De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– Auteursrechtvrij
[pagina 231]
| |
Hoofdstuk IV.
| |
[pagina 232]
| |
tafelkloppers en spiritisten zeggen te kunnen oproepen; de geesten en vooral die van een ouden beschermer, den vader van koningin Victoria, moedigden hem aan, naar hij meende, zijn arbeid voort te zetten. Al het geld, dat hij als fabrikant verdiend had - een anderhalf millioen gulden - was eerlijk door hem aan al zijn plannen ten offer gebracht. Trouwens, wat beteekende in zijn oogen al dat geld en al zijn moeite tegenover het geluk, het rijk van liefde en gemeenschap, van ééndracht en gelijkheid, van zachtheid en rust, van harmonie, dat hij aan de menschheid wilde en kon brengen? Het duizendjarig rijk, het millennium, zou dáár zijn, als men slechts naar zijn plannen geliefde te luisteren. Een landelijke idylle zou den toestand vervangen van het vastgeklonken zijn in den rosmolen eener baatzuchtige, zelfzuchtige maatschappij. In plaats van steden zou men overal akkerbouw- en industriekolonies zien verrijzen. Aan zich-zelven en aan zijn eigen belangen dacht hij geen oogenblik, wanneer hij zich die zalige toekomst der maatschappij voorstelde. Toch had hij op het laatst van zijn leven den tijd om aan zich-zelven te denken. De Engelsche samenleving had wel werkelijk een korte poos in 't begin naar zijn woorden gehoord, maar weldra den rug hem toegedraaid, en hem alléén laten staan. Hij bleef echter maar voortredeneeren, verbaasd over zijn eigen isolement en over het onredelijke der menschen, om zijn rationeel stelsel dood te zwijgen. |
|