevloed van nieuwsgierigen was nog zeer groot. Zijn rede was natuurlijk een aanknooping aan zijn vorige. De klem van zijn toespraak was vooral de aanwijzing, dat men tegenover Ierland als een architect moest te-werk gaan. Al de materialen waren er voor een goede inrichting van het eiland, doch die materialen moesten geordend, saâmgeschikt, en tot een vast doel verbonden worden. De oude, verwarde, verbrokkelde chaos der samenleving moest zich gaan oplossen en kristalliseeren tot een reeks bedrijvige, in eigen onderhoud voorzienende communiteiten of gemeenschappen, die elk als een volledige organisatie van krachten, middelen en behoeften zouden kunnen bestaan. Men moest slechts vaarwel zeggen aan de begrippen van individualistischen familie-zin, en in zich opnemen de gedachten van samenhang en samenleving. Tegenover het ‘single-family-system’ stelde hij associatie van gezinnen; tegenover de werking der tegenstrijdige elementen het coöperatieve stelsel, tot zijn hoogste spanning en omvang opgevoerd. Hij ging over tot de ons bekende beschrijving der communiteiten: de associatie van duizend menschen in het vierkante blok huizen, levende in met landbouw verbonden nijverheid. Hij teekende het leven en de levens-wijze in zulke dorpen van éénheid en coöperatie, sprak over de voeding, de kleeding, vooral over het onderwijs en de opvoeding. Groote platen had hij aan den wand gehecht, waarop zijn ontworpen ‘kolonies’ waren afgebeeld, en waarop hij dus telkens kon wijzen. Hij deed opmerken, hoe zijn stelsel zich lijnrecht tegenover dat der staathuishoudkunde plaatste, inzooverre hij op elk terrein het oude individueele stelsel bekampte, de gevolgen der arbeids-verdeeling bestreed, en de resultaten van al die dwalingen trachtte te voorkomen; resultaten, die uitliepen op het invoeren overal van den tred-molen der werkhuizen. Er kwam in deze zijne rede een merkwaardige, aandoenlijke bladzijde voor over de loopbaan van het Iersche kind, van de wieg tot het grafGa naar voetnoot1). Het was onmeêdoogend geteekend, hard en bijna schreeuwend gekleurd, het wemelde van verwijten tegen een samenleving, welke zulk een kind | |
[pagina 283]
| |
van Iersche boeren tot uitersten dreef, die hem aan de galg moesten brengen, maar wij - die zooveel jaren later leven - hebben weinig moed zulk een profetie, die inderdaad letterlijk is uitgekomen, met een hooghartigen glimlach te bejegenen. In zijn derde rede zette hij zijn polemiek tegen de economie voort. Zij werd den 19den April 1823 te Dublin, weder in de zaal van de Rotunda, gehouden. Hij poogde toen te ontwikkelen, dat de questies van overproductie en overbevolking niet eenvoudig-weg ter-zijde konden worden gesteld door een beroep op de leer van vraag en aadbod, maar wel degelijk een of andere oplossing, een of andere ordening en groepeering der maatschappij, noodig was. Die oplossing was, volgens hem, te vinden in een juiste regeling der associatie. Hij gaf berekeningen, hoe duizend menschen, wanneer zij zich tot een vast aanééngesloten landbouw- en nijverheids-kolonie wilden samenvoegen, werkelijk - indien zij eenmaal in het bezit van een genoegzame hoeveelheid gronden waren gesteld - geen krimp aan eigen inkomen konden hebben, geen bezuiniging zich behoefden op te leggen, en toch nog een behoorlijk ‘surplus’ van product konden overhouden. Wanneer Britanje en Ierland zich zóó wilden inrichten, en door middel van die associaties zouden willen leven en werken, dan zou er vrij wat meer algemeene welvaart door alle leden worden genoten dan thans, nu, onder de leiding van het individueel belang, het land er op uit is rijk te worden door buitenlandschen handel en veel geld te verdienen. Het geweldig verschil tusschen zeer rijke en zeer arme burgers zou verdwijnen, doch daarentegen zouden allen, die in zulk een associatie-verband waren getreden, de vruchten van hun arbeid volledig kunnen genieten. Dan zouden al die misdrijven, die rooftochten, die moorden in Ierland ophoudenGa naar voetnoot1). Een tijdperk van rust en tevredenheid zou kunnen worden geopend. Slechts één enkele toepassing van zulk een associatie, slechts één inrichting en één dergelijke kolonie zouden voldoende zijn, want het goed slagen van zulk een vereeniging zou de andere associaties wel in het leven roepen. Robert Owen maande de Iersche landbezitters aan eens zulk een proef te wagen. Hij | |
[pagina 284]
| |
zelf - hoewel hij niet meer rijk was - wilde als eerste bijdrage, als eersten inzet, duizend pond sterling geven, indien slechts nu zijn hoorders dat voorbeeld volgden.... Zij lieten hem echter alléén staan met zijn enthousiasme en zijn berekeningen. Na eenigen tijd bleek het, dat er met zeer veel moeite nog slechts 2000 £ meer waren ingeschreven. Owen gaf het toch niet op. Nog eens (voor de vierde maal) zou hij de Ieren toespreken en wel den 3den Mei 1823. Ditmaal echter niet meer in de zaal van de Rotunda, maar in een vergadering der Hibernische filanthropische vereeniging te Dublin. Hij zeide slechts één doel gehad te hebben met deze voordrachten, namelijk: de éénheid van Engeland en Ierland op gezonder en steviger grondslag te vestigen dan nu het geval was. Slechts één levens-voorwaarde was daarvoor noodig: de conditie, dat zoowel Engelschen als Ieren weder rationeele wezens werden. Door Owens constructie der maatschappij, door zijn leer der associatie was dat mogelijk, terwijl de bestaande omstandigheden het volk tot een toonbeeld van ellende en onverstand maakten. Met twee grafische voorbeelden helderde hij op, dat werkelijk de bestaande bevolking een zeer verkeerde ontwikkeling van karakter en een zeer ongelukkige afscheiding van standen en belangen had verkregen. - Wat het karakter betreft, zoo maakte Owen hier voor het eerst gebruik van zijn methode der strepen. Op een vlak veld teekende hij tien evenwijdige, in lengte verschillende lijnen, die, naar zijn inzien, de onderscheidene hoedanigheden van elk kind zouden aanduiden. De twee eerste strepen wezen den omgang der fysieke hoedanigheden aan, de derde de prikkelbaarheid van den mensch, de vierde zijn perceptieve, en de vijfde zijn reflectieve eigenschap, de zesde streep wees aan zijn geheugen, de zevende zijn verbeeldings-kracht, de achtste zijn oordeel, de negende zijn affecties, en de tiende zijn gevoel van eigenbelang. De kleinere of grootere lengte van de streep liet nu de inkrimping of uitzetting van de eigenschap zien, die zij aanduidde, en toonde te-gelijkertijd de onderlinge verhouding dier hoedanigheden. In de bestaande maatschappij was nu aan de prikkelbaarheid, aan het geheugen, aan de verbeeldingskracht en aan het eigenbelang de grootst mogelijke uitzetting gegeven, terwijl de andere hoedanigheden waren verwaarloosd. Owen meende, dat in de nieuwe maatschappij het evenwicht tusschen al de eigenschappen moest worden hersteldGa naar voetnoot1). - Zijn tweede grafische voorbeeld was het voorbeeld der ‘cubussen’. Hij zette negen in grootte verschillende blokjes voor de oogen zijner hoorders. Het grootste blok verbeeldde de geheele bevolking van Britanje. Onder de werking der bestaande omstandigheden was nu dat groote blok, dat eigenlijk overal gelijke bestaansvoorwaarden kon hebben, omgezet in een achttal blokjes van ongelijke grootte en zeer verschillende waarde, die op elkander gestapeld een pyramide vormden. Aan den voet stond een zeer groot blokje, | |
[pagina 285]
| |
verbeeldende de massa der arbeiders, ongeveer dertien millioen zielen, dan volgde het blokje der armen en haveloozen, misdadigers, enz., ongeveer 1,818,170 personen, dan kwam het blokje der militairen te land en ter zee, in de vierde plaats stelde hij het blokje, dat de klasse der winkeliers en kleine ‘freeholders’ omvatte, ten vijfde dat der capaciteiten en knappe kooplieden en industrieelen, ten zesde dat der hooge geestelijkheid, ten zevende dat van den adel, en ten achtste dat van den koning en zijn omgeving. Zóó was dus de bevolking van Britanje ingedeeld, overeenkomstig het individualistisch stelsel, in een rangregeling van zeer ongelijksoortige standen en kringen, waarbij ieder voor zich en dan voor zijn eigen standgenooten zorgde. Tegenover die indeeling wilde nu Owen voor de maatschappij een rangschikking vragen in gelijkgezinde associatiën of genootschappen, vast overtuigd, dat enkel op die wijze welvaart en orde kan worden verkregen, en allerlei kiemen van vooroordeel, tweedracht, jaloerschheid en burgerkrijg konden worden verstikt. De onredelijke pyramide moest verdwijnen. Door den val van dit gevaarte zou ook Ierland weder zijn evenwicht herkrijgenGa naar voetnoot1). De associaties of communiteiten zouden dan wel van-zelf voorspoed en zegen verspreiden. Zonderling, slechts ééns heeft men in Ierland - het land anders der proefnemingen - het experiment van Owen gewaagd. De man, die de kans wilde loopen, was een avontuurlijk edelman: John Scott VandeleurGa naar voetnoot2). Hij had Owens lezingen gehoord en wilde op zijn bezittingen te Ralahine, in het graafschap Clare, zulk een ontwerp van een coöperatieven landbouw in het leven roepen. Hij deed het in 1830. Drie en een half jaar heeft het geduurd. Uiterst verrassend schijnen de resultaten te zijn geweest. Mag men de berichten gelooven, dan is werkelijk in Ierland, op die kleine plek, voor een oogenblik een idylle verwezenlijkt. Het begon slechts met 40 arbeiders, aan wien het landgoed Ralahine - ongeveer 618 Engelsche acres groot - tegen matigen prijs werd verhuurd. Weldra kwamen er meer. De finantieele resultaten bleken zeer voldoende te zijn, en er ontlook onder die lieden een geest van tevredenheid, van opgewektheid, van zonderlinge zachtmoedigheid en van gelijkheid. Eensklaps echter ging alles te-niet. Doch niet door de schuld van het ge- | |
[pagina 286]
| |
nootschap. Neen, de heer Vandeleur, de Iersche landheer, was in zijn aristocratische kringen te Dublin op zekeren nacht aan het spelen. Hij deed het, als fatsoenlijke mannen van stand, verwoed. Daar vlogen zijn bezittingen over de speeltafel. Ach, ook Ralahine! De winnende edellieden legden de hand op dezen droom der toekomst, en joegen de kinderen der gelijkheid spoedig van hun gepacht land af. Owen kon de streep der ‘prikkelbaarheid’ tot het spel, zooals die in de oude maatschappij bestond, wat verlengen. Met hoe langen, droeven blik zal hij, in gedachten, de rollende dobbelsteenen op het groene tafelkleed hebben gevolgd! III. - In Schotland zou de proef misschien nog ernstiger worden bedoeld. Den eersten aanloop tot verwerkelijking van Owens plannen nam dáár een land-edelman, namelijk: Hamilton van DalzielGa naar voetnoot1). Hij woonde niet ver van Nieuw-Lanark, op het landgoed Motherwell, en behoorde reeds spoedig tot den kring van bewonderaars van Owen. Voortdurend bewoog hij zich dan ook onder de werklieden van Nieuw-Lanark. Toen nu Owen in het jaar 1820 zijn rapport aan het graafschap van Lanark had uitgebracht, en hij slechts een zeer algemeen en vaag gestelde aanbeveling van dat graafschap in November 1820 kon verwachten, deed Hamilton een poging, om de zaak op practisch terrein over te brengen. De questie toch was voor het graafschap deze: dat er behoefte was een werkhuis voor ledig-gangers en overtreders der gewone maatschappelijke orde te stichten. Tot nu toe had het graafschap zulke delinquenten naar een soortgelijke straf-inrichting te Bridewell gezonden. Welnu, Hamilton toonde zich bereid 500 à 700 acres aan het graafschap op zeer voor-deelige voorwaarden te verhuren, mits het graafschap kapitaal voorschoot, om het gebouw van zulk een kolonie en inrichting te Motherwell op te richten; hij-zelf zou, zonder vergoeding, de leiding van alles op zich nemen en alles overeenkomstig de plannen van Owen beheeren. Over dit denkbeeld van Hamilton is gedurende de jaren 1821, 1822, 1823 en 1824 een uitgebreide wisseling van stukken gevoerd. Enkele geestverwanten hielpen Hamilton, vooral Morisson, die voor 5000 £ zich verbond. Toch leed het plan schipbreuk. Zelfs Owen wilde er op het laatst niet meer van weten. De oorzaak van Owens terugtrekking lag in de bij-bedoeling, die hier aan de kolonie werd gegeven. Het zou toch vooral een straf-kolonie worden, die in de plaats van Bridewell moest komen, en Owen voorzag dat op die wijze alles dadelijk een verkeerde plooi zou verkrijgenGa naar voetnoot2). | |
[pagina 287]
| |
Hamiltons plan viel dus in duigen. Doch het denkbeeld, om een inrichting in Owens geest te vestigen, werd nu opgenomen door Abram Combe uit Edinburg. Hij was een merkwaardig man, die Abram Combe. Hij behoorde tot een Schotsch broedertal, kinderen van een bierbrouwer, die veel van zich hebben doen spreken. Twee hunner hebben evenals hij-zelf, naam gemaakt. George Combe werd de bekende frenologist, wiens boeken over dit onderwerp nog altijd gezag hebben, en Andries Combe schreef zeer gewaardeerde boeken over fysiologie. Abram-zelf, in 1785 geboren, wendde zich - al was zijn bedrijf dat van leerlooier in Edinburg - in 1820 tot de studie der sociale vraagstukken. Hij bezocht Nieuw-Lanark en werd een adept van Owen. In het jaar 1823 gaf hij een geschrift uit over een vergelijking tusschen het oude en nieuwe systeemGa naar voetnoot1), en allengs ving hij aan, zich met plannen bezig te houden, om dat nieuwe stelsel werkelijk in het leven te doen treden. Hij begon in 1825, en wel met behulp van Hamilton maatregelen te nemen en voorbereidende stappen te doen, om, niet ver van Glasgow, in de buurt van Nieuw-Lanark, een inrichting in den geest van Owens nieuwste plannen te verwerkelijken. Het zou de inrichting van Orbiston worden. Men begon aan dat Orbiston te bouwen den 18den Maart 1826Ga naar voetnoot2). In vereeniging en met behulp van anderen had hij het landgoed van dien naam - 290 acres - voor de som van £20.000 gekocht. Hij-zelf liet nu zijn eigen zaak, de leerlooierij, aan twee compagnons ter behartiging over, en vestigde zich met zijn gezin te Orbiston, ten einde al zijn tijd en al zijn zorgen daaraan te kunnen wijden. Het gebouw, dat hij ging oprichten, was niet ingericht als een der zoogenoemde parallelogrammen van Owen, neen, het bestond uit een middenstuk en twee vleugels. Het zou driehonderd personen moeten huisvesten en gemeenschappelijke zalen voor allen dienen te bevatten. Afgescheiden van het huis zou een fabriek moeten oprijzen aan den zoom van de rivier de Calder, die, dáár nog niet breed, langs het landgoed stroomde. Toen het gereed was, had het gebouw, geheel van gehouwen steen opgetrokken, nog al aanzien. Het had dan ook £20.000 gekost, evenveel als de som, waarvoor de grond was gekocht. Het zag er echter zoo wit uit en rees vrij nuchter en kaal van den vlakken | |
[pagina 288]
| |
grond op. Geen geboomte of aanleg gaf aan het oog iets bekoorlijks: afwisseling van licht en schaduw. Alles scheen beredeneerd, maar dor. Er ontbrak al het gemoedelijke van een vriendelijke omgeving. Dit alles zou echter verholpen kunnen worden, maar kenners beweerden al dadelijk, dat de grond niet best was en veel te duur was betaald. Hoe dit zij, Abram Combe riep nu de menschen op, om dáár te wonen en te werken. Zij kwamen en kregen allen kamers en taak. Doch het was het meest verwonderlijke amalgama van personen, dat men zich denken kan. Zij wisten natuurlijk niets van elkander af, waren voor het meerendeel wel bereid hun arbeid te doen, maar werkten door en tegen elkander in, oordeelden elk op eigen wijze, spraken woorden en spreekwijzen, die over en weder niet verstaan werden, kortom gaven den indruk, die in het Oude Testament wordt weêrgegeven, waar van de bouwlieden van den toren van Babel sprake is. Babel: dat was de naam, dien Orbiston onmiddellijk kreeg van de bewoners der omliggende streken: Babel of Bobolon, zoo als het boeren-Schotsch luidde. Er ging dan ook van het witte huis met zijn leien dak een vreemd gegons uit: een rumoer, dat verward als uit de muren oprees. John Gray, die terstond derwaarts ging, toen de bevolking van Orbiston aan het werk heette te zijn, en die, niet zoo heel ver van Owen afstaande, in vol enthousiasme dáár het rijzen van een nieuwen dageraad meende te begroeten, had dadelijk zijn bezwarenGa naar voetnoot1). Hij wees namelijk op de volgende punten, die, naar zijn inzien, verzuimd waren. Vooreerst had men een behoorlijke keus moeten doen uit de personen, die zich voor het gemeenschappelijk leven en werken hadden aangemeld, dan had men meer bepaald de personen moeten aannemen met het oog op de arbeids-takken, die men wenschte in toepassing te brengen; men had zich goed rekenschap behooren te geven van de bedrijven, die men in gang zou zetten; men had vóór alles een speciaal arbeids-programma moeten opmaken, en in den eersten tijd vooral moeten toezien, dat de opzichters en leiders van het werk de best mogelijke personen waren, wien men desnoods een goede bezoldiging of belooning had moeten verzekeren. Kortom, John Gray gaf allerlei middelen aan, die ontleend waren aan de ondervinding der oude maatschappij, welke Combe voor de nieuwe wilde verlaten. Combe echter aarzelde geen oogenblik: hij vertrouwde vast op al de nieuwe regelen en nieuwe inzichten, zooals Owen ze had uitééngezet. Uit den baaierd van verwarringen en tegenstrijdigheden zou van-zelf - indien men slechts niet dwong of verwrong - regel en orde ontstaan. Combe zelf zou het voorbeeld geven. Hij zocht allen en alles te bezielen. Hij gaf een blad uit: ‘The Register’, enkel en alléén gewijd aan de belangen van Orbiston, waarin hij dag op dag de handelingen van de gemeenschap besprak en beoordeelde. Allerlei stukken | |
[pagina 289]
| |
betreffende het gezamenlijk leven en werken te Orbiston werden daarin opgenomen. Daar hij-zelf een (overigens zeer middelmatig) dichter was, bevatte het ‘Register’ telkens verzen en rijmelarijen van de ergste soort over coöperatie en dergelijke onderwerpen. Doch zijn woorden en aanmaningen werden toch niet kwaad opgenomen door de agglomeratie, die hij tot orde en regel moest leiden. En waar woorden niet hielpen, daar moesten daden het voorbeeld geven. Omdat Owen zoo sterk op den vóórgrond had gezet de verbinding van landbouw en nijverheid, en vooral, waar het pas gaf, het spitten van den grond had aanbevolen, nam Combe de spade ter hand en begon hij te graven en te spitten. Hij had zich vroeger nooit met zulke oefeningen bezig gehouden, en zijn lichaam was daartegen niet gehard. Daarbij kwam, dat hij in overeenstemming met de inzichten van Owen zijn levens-wijze geheel veranderd had, geen wijn of bier meer dronk, geen vleesch meer at. Veertien dagen spittens in weêr en wind bezorgde hem een long-aandoening, die voor hem reeds een kort verblijf in Edinburg noodzakelijk maakte. Hij keerde echter zoo spoedig mogelijk terug. Hij was nu onafgebroken bezig in de fabriek aan de rivier. Die werkplaats had wel een dak, maar geen vensters en deuren. Regenvlagen en winden gierden door de kille ruimten. Hij bleef echter volstandig aan den arbeid. De gevolgen bleven niet uit. Doodelijk ziek werd hij weder naar Edinburg gebracht, waar hij den 11den Augustus 1827 stierf. Robert Owen, hoorende dat zijn einde nabij was, mocht nog in allerijl toevliegen, om zijn vriend voor het laatst de hand te drukken. Hij kwam echter eenige uren te laat: zijn vriend was reeds ontslapenGa naar voetnoot1). Hoe zou het met het Babel gaan? George Combe, de bekende frenoloogGa naar voetnoot2), zou daarover beslissen. De leerlingen van Owen waren van meening, dat Orbiston werkelijk vooruitging, een practische zaak kon worden, en weldra zelfs winsten zou opleveren. Maar George Combe geloofde er geen letter van. Hij was nog niet bekeerd tot de nieuwe levens-beschouwing. Integendeel: hij was woedend, dat zijn broeder zijn geld dus had verspild, in plaats van het behoorlijk aan zijn vrouw en kinderen achter te laten. Hij beval de onmiddellijke verkoop van alles: land en gebouwen; de gebouwen natuurlijk voor afbraak. Die verkoop bracht £16.000 op, in plaats van de £40.000 die vóór twee jaren daaraan waren | |
[pagina 290]
| |
besteed. En van het witte huis werden de muren omver gerukt en de steenen afgebikt. Slechts drie bogen bleven staanGa naar voetnoot1). Voorts zouden puinhoopen en stofwolken op een dorre, verlaten plek na enkele maanden de éénige sporen zijn van het leven en werken der gemeenschap, zooals Abram Combe dat had willen invoeren. Wat er van de menschen geworden is, met wie de proef was genomen, wordt niet vermeld. Het nieuwe Londensche coöperatieve orgaan, dat in de plaats van den ‘Economist’ was getreden, en dat sinds Januari 1826 niet zonder talent door Owens leerlingen werd geredigeerd - ‘The Co-operative Magazine and Monthly Herald’ - volgt wel in 1826 en 1827 maandelijks met groote belangstelling alle werkzaamheden en lotgevallen van Orbiston, doch eindigt de berichten met Combes dood. Doch dit was zeker: het experiment in Schotland was evenals dat in Ierland mislukt. Toen Owen aan Combes sterfbed stond, was het niet enkel de dood van zijn vriend, dien hij kon beweenen. |
|