De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIII.Het boek, dat nu uitkwam, was het hoofd-werk van Fourier. Hij heeft later daaraan den titel gegeven: ‘Théorie de l'Unité universelle’. Als zoodanig beslaat het thans vier stevige deelen zijner complete werken. Wij zullen trachten een denkbeeld van dat boek te geven, en daartoe de onderwerpen naar de volgorde van den door hem zelven gerangschikten inhoud der vier deelen behandelen, hoe lastig die taak ook zij, daar Fourier's methode hemelsbreed afwijkt van die der gewone stervelingen. Hij doet zijn uiterste best, den lezer toch vooral op het juiste standpunt te plaatsen, vanwaar men de nieuwe, door hem bedachte ordening en herschepping der maatschappij kan overzien; telkens begrijpt hij, dat hij den blik van hem, die zijne plannen wil kennen, naar dezen of genen kant moet richten, en door een menigte van voorreden, inleidingen, inhouds-opgaven, na-reden, verwijzingen, korte begrippen en waarschuwingen, sleept hij zijn lezer mede, vóórdat hij eindelijk zonder terughouding zijn hoofd-denkbeeld ontvouwt, en den nieuwsgierigen den vollen blik op zijn plan gunt. Die hem volgt moet allerlei hekken en afheiningen en slooten overspringen vóórdat hij in het beloofde land komt. Eigenlijk begint het ‘Traité de l'association domestique-agricole’, zooals het thans in de uitgave der complete werken zich voordoet, eerst met het laatste derde gedeelte van het derde deel, en ontwikkelt het zich dan verder in het vierde deel. De twee eerste deelen, benevens twee derde gedeelten van het derde deel, worden door allerlei voorbereidende en inleidende hoofdstukken ingenomen. Daar alles dus telkens van een andere zijde wordt bezien, krijgt het geheel den schijn van eindelooze herhalingen, en levert de opéénvolging der beschouwingen meestal een verwarrenden indruk. Voegt men daarbij, hoe Fourier, bij het rangschikken zijner indeelingen, allerlei nieuwe woorden smeedt: van ‘extroducties’ spreekt wijl er ‘introducties’ zijn; de benamingen ‘cisambule, transambule en postambule’ zeer gepast acht, wijl ‘préambule’ nu voor goed gewettigd is; ‘interliminaires’ invoegt na ‘préliminaires’ te hebben ontwikkeld; dan weder ‘interlogue, postlogue en ulterlogue’ op den ‘prologue’, of ‘cislude, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
translude en postlude’ op den ‘prélude’ doet volgen; van ‘citerpauses op ulterpauses’ gewaagt; ‘postalable’ een goed gekozen woord vindt, wijl ‘préalable’ gangbaar is; merkt men dan op, dat hij in elke afdeeling zijn beschouwingen 't liefst rangschikt, zooals hij een serie zou opstellen, met opgaande, den lezer in de stemming brengende bewijzen, met een middenstuk en dan weder neêrdalende of in detail gaande toepassingen, ja dat hij zelfs zijn gansche boek haast in den vorm van een serie dringtGa naar voetnoot1); bedenkt men verder, dat hij soms aan zijne uitéénzettingen den gang geeft van de afdeelingen van het kerkgezang, en den lezer dus tot het genieten van ‘antiennes’ verheft, die dan weder door ‘citiennes en ultiennes’ worden afgebroken en door ‘postiennes’ gesloten; overweegt men eindelijk, dat in het algemeen de grilligste woordvormingen voorkomen van denkbeelden, die trouwens aan de gedachten der menschheid, voorzoover zij nog in het tijdperk der beschaving kwijnt, even vreemd zijn, - dan kan men zich voorstellen, hoe stekelig en ongekamd en hoekig de inhoud van zijn boek bij den eersten oog-opslag er uitzietGa naar voetnoot2). Men moet zeer bepaald zijn oogen aan den aanblik der bladzijden wennen. Daarbij kan men zich weder niet van de moeite ontslaan, om de inleidingen en inhouds-opgaven te lezen, en, al dat voorwerk overglippende, dadelijk aan het zoogenaamde lichaam van het werk zich te-goed te doen, want al die voorreden hebben haar eigenaardige taak, en vertoonen soms reeds voor een deel beginselen en voorstellingen, waarop later niet meer zoo uitvoerig wordt teruggekomen. Men moet zich dus door al de deelen en bladzijden, als een vijandelijk kamp heenslaanGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Openen wij dan dadelijk het eerste deel, en lichten wij uit het voorwerk die mededeelingen, welke hier en daar een eigenaardige zienswijze of grillige gedachte ophelderen, en straks het groote stelsel beter doen begrijpen.
Het begint met breede ‘Sommaires’ van het geheel, ten einde een algemeen overzicht te gevenGa naar voetnoot1). Die ‘Sommaires’ hebben natuurlijk een inleiding. Daarin wordt de menschheid op tamelijk gematigde en geleidelijke wijze aangespoord, zich te willen plaatsen buiten den kring van denkbeelden, waarin men gewoonlijk verkeert, en na te gaan, welke wijzigingen ten goede, met het oog op vermeerdering van productie, konden worden aangebracht, wanneer men de associatie zou willen toepassen. ‘Past het eens toe op het landbouw-bedrijf, associeert eens een aantal gezinnen van ongelijk fortuin tot gezamenlijke | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exploitatie van een landbouw-onderneming: het is zoo vreemd niet, verzekert Fourier, want Engeland (Robert Owen)Ga naar voetnoot1) gaat het beproeven’. Uit het oogpunt van voordeelige geldbelegging voor grond-eigenaars en kapitalisten wil Fourier de menschen in zijn plan belang doen stellen. Men zou, als overgang van de bestaande levens-vormen tot de toekomstige sociëtaire orde, kunnen aanvangen met het organiseeren van een soort van gemeente op aandeelen (‘comptoir communal actionnaire’)Ga naar voetnoot2): en reeds dadelijk zouden door het samenleven en samenwerken plooien ontstaan, die tot collectieve, solidaire vormen konden leiden, en die de spil van alles, de serie, in 't leven zouden roepen. Het zou desnoods nog eenvoudiger kunnen beginnen, en wel met een landbouw-bank (‘banque rurale actionnaire et sociétaire’), die b.v. alleen zich zou bepalen tot enkele takken van den arbeid, gemeenschappelijke voeding en stalling der dieren, en tot een spaar- en voorschotbank. In één woord, het komt slechts aan op het voor het eerst in het leven roepen van de kiem, ‘le noyau sociétaire’. Is die kiem van associatie eens aan het werken, zijn er slechts eens aanrakings-punten met het bestaande leven, dan zal alles wel van-zelf zich ontwikkelen en uitbreiden. De halve associatie zal uit den aard der zaak tot meer volledige verbinding en gemeenschaps-zin voeren. De productie zal dan verbazend toenemen. Alle staats-schulden zullen kunnen worden afbetaald. De wijsgeeren en geleerden zullen rijkelijk worden bezoldigd. Eerzuchtigen zullen een werkkring vinden. - Terzelfder tijd dat Fourier op die wijze de hypothese van een nieuwe maatschappij aannemelijk wil maken, blijft hij de gemoederen voor die opvatting ontvankelijk stemmen, door het doen betwijfelen der beschaving, waarin wij leven. Hij heeft geen woorden genoeg om aan te toonen, dat het verbrokkelde leven, met ons streng afgebakend eigendom en ons geïsoleerd huishouden, onze roeping niet kan zijn. God heeft het niet gewild, onze passies hebben er eigenlijk een weêrzin en afkeer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen, de wilden of natuur-menschen zijn er niet toe over te halen, en in ons eigen midden kweeken wij zoodoende voor de grootste helft onzer medemenschen bittere armoede en troosteloos bedrog met huichelarij. Fourier is er van overtuigd, dat zijn ontdekking wel meer zou worden gewaardeerd, wanneer er maar niet zulk een toestand van anarchie in de geleerde wereld wasGa naar voetnoot1), en wanneer de kritiek en de journalisten - die helaas bijna allen letterkundigen zijn - zich er maar niet op toelegden om de waarheid te verbergen. De ‘Sommaires’ zelven bestaan nu verder uit drie hoofdstukken. In het eerste wijst Fourier in 't algemeen op het stelsel zijner leer. Op enkele punten laat hij meer bepaald hier het licht vallen. Vooral hierop, dat de groepeering van menschen, die men moet zoeken te vereenigen, niet te klein en niet te groot moet zijn; 600 à 1600 personen zijn noodig, niet veel meer, niet veel minder; het cijfer moet daar niet sterk beneden, noch al te veel daarboven gaanGa naar voetnoot2). De voordeelen, die hij bereiken wil, worden tegenover de nadeelen der tegenwoordige orde van dingen gesteld, en vooral nadruk er op gelegd, dat de spil der nieuwe maatschappij het beginsel van filanthropie zal wezen, in tegenoverstelling van den hefboom van het egoïsme, die thans alles beweegt. Voorts wordt zeer veel gewicht gehecht aan de opmerking, dat niets, noch in de natuur noch in den mensch, van eenvoudigen aard is, dat daarentegen alles twee-voudig samengesteld is, zich bewegende als op twee assen: de harmonische en de subversieve. - In het tweede hoofdstuk der ‘Sommaires’ worden enkele afdwalingen der kritiek op Fourier's werk onderzocht. Allerlei vormen van kritiek, die over zijn plan zijn gehoord of kunnen worden geuit, van de bittere en kwaadaardige af tot de gematigde en regelmatige toe, worden ontleed en bestreden. Onder dit alles wordt als ter loops uitééngezet, wat Fourier verstaat door het begrip ‘ambigu’, te weten: dat wat den overgang der soorten uitmaakt, gelijk een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vleermuis een overgangs-dier is tusschen vogels en loopende beesten. Wordt die benaming toegepast op de passies, dan krijgt men dubbelzinnige en onedele smaken en neigingen. Van zijn kant wijst Fourier er op, dat hij zeer zeker fouten heeft begaan, maar dat men zijn doel, zijn plan in zijn geheel moet beoordeelen. Hij klaagt den toestand der beschaving aan, maar merkt toch op, dat ook sommige economische schrijvers eene analyse der maatschappij geven, die verre van vleiend is. In dit opzicht wijst hij op den graaf Destutt de Tracy, wiens stellingen ook wel doen inzien, dat in de maatschappij veel leemten worden gevondenGa naar voetnoot1). Inderdaad zijn de filosofen in onze tegenwoordige maatschappij de slachtoffers van hun eigen gedrag: zij blijven arm, terwijl om hen heên, ook tengevolge van hun eigen bemoeiing, de commercieele Minotaurus alles verslindt en zich aan alles te goed doet. De geleerden zijn de neêrbuigende onderworpenheid zelve, terwijl agiotage en handels-geest overal het hoofd opsteken. De maatschappij, die onder hun goedkeurenden blik zich beweegt - die der individueele concurrentie - is een willekeurig, toevallig iets en waarlijk niet het uitvloeisel van een goede economische wetenschap. Verbrokkeling is de leuze dier maatschappij. En Fourier barst hier los in een verwijtende toespraak aan de Fransche sofisten om zich te bekeeren; een apostrofe, die aan een dergelijke van Saint-Simon doet denkenGa naar voetnoot2). - Het derde hoofdstuk bevat drie lessen uit Fouriers theorie, die zijn stelsel moeten ophelderen. Het is een elementaire, een romantische en een klassieke les. In de elementaire les poogt Fourier nader het wezen der serieën uit te leggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Als voorbeeld noemt hij de serie der rozen-kweeking, waarbij twintig groepen van mannen, vrouwen en kinderen twintig soorten van rozen verzorgen. Al de verschillende hartstochten voor zekeren arbeids-tak worden dan gebruikt, en daar alle schakeeringen en variëteiten van karakters op die wijze tot haar recht komen, en een plaats in het groote maatschappelijke arbeids-plan kunnen innemen, terwijl het werk steeds met vuur en enthousiasme wordt verricht, omdat het telkens slechts ‘courtes séances’ duurt, en onderlinge wedijver der verschillende groepen allen bezielt, is zoowel uit 't oogpunt van het genoegen als uit 't oogpunt van het voordeelig resultaat van het werk alles verbeterd. De arbeid is dan niet meer het leven in een ware industrieele hel, zooals thans doorgaans het geval is. Al de soorten van ellende van onze wijze van productie worden hier door Fourier weder eens opgeteldGa naar voetnoot1), waarbij ook vooral het licht wordt geworpen op de concentratie der kapitalen. - Deze elementaire les wordt opgevolgd door een romantische les, waar al de heerlijkheden der nieuwe orde, zooals Fourier die zich voorstelt, met een penseel in licht gedoopt worden geschilderdGa naar voetnoot2). Men durft volgens Fourier tegenwoordig niet waarachtig romantisch zijn. Men heeft geen vertrouwen op de passies, geen vertrouwen op God. Men maakt zich diets, dat zelf-genoegzaamheid, ingetogenheid, gematigdheid, tevredenheid met het strikt noodzakelijke, schoone zaken zijn. Men durft geen vaart, geen vlucht aan zijn wenschen geven. De vrijheid der vrouwen durft men niet toepassen. Als men op onze academies is onderwezen, worden de gewone begrippen van minachting der rijkdommen ons ingeprent, en de ‘chinoiserie universelle’ maakt, dat men elkander nabauwt als papegaaien. Inderdaad is men in zijn gedachten zóó bekrompen en slaafsch. Alle klassen van geleerden zijn het, tot zelfs de geografen hebben den moed | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet rondweg voor Frankrijk de natuurlijke grenzen te eischenGa naar voetnoot1). Men durft niet doordenken en heeft dus ook geen begrip er van, dat een geestenwereld der afgestorvenen ons omringt. - Na deze uitéénzetting gaat Fourier over tot de klassieke les. Hij poogt hier de filosofen en geleerden met hun eigen wapenen te slaan. Hij toont aan, dat die filosofen het geheel in de orde vonden, dat men den mensch van zijn natuurlijke rechten heeft beroofd, om hem vijftien uren daags te doen arbeiden in ongezonde fabrieken. Had niet alle denkkracht moeten worden aangewend, om den mensch een beter lot te geven, en hem uit den toestand der armoede te rukken? Men had tot het begrip van collectief geordenden rijkdom moeten komen, want de vermeerdering van rijkdom in den toestand der beschaving maakt slechts de rijken rijker, terwijl de armen arm blijvenGa naar voetnoot2). Een sociaal minimum had aan een ieder moeten verzekerd zijn. Fourier treedt in uitweidingen, hoe dit alles mogelijk is, werkt de leer der attractie een weinig uitGa naar voetnoot3), en eindigt met een beroep op de staatkundige partijen, om toch wat meer de gansche maatschappij en hare kwalen te bestudeeren. Vooral tot de liberalen wendt hij zich, en dikwerf vinden wij hier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in zijn bewoordingen sporen van overeenkomst met Saint-SimonGa naar voetnoot1). Want ook volgens Fourier moeten de liberalen eindelijk eens iets weten te doen; hun partij gaat anders geheel en al op in gebabbel (‘bavardage’) en gebeuzel. Reeds nú achten zij iets uitgericht te hebben, wanneer een fraaie rede door een hunner leden in het parlement is uitgesproken. ‘Het vaderland loopt gevaar!’ zoo roept men. Maar de liberalen antwoorden: ‘De heer X. heeft een prachtige redevoering gehouden, zij duurde twee uren’. Zoo maken de liberalen fiasco; wezenlijke oppositie - oppositie die opbouwt - kunnen zij niet vormen; zij weten slechts een regeering te plagen, te sarren en te dwarsboomen. Zij verraden het volk. In plaats van daaraan te geven, wat het eischt: het recht op het minimum van levens-onderhoud, kennen zij daaraan het belachelijke recht van souvereiniteit toe! Zij voeden voorts het volk slechts met theorieën, geschikt om hun eigen boeken aan den man te brengen; hun inbeelding, om het lagere volk te onderwijzen, loopt op niet veel anders uit, dan om van de natie een troep van politieke twist-zoekers te maken. Inderdaad moet er toch eens een einde aan het rijk dier rhetoren gemaakt worden!
Wij zijn thans het hek (de ‘Sommaires’) overgeklommen en bevinden ons vóór het tweede getiteld: ‘Avant-Propos’, Het is een voorrede, die hij voor de Franschen en de lichtzinnige volken noodig achtte; straks komt de ‘Introduction’ voor de Engelschen en de ernstige volken. De meer lichtzinnige natiën moeten het bedenken, dat tegenwoordig vier geesels de beschaafde maatschappij kwellen. In de eerste plaats doet de nieuwe pest haar slagen gevoelen: het zijn de ziekten, die uit Amerika of uit den Levant thans naderen (pest, gele koorts, typhus en cholera), en die men moet weten te bestrijden, zooals de pokken door de inenting werden tegengegaan. Dan is zeer merkbaar het bederf van het klimaat, door de niet ophoudende wegkapping en velling der bosschen langs de berg-ruggen en elders; een ramp, waardoor de overstroomingen telkens vermeerderen, de landbouw kwijnt, plagen van ongedierte den opkomenden oogst teisteren, en verdubbelde vaart van orkanen wordt te-weeg gebracht. In de derde plaats woedt de politieke revolutionnaire geest, die ter nauwernood uiterlijk wordt bedwongen. Als door een vierde geesel wordt onze maatschappij dan gekweld door de vermeerdering der staatsschulden en door het toenemend agiotage, ten gevolge waarvan de toekomst wordt opgegeten en de belastingen steeds hooger worden. Bedenkt men dan, dat er een wetenschappelijke kwakzalverij is, die zich verbeeldt deze vier kwalen door schijn-middelen te kunnen genezen, en die integendeel de werking daarvan slechts | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verscherptGa naar voetnoot1) - kwakzalverij, waartegen werkelijk een ‘code pénal sophistique’ had moeten zijn gericht - dan had men toch zelfs van de lichtzinnigheid mogen verwachten, dat deze zich niet afkeerig zou hebben betoond, de verkondiging van een nieuw redmiddel (de leer der associatie en der serieën) aan te hooren. Zij had moeten inzien, dat de bibliotheken van vroeger met haar 400,000 deelen niet veel waard waren, en dat de geleerde lichamen met hun zoogenaamde wetenschap der moraal in een tijdperk van verval waren gekomen. Een oprechte studie der associatie daarentegenGa naar voetnoot2) - een studie op het leven, waarbij men partij had kunnen trekken b.v. van de combinaties, die de Jura-bewoners bij het vervaardigen van hun Gruyère-kazen in acht nemen - had tot gansch andere uitkomsten kunnen leiden. Men had dan kunnen leeren inzien, hoe het individueele belang met het collectieve had moeten samengaan, en was niet tot het ongerijmde stelsel der beschaving vervallen, waarin al de deelen van het geheel juist tegen dat geheel inwerken. Alle menschen arbeiden en handelen thans uit individueele, egoïstische motieven; een ieder verheugt zich over het leed van zijn broeder, en Christus had wel gelijk, toen hij de menschen een adderen-gebroedsel noemdeGa naar voetnoot3). Fourier meende nu waarlijk den weg gevonden te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hebben, om tot de waarachtige éénheid en broeder-band der menschen te komen. Hij richtte dus tot de Franschen de opwekking, om vertrouwen in hem te hebben; hij wist wel, dat hij zou hebben te kampen met twee vooroordeelen van zijn eigen volk: met hun zucht om slechts aan uitvindingen van buitenlanders te geloovenGa naar voetnoot1) en met hun luchthartigen aard, die bijna zou vorderen, dat hij het leerstuk der associatie in ‘charades’ hun voordroeg, - maar hij zou den moed niet opgeven. Hij zou de valsche sofisten gaan bestrijden, het valsche liberalisme, de valsche vrijheid en den leugenachtigen handel blijven aanvallen. Want Fourier had het bewustzijn de nieuwe Columbus te zijn, die uit den toestand van neêrdrukkende verwarring de menschheid tot vrede zou kunnen voeren. De beschaafde maatschappij liep den ondergang te gemoet, reeds werd bij elken tred, dien zij deed, de kreet van smart, welke die beweging veroorzaakte, gehoordGa naar voetnoot2). Dit moesten dan ten minste zelfs de lichtzinnigsten erkennen. De barens-weeën van den nieuwen, beteren toestand zouden misschien niet lang meer op zich doen wachten. Zou dan niemand Fourier willen helpen? Want hij bracht toch wezenlijk, naar zijn meening, het sociale kompas voor die toekomstige maatschappij. En in het verschiet toonde hij reeds den hoorn des overvloeds. - Met enkele aanbevelingen aan lichtzinnige lezers, hoe zij het moesten aanleggen om den inhoud zijner boeken te begrijpen, sluit hij dit onderdeel. Zij moesten toch niet wanen den arbeid, die aan Fou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rier 24 jaren van lectuur en overdenking had gekost, in 24 uren dadelijk te begrijpenGa naar voetnoot1).
De ‘Introduction’ is de voorrede, die hij ten dienste der meer ernstige natiën bestemd had. Hij draagt haar op aan alle naties die schulden hebben. Want op den vóórgrond blijft hij stellen, dat zijn theorie van associatie het middel bevat, om een inkomen van 3000 gulden te verkrijgen van een stuk grond, dat in den toestand van verbrokkelde cultuur slechts 1000 gulden opbrengt. Daardoor zullen de Staten rijk worden en zeer spoedig in de gelegenheid wezen hun schulden af te doen. De Engelschen nu zijn de natie, die het eerst opgeschrikt is over het feit, dat, met het vermeerderen van rijkdom en met den voortgang der industrie, tevens in reusachtige evenredigheden de ellende onder het volk der arbeiders toenam; zij zijn dus het probleem der associatie gaan ter hand nemen. De inrichtingen van Owen te Nieuw Lanark toonen dit aan. Toch zijn hierbij vrij wat fouten door Owen gemaakt. Allereerst deze drie. Hij heeft dadelijk te veel menschen gaan te-zamen brengen: ongeveer 3000 individu's. Volgens Fourier moet het minimum van associés het cijfer 400, het maximum een getal van 1600 à 1700 uitmakenGa naar voetnoot2). Dan heeft Owen niet bedacht, dat het beginsel van gelijkheid als vergif in de associatie werkt: gelijkheid van fortuin is even onvereenigbaar met de associatie als gelijkheid van karakters, juist de meest mogelijke verscheidenheid moet in alles, in fortuin en karakter, tusschen de deelgenooten bestaan en tot uitdrukking komen. Eindelijk heeft Owen de theorie vooral toegepast op industrieelen, terwijl juist de landbouw hoofdzaak moet zijn in een omgeving van groote tuinen, boomgaarden, bosschen, weiden met kudden vee, enz. Het werk in de fabrieken moet slechts als afwisseling en verpoozing te midden van het landbouwbedrijf voorkomen. In het algemeen behoort de vereeniging van Owen niet tot de ‘sociétaire’ orde, en heeft zij meer overeenkomst met de oordeelkundige tucht en levens-wijze die door de jezuïeten in Paraguay werd ingevoerd. Toch is de poging van Owen zeer lofwaardig, juist wijl het een eerste min of meer com- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plete practische proef is, om met talrijke massa's van menschen te gaan opereeren. In Frankrijk en elders wordt de associatie slechts hier en dáár als een klein fragment stuksgewijze ingevoerd. Zóó in kleine details der landbouw-economie. Fourier wijst b.v. naar het oprichten van ovens voor de bakkerij van geheele dorpen (‘un four banal’); dorpen met honderd gezinnen beginnen te begrijpen, dat, indien men honderd ovens moet gaan onderhouden en stoken, er aan metselwerk, brandstof en bediening tienmaal meer wordt uitgegeven, dan dat men één enkelen dorps-oven inricht. Hoe grooter het dorp is, hoe talrijker de gezinnen zijn die daarin wonen, des te grooter wordt de besparing. Men vindt gemiddeld een bezuiniging van negen tienden alleen op het beheeren der bediening. Een verbazende verspilling van krachten wordt op die wijze voorkomen. Fourier licht dit verder toe, door het voordeel aan te wijzen van het doen werken van groote bierbrouwerijen, van het bezitten van één korenschuur in plaats van drie honderd kleine schuren, van het hebben van één goed bestuurde en behandelde kuiperij in plaats van 300 kleine kuiperijen. Hij wijst op het gemak en de winst van een dorp, dat door een paar karren de melk elken dag naar de stad doet brengen, in plaats dat 100 boeren uit het dorp hun knechts of meiden met emmers of met een karretje dagelijks die melk naar de markt laten vervoeren. Hij bevestigt dit alles door gegevens uit het samenwonen der soldaten in kazernes en der monniken in kloosters bij te brengen, en verwijt de economisten, dat zij dat vraagstuk niet in alle onderdeelen zijn gaan bestudeeren. Zulk een studie had dan van-zelf moeten leiden tot een vereeniging van landbouwers als actionnarissen, waarbij ieder zijn belooning had kunnen verkrijgen uit het gezamenlijk resultaat, en wel naar gelang van den inbreng van kapitaal, arbeid en talent. Het voordeel zou kolossaal geweest zijn: negatief door de besparingen, positief door het concentreeren van aller werkzaamheid onder één plan tot één vasten gang en gelijkmatige richting. Wat de besparing betreft, zij is zeer duidelijk, daar alléén op de brandstof, die zulk een associatie uitwint, zeven achtsten zou worden bespaard op hetgeen thans de onsamenhangende en op zich zelf staande huishoudens gebruiken. En indien men de oogen eens verder laat reiken, en men zich het verschil voorstelt tusschen een streek grands, die als groote sociëtaire landhoeve wordt behandeld en dezelfde uitgestrektheid, naar de grillen van 300 gezinnen in verbrokkelde cultuur bebouwd, hoe zou het ons dan treffen! Nu heeft de één zekere helling van den berg, die door de natuur tot wijnbouw was voorbeschikt, bestemd tot weide; de ander zaait haver dáár waar klaver moest staan; deze bouwt den wijnstok op een vochtige plek; hier wordt goede grond veronachtzaamd, dáár zwoegt er één om een stukje grond te gebruiken, dat door de regenstroomen telkens wordt geteisterd en afgegraven. En daarenboven: al die drie honderd gezinnen verspillen hun tijd en hun kosten met zich door omheiningen, afrasteringen en schuttingen te barricadeeren, maken van hun eigendommetje een citadel, waarin zij zich verschansen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en voeren eindelooze processen over hun grens-scheidingen, wederzijdsche rechten en verplichtingen. Allen weigeren gemeene diensten te doen, die den gehaten nabuur ten goede zouden komen; een ieder vernielt en velt naar hartelust de in zijn bezit zijnde bosschen, en stelt het particulier belang overal tegenover het algemeen welzijn. In plaats van éénheid van handeling heeft men een anti-sociale ‘cacophonie’ verkregen! Zonder er nog van te gewagen, dat dit verbrokkelde bezit telkens te midden van die verbrokkeling zelve verandert en zich wijzigt. Het is alsof in den bonten caleidoscoop, die men maatschappij noemt, telkens de kleuren tot andere grillige figuren moeten verschieten. Niemand kan eenige blijvende, groote maatregelen nemen, die duren zullen indien hij sterft; als zijn erfgenaam iemand is zonder talent, dan neigen al zijn bezittingen, al zijn grootsche plannen, ten val. Door de associatie daarentegen kan men talenten en kapitalen bestendigen, daaraan duurzaamheid geven: het geassocieerde kanton blijft in zijn schoot alles veilig bewaren en behouden. Dat kanton, die talrijke vereeniging en verbinding van menschen, werkt en arbeidt nu door middel van de industrieele attractie. Tot nog toe hebben staatkunde en zedenleer schipbreuk geleden bij de taak, om den arbeid aantrekkelijk en aangenaam te maken. De menschen werken traag, lusteloos en met weêrzin. In de steden luieren zij als zij kunnen, en het werkvolk heeft den Maandag reeds bij den Zondag weten in te smokkelen. Slechts honger drijft de lieden tot het werk. Toch moeten er edeler motieven en aanlokselen tot den arbeid zijn, indien het werken ons door den Schepper als bestemming is aangewezen. En dat aanloksel is er. Het is de industrieele attractie, die, als zij slechts eens georganiseerd is, een schat van bekoorlijkheden over alle werkzaamheden zal uitstorten. ‘De ‘sociétaire’ arbeid zal, om zóó sterk een aantrekkings-kracht op het volk uit te oefenen, in alle opzichten moeten verschillen van de afstuitende vormen, waarmede in den tegenwoordigen toestand onze arbeid is omkleed. Zeven voorwaarden moeten door dien sociëtairen arbeid worden vervuld: 1o. Ieder arbeider moet deelgenoot (associé) wezen, en betaald worden met dividend en niet met loon. 2o. Een ieder, man, vrouw of kind, moet betaald worden naar gelang van de drie elementen van kapitaal, arbeid en talent. 3o. De werktijden (‘séances industrielles’) moeten ongeveer acht malen per dag afgewisseld worden, daar het enthousiasme niet langer dan 1½ à 2 uren kan stand houden bij het uitoefenen van eenigen tak van landbouw of fabrieks-arbeid. 4o. In de werktijden (‘séances’) moet gearbeid worden in het gezelschap van vrienden, die uit eigen beweging zich hebben vereenigd, en die onder en tegen elkander aangevuurd en opgewekt worden, ook in intrigues zijn verbonden, door zeer krachtigen wedijver. 5o. De ateliers en de ‘cultures’ moeten aan den werkman al de bekoring van reinheid en sierlijke bevalligheid van gebouw en omgeving aanbieden. 6o. De verdeeling van den arbeid moet tot den hoogsten graad worden opgevoerd, om iedere sekse en iederen trap van leeftijd tot de werkzaamheden, die hen of haar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voegen, te kunnen roepen. 7o. Bij deze ordening moet een ieder, man, vrouw of kind, ten volle het recht op arbeid bezitten, of wel het recht om te allen tijde zich met den arbeids-tak te kunnen bezig houden, dien men zou verkiezen, mits bewijzen van rechtschapenheid en geschiktheid worden afgelegd. En eindelijk moet het geheele volk, in deze nieuwe orde van zijn, een waarborg van welvaart bezitten, bestaande in een voldoend minimum voor het heden en de toekomst, en moet dus een ieder zonder bezorgdheid voor zich en de zijnen kunnen leven. Dit laatste (de waarborg van het minimum) zou gemakkelijk te verwerkelijken zijn, omdat het sociëtaire stelsel uit den aard der zaak zulk een verbazende productie zou veroorzaken. Armoede zou zijn uitgeroeid en twee-dracht, die voor het meerendeel uit armoede ontstaat, zou voorkomen zijn. De industrieele attractie, die zulk een uitwerking zal hebben, berust nu op de uitwerking der serie. Fourier noemt die serie òf ‘série passionnelle’ óf ‘série contrastée, rivalisée, engrenée’. Alleen door middel van de serieën werkten de hartstochten ten zegen; buiten de serieën zijn de hartstochten een kwaad. De zedenmeesters uit de beschaving hebben gemeend, dat onze hartstochten onze vijanden waren; integendeel, slechts het mechanisme der beschaving waarin de hartstochten zich hier bewegen, is ons verderf, omdat dit mechanisme zich niet voegt naar de sociëtaire verbindingen, die door God zijn gewild. - Wat is nu de serie? De serie is niet anders dan het gevolg, het product der rangschikking van de menschen volgens de passie, die zij voor de verschillende arbeids-takken gevoelen. Elke serie is een reeks (affiliatie) van groepen van menschen, met dien verstande, dat elke groep een bijzonder onderdeel van zekeren hartstocht (smaak of lust), uitdrukt, terwijl de serie in haar geheel dan de algemeene soort van dien hartstocht (smaak of lust) vertegenwoordigt. Twintig groepen, die twintig bijzondere klassen van rozen kweeken, vormen een serie van rozenkweekers in het algemeen, en van witte rozen-, gele rozen-, moschrozen-, stokrozen-, enz.-kweekers wat de bijzonderheden aangaat. Elk groep moet minstens 7 à 9 aanhangers of adepten hebben, want anders is er geen wedijver genoeg. Een serie - die altijd een aanéénschakeling van groepen, nooit van individuen kan zijn - moet minstens uit drie groepen bestaan. Meerendeels bestaat echter de serie uit veel meer groepen, die dan in drie afdeelingen of divisies worden gerangschikt: een centrum en twee vleugels. Men kan de serie ook in vieren verdeelen, waardoor een quadrille ontstaat. Alle nuances of verscheidenheden van zekeren hartstocht worden dan door de groepen der serie voorgesteld; in opgaande en neêrdalende lijn kunnen zij worden gerangschikt, terwijl aan de uiteinden groepen van overgang de bastaard-vormen van zekeren hartstocht of smaak aanduiden. Zijn de groepen op deze wijze opgesteld, dan werken alle, als zoovele raderen van een geheel, harmonisch te zamen. De theorie der associatie bestaat nu vooral in de kunst, om dergelijke serieën van passies te vormen en in beweging te stellen. De associatie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moet ten minste in haar midden dadelijk vijftig serieën tellen. Alle menschen, mannen, vrouwen en kinderen, treden in die serieën. Het doel der serieën is altijd het algemeen nut, de vermeerdering van rijkdom, de verfijning van de industrie, zelfs wanneer zij enkel het aangename meenen na te jagen. Let intusschen wel op, dat deze serieën moeten zijn: a. gecontrasteerd, met dien verstande, dat in den opgaanden en neêrdalenden vleugel en in het centrum als het ware contrasten (altijd binnen den kring van denzelfden hartstocht) kunnen worden geplaatst, contrasten van ouderdom, enz.; b. gerivaliseerd, inzooverre door de menigte schakeeringen allerlei wedijver en intrigue kan ontstaan, die tot exaltatie en tot enthousiasme in het werk kunnen leiden: en c. geëngreneerd, inzooverre alle serieën in elkander grijpen, een onderlinge samenhechting of verbinding moeten hebben, zoodat ieder individu gemakkelijk van de ééne serie naar de andere overgaat, en telkens om de twee uren in een verschillende serie kan gaan werken. Een geïsoleerde, op zich-zelf staande serie zou niets beteekenen. Hoe meer serieën kunnen gevormd worden, des te beter, want ieder individu heeft dan de kans om in veel serieën te kunnen werken en zeer veel dividenden te verdienen. In het algemeen berust bij deze orde van zaken alles op het groot aantal menschen, dat zich associeert. Begin daarom dadelijk de proef met driehonderd familiën. Zij die zeggen: het is reeds onmogelijk om drie gezinnen te vereenigen, en die daarom het plan verwerpen, begrijpen niet, dat juist het kleine getal een beletsel voor het goed gelukken is. Eerst bij het grooter aantal kunnen alle ongelijkheden en oneenigheden tot eigenaardige doeleinden worden gebruikt en geleid. Wat vroeger twist heette, wordt nu in de serie prikkel. Deze serie is de grond-vorm van ons leven en werken op aarde. Zij is de hefboom van alles. De maatschappij en haar samenstel en haar arbeid regelt zich volgens de regelen en kringen der serie. Binnen haar omtrek heeft de productie, de distributie en het verbruik der rijkdommen plaats. In geen enkel opzicht kan de familie of het huisgezin, die kleinst denkbare vereeniging (‘mode familial ou morcelé’), de basis der maatschappij wezen. Neen, denk u alle huisgezinnen weg - zegt Fourier - en verdeel mannen, vrouwen en kinderen allen in die serieënGa naar voetnoot1). Laat voorts dan die serieën slechts haar eigen wetten van beweging volgen. Aan die serieën hebben noch Spartanen, noch Moraviërs, noch Herrnhutters, noch Jezuïeten in Paraguay, noch Owen gedacht. En toch komt op die wijze alléén de ware éénheid van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
handeling tot stand, en wordt het individueel en algemeen belang te-zamen verzoend. De passies worden zóó tot harmonie gebracht, en de sociëtaire vereeniging der hartstochten door de werking der attractie staat nu volkomen in verband met de harmonieën van het heelal. In zooverre is Newton slechts de voorlooper van Fouriers grootere ontdekkingGa naar voetnoot1). Onze aarde moet deze orde der serieën gaan verwerkelijken. Het wordt tijd. Na den eersten toestand van onschuld, waarin de menschheid heeft verkeerd, heeft zij moeten vertoeven in vier donkere sociale kringen of gordels (‘les lymbes sociales’): den toestand der wilden, dien van het patriarchaat ‘dien der barbaarschheid, en dien der beschaving. Dat ongeluk, dat afwijken van den goeden weg, is voor de maatschappij mogelijk geweest, omdat in het stelsel der beweging van de menschheid en van het heelal altijd tweederlei springveer is: de hefboom ten goede leidende tot harmonie, en de subversieve springveer die tot de vorming van familiën leidtGa naar voetnoot2). Men zoekt thans den uitweg naar een zesde periode, om uit den laatsten gordel, dien der beschaving, te komen. Want meer en meer drukken de kwalen van dien donkeren tijd. Zij zijn thans negen in getal - ‘les neuf fléaux lymbiques - te weten: 1. armoede, 2. bedrog, 3. verdrukking, 4. moord en doodslag, 5. guurte van weder en klimaat, 6. verwekking van ziekten, 7. ‘cercle vicieux’, en dan als spillen: 8. algemeen egoïsme en 9. dupliciteit der maatschappelijke werkingGa naar voetnoot3). Elk dier negen kwalen bevat weder een menigte onderdeelen: zoo is de staats-schuld begrepen onder armoede; agiotage wordt in het bedrog gevonden; woeker en monopolie schikken zich onder de verdrukking; de verwoesting der bosschen wordt onder de zevende rubriek gebracht, enz. Alle publicisten en staats-wijsgeeren, met inbegrip van den besten, stel Montesquieu, hebben te-zamen geen middel gevonden, om de maatschappij van die negen kwalen te verlossen; allen weten slechts nieuwe namen voor oude geneesmiddelen te bedenken; het is altijd de oude opgewarmde kost, altijd een reeks palliatieven. De economisten vooral waren hier steeds op den verkeerden weg. Iets geheel nieuws had uitgedacht moeten worden. Dàt juist bedoelt de leer der associatie en der sociëtaire orde. Zij zal in tegenstelling van de negen kwalen, negen weldaden brengen, en deze zijn de volgende: 1. trapsgewijze ordelijk verdeelde rijkdom, 2. waarheid in de praktijk, 3. waarachtige waarborgen, 4. standvastige vrede, 5. goed in evenwicht zich bevindende weêrs-gesteldheid 6. algemeene quarantaine, 7. experimenteele wetenschap, en als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spillen: 8. collectieve en individueele filanthropie, en 9. éénheid der sociale werking. Dit alles zal door de nieuwe orde van dingen ontstaan. De uitweg, dien Fourier aanwijst, moet daarvoor worden ingeslagen; Owen's poging was maar een halve uitweg. Fourier gaat thans verder betoogen, dat Engeland en Frankrijk er zulk een belang bij hebben, om deze nieuwe orde van dingen in het leven te roepen. Voor Engeland stelt hij in uitzicht het in cultuur brengen van Afrika, het behoud der voordeelen uit Hindostan, alwaar nu de Engelsche legers toch niet altijd zullen kunnen stand houden, en verder een gelukkig slagen der Noordpool-expedities. Drie-dubbele oogsten zullen in 't algemeen plaats vinden, als eens de weêrs-gesteldheid verbeterd is, en betere landbouw-methodes zullen zijn gebruiktGa naar voetnoot1). Fourier geeft zich hier reeds over aan den droom, dat de geheele bestaande huishouding en Staten-indeeling op aarde eens weggeruimd was, en 600.000 geassociëerde kantons (elk geassociëerd kanton op 1500 personen gerekend) of ‘phalanges d'harmonie’ over de oppervlakte der aarde waren uitgespreid. Blijkbaar gaat hij geheel-en-al droomen, wanneer hij in een lange uitweiding (noot A) ons gaat uitleggen, hoe door het in cultuur brengen der gansche aarde, door het in stand houden der bosschen, door verstandige ontginningen (zooals b.v. die van Tours), door het bebouwen der aarde, op eene wijze, alsof de geheele wereld aan ééne maatschappij van deelhebbers toekwam, werkelijk het klimaat zal verbeteren. Wij kunnen dan, volgens hem, even zoo goed gaan inwerken op de lucht als op de aardeGa naar voetnoot2). Niet meer ‘en simple’ maar ‘en composé’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaan wij arbeiden. Alles zal op de aarde fijner, hooger en veredeld worden. Dieren en planten zullen zich overal acclimatiseeren. De nevelen en de mist zullen tot zelfs in Amsterdam ophouden. Het ijs aan de polen zal smelten, waardoor alle Noordpool-expedities kinderspel zullen worden.
Wij zijn nu genaderd tot de ‘Prolégomènes’: het stuk dat een acte van beschuldiging moet bevatten tegen de onzekere wetenschappen. Het bestaat uit drie beknopte uitéénzettingen (‘notices’) benevens aanhangsels. - De eerste dier ‘notices’ houdt zich bezig met de algemeene beginselen. Fourier constateert daarin, dat de studie van den mensch, de grondslag van alle maatschappelijke stelsels, toch eigenlijk ontbroken heeft; geen der wetenschappen heeft dus den mensch kunnen verklarenGa naar voetnoot1), en daar de ware studie werd verwaarloosd, kwam kwakzalverij in haar plaats. De geleerden (en hij noemt hier b.v. Condillac) kunnen ten opzichte van het maatschappelijk vraagstuk slechts worden verdeeld in afwachters en in verduisteraars (expectanten en obscuranten). Toch zouden de geleerden, wanneer zij slechts hun eigen voorschriften en lessen eerlijk hadden opgevolgd, misschien nog wel tot eenigen bevredigenden uitslag zijn gekomen. Maar zij hebben zelfs hun eigen lessen in den wind geslagen. Fourier bewijst dit, door twaalf van hun eigen aforismen eens van naderbij te bezienGa naar voetnoot2). Elk van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die lessen had, zoo zij trouw en cordaat was opgevolgd, reeds tot verbetering geleid. Maar nimmer heeft men de eigen spreuken, die men verkondigde, waarachtig nageleefd. Het misbruik der woorden (zie no. 11) heeft vooral sterk gewerkt. Men sprak van rechten van den mensch, en hield met zekeren ophef aan de arme lieden de schoone namen: vrijheid en onvervreemdbare burger-rechten voor, terwijl de behoeftige in de eerste plaats werk en dus het ‘recht op arbeid’ noodig had. Kortom: men heeft geen uitweg gevonden om uit de donkere sociale cirkels (‘lymbes obscures’) te geraken. De zeer donkere sociale cirkels zijn, volgens Fourier, de derde, vierde en vijfde, te weten: het patriarchaat, de barbaarschheid en de beschaving. De tweede (de toestand der wilden) en de zesde (de waarborg-toestand) zijn eenigszins gemengde cirkels, met veel kwade, maar ook enkele goede kentee-kenen. Om uit de zeer donkere cirkels te ontkomen, waren er niet minder dan twaalf uitwegen, die door de geleerden hadden moeten zijn ontdekt, doch die in geen enkel opzicht door hen zijn gevondenGa naar voetnoot1). De ware kracht en moed om door te denken heeft ontbroken. Elk van die twaalf uitwegen heeft dan nog bijzondere onderdeelen, maar ook die zijn verwaarloosd. Zoo heeft men het ‘régime sociétaire’ niet bereikt, en mist men de voordeelen die het zou aanbrengenGa naar voetnoot2). De tweede notice moet nog nader aantoonen, dat de wijzen en geleerden hun eigen lessen niet hebben weten in praktijk te brengen. Fourier gaat dit aanwijzen, door zijn denkbeelden toe te passen op twee questies uit den toestand der beschaving: de vrijheid en den handel, questies die goed opgevat tot de zesde periode (het waarborgs-tijdvak) hadden kunnen leiden. - Het begrip van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrijheid is eigenlijk, volgens Fourier, nooit goed ontleed en bestudeerd: men is bij den naam blijven stilstaan. Zelfs mannen als Aristoteles hebben het probleem zoo oppervlakkig nagegaan, dat zij aan de bestendiging der slavernij geloofden. Vooral bij het vraagstuk der vrijheid is het noodig te onderscheiden tusschen een eenvoudige beschouwing, die uit den aard der zaak éénzijdig is, en een bestudeering van alle kanten: een samengesteld en volledig onderzoek. Inderdaad zijn er drie trappen van vrijheid. Allereerst de eenvoudige of lichamelijke vrijheid. De sociale vrijheid is hier nog niet verkregen. Het is het lot van den armen man die een zeker klein inkomen heeft: het strikt noodige. Hij heeft lichamelijke actieve vrijheid, omdat hij niet tot het werk verplicht is, zooals de arbeider, die geen inkomen heeft. Doch zijn passies kunnen geen werkkring of speelruimte vinden, geen vlucht of vaart nemen. Hij moet blijven staan vóór allerlei deuren: vóór de poort van de opera, vóór den ingang der restauratie; hij heeft geen geld, om zich eenige weelde of fantasie te veroorloven. Na die eenvoudige vrijheid komt de in twee richtingen saâmgestelde vrijheid: d.i. de vorige vermeerderd met sociale vrijheid, een toestand waarin de passies zich wel kunnen ontplooien. Zóó is de positie der wilden; zij hebben allerlei genot en vele oorspronkelijke rechten; hij, die tot den stam der wilden behoort, beraadslaagt zelfs even goed over vrede en oorlog, als bij ons een minister. Toch is hun vrijheid, hoe schoon ook, niet in overeenstemming met het algemeen doeleinde der maatschappij: namelijk met productieven arbeid. Arbeid ligt buiten hun gezichtskring. Dit laatste wordt eerst verwerkelijkt in den derden trap der vrijheid, te weten: de volledig samengestelde vrijheid (‘liberté composée convergente’), waar de vorige eigenschappen der vrijheid verbonden zijn aan aangename productieve industrie. Dit is de ware vrijheid, de bestemming en roeping van onze maatschappij, zooals zij door middel der serieën van passies tot uitdrukking komt. Let wel op, dat die waarachtige vrijheid niets te maken heeft met gelijkheid: het wezen van een serie onderstelt juist ongelijkheid en wedijver tegen elkander, en de springveeren van zulk een serie zijn juist de passies der verscheidenheid. Van dat alles hebben de wijsgeeren en geleerden echter tot nu toe niets begrepen. De wijzen der beschaving hebben er zelfs niet aan gedacht, dat, wanneer men aan de wilden hun rechten ontnam, men hun daarvoor een schadeloosstelling moest geven. In den toestand der wilden toch is men in het bezit der zeven natuurlijke rechten: het vruchten-plukken, het weiden van 't vee, het visschen, het jagen, de bevoegdheid om de verbindingen in eigen kring aan te gaan, het onbekommerd leven, en het recht van roof op de buitenwereld, voorzooveel zij buiten de maatschappij der wilden leeft. Wel is waar hebben de vrouwen geen deel aan dit alles, maar voor het overige is het lot der wilden bijna benijdenswaard. Het vormt een fier leven, zonder vrees en zorg voor den dag van morgen. Toen nu de beschaving hen ging berooven van die natuurlijke rechten, had zij uit den aard der zaak, als indemniteit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der zeven verloren rechten, aan de menschen minstens even groote onbezorgdheid en zekerheid voor de toekomst moeten geven. De beschaving had dus voor een ieder harer leden het behoorlijke minimum van voedsel, kleeding en huisvesting, evenredig aan de verschillende rangen der menschen, moeten verleenen. Doch ziedaar: onze beschaafden hebben, in plaats van de indemniteit van dat minimum, slechts eenige droombeelden en snoeverijen - als daar zijn de ijdele trots om zich in het politieke vrij te mogen wanen, of het belachelijk vóórrecht om onder de heerschappij van een grondwet te leven - weten te bedenken. Deze onnoozele zaken verheffen zij dan, alsof het waarlijk wat beteekendeGa naar voetnoot1), alsof vrijheid zonder den waarborg van het minimum iets ter wereld waard was. Goed opgevat had het begrip van vrijheid kunnen leiden tot het zesde tijdperk: het waarborgs-tijdperk; nu is het een zeepbel en nog daarbij een zotte beleediging aan het adres der arme klassen. Want ook het recht op arbeid, het éénige recht dat iets zou beteekenen voor de armen, wordt zóó ontkend. Het recht op arbeid had in de plaats moeten komen van vier natuurlijke rechten: jagen, visschen, weiden, plukken, en ieder mensch had dan ook de bevoegdheid moeten hebben tot de maatschappij te zeggen: ik ben op deze aarde geboren, ik vraag toegang en opneming in alle werken, die er worden verricht, ik vraag den waarborg, om van de vruchten van mijn arbeid te genieten, en ik eisch als ‘avans’ de noodige werktuigen en gereedschappen om dien arbeid te doen, en voorts voedsel in plaats van het recht op diefstal, dat de natuur mij gafGa naar voetnoot2). Wat van de vrijheid geldt, geldt nog meer van den handel. Hier in het stuk van den handel is thans de volkomenste anarchie op te merken. Men schermt thans met het begrip van handelsvrijheid en maakt de handelaars vrij van alle banden, maar de andere leden der maatschappij zijn op hun beurt niet vrij, om de handelaars al of niet te gebruiken. De eenzijdige vrijheid is hier een bron van wanorde. De verbruiker is de speelbal van den verkooper geworden. Kooplieden, agioteurs en Joden verspreiden nu vrijelijk hun leugens, teisteren de maatschappij, en worden gevleid door de sofisten. De handel wekt daarom te-recht verachting op. Wat had men integendeel moeten doen? Men had in den handel, die te vergelijken is met het bloed van het maatschappelijk lichaam, vooreerst oprechtheid en waarheid moeten brengen, en in de tweede plaats de kiemen van associatie, die in den handel werkelijk worden gevonden, daarin moeten op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
merken en versterken. Men heeft niets daarvan gedaan. Sinds de handel met Indië is ontstaan, is men daarentegen in het groot gaan stelen `en liegen. De handel heeft zich tegenover de industrie gesteld. De brandkast van den bankier en koopman is het zwaarte-punt der wereld gewordenGa naar voetnoot1). Toch neigt de handel reeds eenigszins ten val. De vrucht wordt rijp, zij overleeft zich zelveGa naar voetnoot2). De geleerden hebben dit niet begrepen en niet ingezien, dat de handel slechts een fase is van den loop der beschaving, en wel een fase van terug-gang. De handels-geest en het monopolie ter zee zijn de kiem en spil van dien achteruitgang, die geheel ten val komt door de ‘maitrises exclusives’ en de handels-feodaliteit. Dan is de inéénstorting van den toestand der beschaving dáár en het waarborgs-tijdperk zal beginnen. De gang van zaken had nu, bij het behandelen van het probleem van den handel, deze moeten zijn, dat men in den handel alles tot een overgang naar die zesde periode (het waarborgs-tijdperk) had moeten leiden. De economisten hadden er zich op moeten toeleggen, om den handel te hervormen; men had van regeeringswege maatregelen tegen de agioteurs moeten nemenGa naar voetnoot3) en het gouvernement had niet moeten schromen, telkens tusschenbeide te komen, gelijk het te recht zorgt voor goede maten en gewichten en voor de munt. Trouwens het voorbeeld van Napoleon, die door agioteurs ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vallen is, had de regeeringen waakzaam moeten maken. Het onderwerp was een derzulke, die geheel-en-al tot den kring der Staats-zorg behooren. De derde notice behelst een blik op de toekomst. Het is een toepassing van Fourier's leer op enkele tot nu toe verwaarloosde questies, en wel een toepassing in de veronderstelling, dat de fase der beschaving voorbij is. Het is een voorstelling der leer van de twaalf passies en der drie brandpunten van de weelde, van de groepen en van de serieën. Geheel die leer der passies lost zich dan op in de theorie der Attractie. Want de attractie is het orgaan der sociale samenstelling en der goddelijke openbaring. Op zeven manieren werkt hij hier tusschen God en den mensch: zij is het kompas van den permanenten goddelijken wil, zij vormt de economie van het maatschappelijk mechanisme, zij is de liefelijke band van samenwerking tusschen den Schepper met de schepping, zij is een verbinding van het nuttige met het aangename, zij maakt alle maatregelen van dwang overbodig, zij beloont en straft op collectieve wijze, zij vereenigt natuur en rede. De attractie is in de handen van God een tooverstraf, die door liefde en genoegen doet verkrijgen, wat de mensch nu slechts met geweld weet te bekomen. Zij vervormt de verrichtingen, die den meest stuitenden afkeer opwekken, in waarachtig genot. Wat staat meer tegen dan de zorgen, die men aan een pasgeboren kind moet wijden, dat altijd schreeuwt, onbegrijpelijk dom schijnt, en met onreinheden telkens zich bezoedelt? En door een enkelen zachten drang vervormt nu God die zoo onverkwikkelijke lasten en moeiten tot een liefderijk en zalig genoegen. Hij geeft aan de moeder attractie der passie voor die onreine werkzaamheden, en dadelijk wijkt de best gemotiveerde afkeer en is het genot dáárGa naar voetnoot1). De attractie tot het werk wordt nu in de geheele schepping gezien: door haar bouwen de bevers hun verblijven, werken de bijen aan den honig, zijn de mieren altijd bezig. - En ziedaar: de arbeid, die het genot moest uitmaken ook voor den mensch, is in het algemeen voor hem een straf, zoodra hij de vrijheid meent veroverd te hebben. Het volk in den toestand der beschaving haakt slechts naar werkeloosheid, luieren en niets-doen. Ons leven, dat een aanéénschakeling van actieve genoegens moest wezen, waaruit tegelijk groote rijkdommen konden voortspruiten, is, door het ontbreken van het ‘régime’ van aantrekkelijken arbeid, een maatschappij van galei-slaven geworden, waaruit slechts enkelen aan het werk weten te ontsnappen, die zich dadelijk coaliseeren, om te-zamen geen hand meer uit te steken. De groote overige massa haat nu die enkelen met jaloerschen wrevel; weldra ontstaan de revolutionnaire gistingen en treden al de woelgeesten op, die het volk beloven gelukkig, rijk en niets-doende te maken, en die, als zij door een of anderen omkeer of omverwerping er op hun beurt boven op zijn gekomen, de menigte even goed knevelen en gebonden houden, om zich zelven in de positie van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niets-doeners te handhaven of zich tot directeuren der arbeidende klassen te laten benoemen, hetgeen op hetzelfde neêrkomt. Aldus is de toestand in onze maatschappij, terwijl een goed ingerichte en geregelde attractie alles ten goede zou wijzigen. Doch in plaats van die thans overal bedwongen kracht der attractie te bestudeeren, en de gevolgen er van te berekenen, houdt men zich veel liever bezig met constituties en grondwetten te knutselen. En wat is de vrucht van de meest opgehemelde van al die constituties: van de Engelsche? Dat alléén de hoofdstad van dat land 115,000 bedelaars, vagebonden, schurken en haveloozen bezit, en dat een jaarlijksche toelage van 110 millioen aan de behoeftigen niet belet, dat het land krioelt van arbeiders zonder brood en werk, die dan bij duizenden het land verlaten. - Zonder de attractie zou bovendien de geheele schepping, ja God zelf, voor ons onverklaarbaar zijn. God zou voor ons de duivel wezenGa naar voetnoot1). De drie beginselen, waarop het heelal berust: God (het actieve en bewegende beginsel), de materie (het passieve en bewerkte beginsel), en de mathesis (het onzijdige en arbitreerende beginsel) zouden in botsing komen. Doch neen, geheel de schuld is aan onzen kant. Wij hebben de gedachte der attractie niet begrepen; de weldaad, die daar voor ons lag verholen in het gansche heelal, hebben wij veronachtzaamd en over het hoofd gezien. De zeven manieren van haar werking hebben wij niet nagegaan en ontleed; het is alsof wij het onbehoorlijk rekenden te-gelijk de waarheid en de rijkdommen te beminnen. Wij beroemen ons haast op onze eigenzinnigheid, om de attractie niet als middel te willen gebruiken, om ons lijnrecht tegenover de aantrekking onzer hartstochten te plaatsen; en wat is het resultaat? Sinds Voltaire's dood kunnen dit als tropeeën der maatschappij worden beschouwd: materialisme, atheïsme, revolutionnaire beroeringen, schaamtelooze politiek, antireligieuse staatkundeGa naar voetnoot2), handels-bederf, monopolie ter zee, verdriedubbeling van belastingen, decimeering van de toekomst, toeneming der vier pestziekten, en achteruitgang van het klimaat. Fourier tracht dit leerstuk der attractie nog nader uit te werken, en zich vasthoudende aan de lijnen en koorden, die hij op aarde eerst heeft vastgemaakt, gaat hij nu in duizelingwekkende vaart de lucht in. Zich baseerende op de verschijnselen van attractie op aarde: - het rendier is bestemd, om op sneeuwvelden en ijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te leven, het heeft dus geen attractie voor de met bloemen bezette weidevelden van ons klimaat; al brengt men de bijen, honderd mijlen ver over zee, op een naakte rots of op dor zand, waar zij geen bloem kunnen vinden, toch zullen zij de attractie voor de bloemen behouden: - zich baseerende op dergelijke voorbeelden, gaat hij na, of in onze zucht naar zielsverhuizing en onzen trek naar onsterfelijkheid een kern van waarheid is. Hij meent van ja, en behandelt nu de onsterfelijkheidsleer en de geestenwereld; hij wil een brug slaan, die de geestenwereld met de onze verbindt, en meent dat het ook in het belang der aan de aarde afgestorvenen is, wanneer wij het ‘sociétaire régime’ schielijk op aarde vestigen. Spoedig brengt Fourier ons echter op aarde terug, en bepaalt hij onze aandacht op de voordeelen, die kunstenaars en geleerden bij de sociëtaire orde van zaken zullen verwerven. Dezen zullen ontzettende rijkdommen kunnen bekomen, daar ieder geassociëerd kanton - als ‘Phalanx’ georganiseerd - jaarlijks een kleine belooning aan den kunstenaar of geleerde, die iets van belang geproduceerd heeft, zal toewijzen. Die belooning zal dan, daar elk der b.v. 500,000 ‘Phalanxen’ (met 1500 personen elk) ze betaalt, zeer groot blijken. Elke Phalanx kan daartoe het voorstel doen, de gewestelijke administratie moet het onderzoeken, een stemming der Phalanxen heeft plaats, en het opperbestuur van Constantinopel vaardigt dan het bevel tot betaling uit. De kunstenaars en geleerden zullen dan rijkdommen bekomen, die thans alleen het deel der agioteurs zijn. In plaats van de hommels zullen ook de bijen wat verkrijgenGa naar voetnoot1). De geleerden en kunstenaars moeten slechts niet bang zijn rijkdommen te verlangen. Bij dat alles zal een algemeene taal voor de geheele aarde misschien noodig zijn, en de Fransche taal wellicht voorloopig daarvoor aangewezen wordenGa naar voetnoot2). - Maar niet alleen de geleerden en kunstenaars, ook de vorsten zullen bij uitstek hun baat vinden bij de nieuwe sociëtaire orde. Een groep van nieuwe bestuurs-kringen, regeerings-posten van Phalanxen of van het veelvoud van Phalanxen, zal noodig blijken, daar de nieuwe orde - die voor haar samenwoningen in één paleis tevens groote ruimten met bosschen, weide-velden en vijvers behoeft - colonisaties bij de vleet zal uitzenden. Voor een colonisatie is altijd noodig een geheele Phalanx, en nieuwe schepters zullen zóó te verdeelen zijn. Australië, Afrika met Madagascar, en Amerika kunnen aan een overvloed van vorsten een bestuur geven. Een zeer groote schaal van vorstelijke waardigheden, op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klimmende naarmate meer Phalanxen worden bestuurd, wordt door Fourier opgesteld. De ‘unarque’ heeft één Phalanx, de ‘duarque’ 3 à 4, de ‘triarque’ 12 Phalanxen onder zich, totdat alles zich concentreert in den ‘omniarque’ te ConstantinopelGa naar voetnoot1). Ook de vrouwen kunnen natuurlijk deze souvereiniteits-rechten erlangen. Fourier eindigt dit onderdeel met de betuiging, dat het de taak van de liberalen had moeten zijn dat alles voor te bereiden. In de handelingen van die staatkundige partij echter ziet hij (en aardig is hier de overeenkomst met Saint-Simon) slechts uitingen van valsch liberalisme. Zij weten slechts de regeering te dwars-boomen en onmogelijk te maken, terwijl het hun taak had moeten wezen, een industrieel stelsel toe te passen, dat ieder burger rijk had kunnen doen wordenGa naar voetnoot2). Trouwens waarachtig liberalisme of vrijheid is er niet, zonder het proportioneele minimum voor een ieder. Maar de geest des tijds schijnt niet aan het minimum te denken, en wat den arbeid betreft alléén de handel wordt geprezen, zooals Adam Smith reeds leerdeGa naar voetnoot3). Voorts heerscht overal het egoïsmeGa naar voetnoot4). De valsche wetenschappen vieren haar triomf. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch wanhoopt Fourier nog niet. Wel hebben de onzekere wetenschappen bijna alles bedorven, maar de ware exacte wetenschap, ‘la mécanique sociale’, zal toch veld winnen. De beelden der valsche goden zullen wankelen op hun voetstukken, en de dienst van den waren God zal beginnen. De heilige Augustinus begreep dit in zijn tijd. Dat Parijs nu aan den nieuwen maatschappelijken Augustinus het leven geve!Ga naar voetnoot1).
Wij bevinden ons thans vóór de ‘Cis-légomènes’, waarin Fourier zich niet meer wendt tot de geleerden alléén, maar tot alle lezers, om hun een blik te gunnen op zijn ‘théorie mixte’ of speculatieve studie der associatie. Betreurende, dat er geen meêsleepende roman is geschreven over de voordeelen en geriefelijkheden der associatie, zooals hij die opvat, gaat hij in een kort begrip (‘quatrième notice’) aantoonen, hoezeer in het stelsel, dat hij heeft ontdekt, het wonderbaarlijke element aan zuiver rekenkundige vraagstukken zich huwt. - Wederom wordt eenigszins uitvoerig stilgestaan bij al hetgeen wordt uitgewonnen en als winst verkregen, wanneer 300 gezinnen vereenigd worden in één gebouw, waar zij tot verschillenden prijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
huisvesting en voedsel kunnen vinden. Hij bouwt het ééne groote gebouw, met zijn verwulven, galerijen en verwarmde gangen, met zijn overdekt binnenplein (het Palais Royal is met al zijn heerlijkheden nog zoo open en tochtig!), met zijn ruimte om een geheele ‘Phalanx’ te herbergen, reeds in omtrek voor ons op. Even stipt hij aan, hoezeer zulk een wijze van leven in een groot gebouw, met gezamenlijken arbeid, gemakkelijk maatregelen doet nemen tegen brand of besmetting. In dat opzicht heeft men allerlei negatieve voordeelen, men spaart zich allerlei onnoodig werk uitGa naar voetnoot1); men behoeft niet bang te wezen voor diefstallen. In den toestand der beschaving verlamt de vrees voor de dieven, de angst om iets te verliezen, onzen arbeid: men plant dus niet genoeg aan, omdat men niet alles kan bewaken, verwaarloost enkele cultures, en mist op die wijze b.v. de genoegzame hoeveelheid suiker, die zoo hoog noodig was voor het voedsel der kinderenGa naar voetnoot2) en voor het dagelijksch vruchtenbrood, dat ons brood moet vervangenGa naar voetnoot3). De positieve voordeelen der vereeniging zijn echter uit den aard der zaak de voornaamste, vooral wanneer niet één, maar zeer vele springveeren bij den arbeid gaan werken (‘mode puissanciel’). Dat alles wordt door Fourier toegepast op den wijnbouw, op het fokken van paarden, op de veeteelt, alsmede op geheel de levens-wijze van de menschen in het groote gebouw. Dáárin zullen zij - vooral wanneer de geheele aarde als het ware met 500,000 van dergelijke gebouwen is overdekt - rijke tafel, genot van de opera, gebruik van omnibussen, enz. en nog daarbij veel rente van hun geld hebben. Het huwelijks-leven, zooals wij dat kennen met den band voor het gansche leven, zal echter in die nieuwe orde van zaken geheel-en-al verdwijnen. Fourier begrijpt, dat hij met groote voorzichtigheid dit critieke vraagstuk moet behandelen. Hij zegt, dat wat hij voorstelt eerst na twee generaties zal kunnen worden ingevoerd, wanneer men gewend is geworden aan de algemeene regelen der nieuwe orde van zaken. Voorloopig moet men zijn voorstellingen hierover slechts beschouwen als een hypothese, als een toestand, die b.v. op de planeet Herschell wordt verwerkelijkt. Toch moet de schroom, waardoor men er voor terugdeinst het onderwerp te behandelen, allengs verdwijnen. Die huivering, om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het vraagstuk der liefde in zijn vollen omvang te bespreken, zal overigens ophouden, wanneer men inziet, dat, indien men de ééne groote hoofd-passie der liefde verzwakt of vervalscht, de andere drie affectieve hoofd-hartstochten, die met de liefde als het ware ééne groote groep vormen - vriendschap, eerzucht en familiezinGa naar voetnoot1) - noodzakelijkerwijze een verkeerde plooi krijgen, buiten het spoor geraken en niet tot haar recht komen. Men kan bij het behandelen der questies van de samenleving het machtig element der liefde niet buiten rekening laten. Trouwens het leven wreekt zich bitter en wreed over onze bekrompen zienswijze, die de liefde enkel eene bespreking in de romans waardig keurt. Wat toch is het geval? Zoowel uit het oogpunt der politiek, als uit dat der zedelijkheid en uit dat van den godsdienst, wordt onder de heerschappij van het huwelijk - waarbij alle buiten het huwelijk vallende questies der sexueele betrekkingen eenvoudig-weg worden geïgnoreerd - niets dan verwarring gesticht, en tal van raadselen ons aangeboden. De politiek staat wankel, nu zij tot grondslag van al de bestaande verhoudingen onder de menschen het huwelijk of liever het huisgezin heeft genomen. Op die wijze toch heeft de staatkunde geen waarheid tot basis, daar in het huwelijk voor het meerendeel slechts dwang of schijn heerscht. De man houdt zich in den regel niet aan de banden door het huwelijk hem opgelegd. Hij zoekt nieuwe verleidelijke koorden buiten het huis, vormt zich haast een serailGa naar voetnoot2) als hij kan, en de vrouw gaat ook haar weg. Dit is zoo waar, dat men als rechts-regel heeft moeten stellen, dat het onderzoek naar het vaderschap verboden is. Maar juist daarom is het huisgezin voor den Staat een broze basis. En wat het motief der zedelijkheid betreft, Fourier acht het huwelijk als blijvenden band immoreel, omdat het twaalf gebreken bevatGa naar voetnoot3), waarvan de minste is, dat het huwen zuiver een zaak van geldelijke berekening wordt. Het ware geluk van het leven wordt op die wijze een spel, een kans van het lot, zoodat men eigenlijk de toekomst van zijn leven als op den worp van dobbelsteenen zet. Voorts sluipt dan ongemerkt maar zeker, zelfs in het beste huwelijk, de afmattende éénzelvigheid binnen. Zonder er nog van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te gewagen, dat alle vooruitzichten, waarmede men het huwelijk sluit, te-loor gaan, wanneer het soms onvruchtbaar blijft, en geen kinderen het huis opvroolijken. Eindelijk wat het religieuse oogpunt betreft: men hoeft zich niet voor te stellen, dat slechts het huwelijk, zooals wij dat kennen, door den godsdienst is geboden. Integendeel. Dit aannemende zouden wij toch in allerlei moeielijkheden ons verwarren. Wij vallen dan dadelijk in de tegenstrijdigheid, dat wij er in moeten berusten, dat de oorsprong van ons geheele geslacht op bloedschande gevestigd is, en iets anders is wel niet mogelijk bij Adams kinderen. Zouden wij voorts al de verschillende vormen van het patriarchale leven der aartsvaders dadelijk tot zonde rekenen? Neen, de wetten der sexueele vereeniging (zegt Fourier) wisselen met de tijden: het zijn slechts vormen. De godsdienst wettigt niet uitsluitend den thans geldenden vorm van het huwelijk. Wie onder ons bepaalt, of God de gewoonte der beschaving op dit punt niet reeds schielijk zal veranderen? Te meer, daar een verbreking van den vorm van het huwelijk tevens den mensch vatbaarder zal maken, om in de nieuwe orde van zaken drie tot zevenmaal meer te arbeiden, en de productie zooveel maal te doen stijgen. Had men tot elken prijs het huwelijk willen behouden, dan had men - die lijn van gedachten volgende - alle ongehuwden een soort van belasting moeten laten betalen als schadeloosstelling voor een onbezorgd leven, ten voordeele der echtgenooten, die voor de reproductie van het geslacht zorgen, doch nu onder de zorgen van het huisgezin gebukt gaan. Zóó zou men tot het stichten van familie-garanties (‘minimum-familial’) zijn gekomen, en weder één der uitwegen uit de beschaving tot de zesde periode (het waarborgs-tijdperk) hebben gevondenGa naar voetnoot1). Doch men heeft niets daarvan gedaan. Men heeft slechts het huwelijk in al zijn geïsoleerdheid willen bevestigen, en het resultaat is, dat mannen en vrouwen beiden van kwaad tot erger zijn vervallen. De subversieve eigenschappen van het huwelijk schieten nu weelderig op. Aan den éénen kant bloeien allerlei vormen van overspelGa naar voetnoot2), aan den anderen kant krioelt een mieren-nest van kinderen bij de armere klassen, die niet in staat zijn ze op te voeden, en voorts kwijnen tal van meisjes en vrouwen buiten het huwelijk, dat haar roeping was, weg. Waarlijk, Fourier acht het meer dan tijd dat het huwelijk, zooals wij het kennen, afgeschaft worde. De associatie worde dus zonder den band van het huwelijk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar met het mechanisme der serieën toegepast. Hoe dat echter het eerst in te voeren? Fourier zou haast den wensch kunnen uiten, dat een despoot met dwang en geweld de menschen eens noopte een proef te nemen. Dwingelanden konden zóó een goed werk doen. Stel dat zulk een tyran - een Napoleon op het kasteel Meudon - eens 120 families dwong een groot en gezamenlijk huishouden te vormen (‘ménage centigyne’), dan zouden de kiemen der passie-serieën van zelven bij die samenleving voor den dag komen. De kiem der serie (‘serigerme’) zou reeds aan tafel bij het spijzen dadelijk zich vertoonen: er zouden zich eenige groepen vormen, die voorkeur gaven aan deze spijs, en andere, die weder iets anders zouden verkiezen. De drie seksen, mannen, vrouwen en kinderen (die de beschaving lomp-weg over één kam scheert) zouden haar verschillende eischen en smaken doen gelden. Een soort van geordende en geregelde bontheid en verscheidenheid zou zich openbaren. Want let wel, de nieuwe orde van zaken wil niets van ééntonige gelijkheid weten, en haat de monnik-achtige en klooster-achtige éénzelvigheid. De proef moet daarom nooit genomen worden door bijeenvoeging van lieden van ééne klasse, b.v. van slechts arme familiën. De eenvoud (het ‘simplicisme’) is nooit het kenmerk der waarheid. Fourier werkt deze gedachte, dat men in de nieuwe orde van zaken, onder de heerschappij der associatie, het eenvoudige en éénzijdige moet vermijden, nog iets uitvoeriger uit. De fout is in onze beschaving altijd deze geweest, dat men slechts op één punt, niet op het vrij ingewikkelde geheel (‘le composé’), gelet heeft. Men moet een questie van alle kanten bezien en op saâmgestelden weg aan het vervormen, verbeteren en herscheppen gaan. Men moet verstaan, dat alles veelzijdig is en in zijne rijke veelkleurigheid moet worden bezien. Bij het vraagstuk der weelde moet men opletten, dat er twee elementen daarin zijn: de interne weelde of de gezondheid; de externe of het fortuin. Alle elementen van een probleem moeten dus gecombineerd worden. Vooral ten opzichte der armen en der arbeiders had men op die wijze lots-verbetering moeten beproeven. Thans helpt men aan één kant, doch vergeet men, dat de andere zijden des te donkerder wegschuilenGa naar voetnoot1). De ware taak had hier moeten zijn, het probleem van den arbeid in al zijn omvang en volheid aan te vatten. Dan zou het kwaad met wortel en tak zijn uitgeroeid. Nu weet men op dat terrein slechts conflicten te doen ontstaan, daar men slechts op één punt zijn middelen richt, en het kwaad geneest door een ander kwaad in het leven te roepen. Door de saâmgestelde methode daarentegen zouden die conflicten in een hoogere harmonie opgelost zijn geworden. Wanneer men dit op den arbeid en den arbeids-dag had toegepast, dan had men juist bij de arbeiders het beginsel van het eigendom tot een waarheid moeten maken, en zóó de loon-arbeiders tot vennooten of liever tot ‘propriétaires co-intéressés’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
moeten vervormenGa naar voetnoot1). Men had aan mechanische verbeteringen en aan groote werken van algemeen nut meer uitbreiding moeten geven: b.v. op groote schaal voor een algemeene besproeiing en draineering der gronden moeten zorgen. Men had enthousiasme in den arbeid moeten opwekken. Men had vooral improductieve maatschappelijke parasieten moeten weren, onze legers, onze belasting-commiezen moeten afschaffen of vervormen, de legisten en economisten en allen, die hun werk er van maken om sofismes aan den man te brengen, overtollig moeten verklaren. Het werk zou dan aantrekkelijk zijn geworden, alle drie seksen (mannen, vrouwen en kinderen) zouden tot den arbeid zich gespoed hebben, en er zou geen sprake meer geweest zijn van den eeredienst van dien kostbaarsten aller heiligen: Saint Lundi. Gezondheid zou toenemen, het verbeterde klimaat zou meer oogsten leveren, en alle levensmiddelen zouden door een meer beleidvolle cultuur meer levens-sappen inhouden. De winsten van den arbeid zouden zóó groot zijn, dat de trek, om woekerwinsten van zijn kapitaal te maken, volkomen voldoening zou vinden. Aldus zal dan op aarde geluk kunnen heerschen. En dat geluk zal veelzijdig, geschakeerd en vol afwisseling wezen. De verbrokkelde beschaafde maatschappij heeft een zoogenaamd eenvoudig geluk bedacht, en dat geluk beperkt tot een zedelijke genieting - b.v. het geluk van geen geld op zak te hebben, en als Diogenes in de palm van de hand helder bronwater te drinken - maar het geluk der nieuwe orde is van een zeer rijken en veel-omvattenden aard. Allerlei genoegens zullen in korte, op elkander volgende tijds-afdeelingen na elkander genoten worden. Fourier ontwikkelt hier zijn leer der ‘courtes séances’, die ook in den arbeid moet worden toegepastGa naar voetnoot2). Slechts een korte poos hoogstens twee uur, mag aan hetzelfde werk gearbeid worden. Want anders verflauwt het enthousiasme voor dit werk. Er moet dus, na de taak der twee uren, een oogenblik rust genomen en dan aan iets anders begonnen worden. Om de geheele schaal van het genot te doorloopen, moet aan al de twaalf hartstochten vrije werking worden gegeven, maar vooral aan de drie hooge distrubutieve passies: de ‘cabaliste’, de kweekster van allen wedijver en intrigues; ‘de papillonne’, die telkens verandering en afwisseling begeert; en de ‘composite’, die veelzijdigheid, volledigheid en samenhang in alles eischt. In plaats van een stelsel van tegenwichten (zooals de beschaving ons dat aanbiedt) komt nu een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verheven, alle onderdeelen aangrijpende impulsie: een ware sociale mechanica. En dat geluk zal des te inniger worden, omdat de mensch, de maatschappij en de aarde niet op zich zelf staan, maar een geest van éénheid geheel de schepping doordringt en bezielt. Er is een oneindige analogie in alles. De dieren en de planten zijn symbolen en spiegels van eigenschappen, die wij elders vinden. Een studie van het geboomte en der bloemen is, als wij slechts lezen konden, de schoonste taal, de heerlijkste spraak. Let op de roos, het beeld der kuische schaamte; de anjelier, het teeken der verzadigde liefde; de lelie, het embleem der reinheid en rechtschapenheid; de reseda, het beeld der ijverige, bezige kinderen in de nieuwe orde van zaken. Elke bloem spreekt een gedachte uit. En daar geheel de natuur datzelfde doet, en dus de dieren weder de zinnebeelden der menschen vormenGa naar voetnoot1), heeft alles dubbele beteekenis en spelt alles ons verheven lessen. Fourier kan, als hij eens die snaar heeft aangeroerd, niet eindigen en geeft ons allerlei grillige, buitensporige, zonderlinge, dwaze denkbeelden over een cosmogonie ten besteGa naar voetnoot2), stapelt fantasme op illusie, om tot het besluit te komen, dat de harmonie der werelden om ons heên, der sterren in het firmament, wel degelijk ook voor een deel afhankelijk is van het spoedig verwerkelijken der harmonie op aarde, door de invoering der sociëtaire orde.
Thans zijn wij gebracht tot de ‘Extroductie’. Zij behelst, onder den titel van half-liberalisme of halve-associatie, een schildering der theorie van het zesde of waarborgs-tijdperk, met de twaalf sociale waarborgen: het overgangs-tijdperk tot de nieuwe orde. De grondslag van die zesde periode, die op ons tijdvak der beschaving moet volgen, is nog het geïsoleerde huishouden en het verbrokkelde grondbezit, doch, waar het vorig beschaafde tijdvak dit alles individueel opvatte, wordt nu èn op het huishouden èn op het eigendom het begrip van het collectieve toegepast. Een beginsel van solidariteit of corporatieve onderlinge verzekering, waardoor niemand uitgezonderd wordt van de weldaad der waarborgen, doordringt nu allesGa naar voetnoot3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Allereerst komen hier in aanmerking de politieke garanties uit het oogpunt van het nuttige. Zij alle strekken, om de armoede uit te roeien en het kwaad te voorkomen, door de erkenning van het recht op den arbeid en de toekenning van het sociale minimum. Het zijn corporatieve waarborgen, betrekking hebbende op elk der vier kardinale affectieve hartstochten: eerzucht, vriendschap, liefde en familie-zin. - Wat de eerzucht, den lust om vooruit te komen, betreft, de beschaving heeft hier niets dan willekeur of kaste-geest weten te verwerkelijken: de uitoefening der industrie is aan anarchie overgeleverd, de vrije toegang tot alle ambten is meestal een lok-aas en valstrik. Het waarborgs-tijdvak zal hier ‘la maîtrise proportionnelle graduée ou concurrence réductive’ tot stand brengen. Onderdeelen daarvan zullen de gemeentelijke (communale) garanties tegen armoede zijn. De gemeente, het collectieve wezen, zal werken gaan doen of inrichtingen aanbieden, die tot aller voordeel strekken. Wat enkelen kunnen verdienen, b.v. speculanten of agioteurs, zal nu over het geheel verdeeld worden, en collectief worden verdiend. Aller belangen zullen zóó verzekerd zijn. De beschaafde maatschappij heeft dit collectieve begrip slechts in één tak (in het munt-systeem) en in ééne instelling (de gewone onderlinge assurantie tegen zeegevaar of brand) verwerkelijkt; welnu, ditzelfde beginsel zal in het waarborgs-tijdvak op alles worden toegepast. Wat gewonnen kan worden, zal voor het geheel gewonnen worden. De landbouw-maatschappijen en genootschappen in de provincie moeten thans reeds haar werk maken, om die denkbeelden te ontwikkelen en te verspreiden. De individueele concurrentie zou daardoor verpletterd worden. En het middel, dat hier als spil en hefboom zou dienen, was het ‘Comptoir communal actionnaire’, dat Fourier thans gaat beschrijvenGa naar voetnoot1). Zulk een kantoor zou voor 1500 inwoners kunnen strekken, en moest tot zijn beschikking hebben een lap grond, een schuur, een kelder, een keuken en twee communale fabrieken of werkplaatsen. Eigenlijk is het een groote inrichting, die aan den armen man al de hulpmiddelen, die hij noodig heeft, verschaft. De weinig bemiddelde bezit misschien een klein stukje grond en een kleinen wijngaard, maar hij heeft geen schuur, geen goeden kelder, geen goede kuipen, geen geschikte werktuigen. Dit alles vindt hij nu op zijn communaal kantoor. Hij kan er | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegen een vaste, bepaalde provisie later zijn graan en wijn doen opbergen, en daarop een voorschot van ⅔ der vermoedelijke waarde van zijn oogst krijgen. Dorpen, die een ruim leêgstaand klooster in hun omgeving hebben, moesten daarin eens de proef nemen met zulk een kantoor. - Wat den werkkring der passie van de vriendschap betreft, ook hier zullen zich nieuwe verhoudingen in het waarborg-tijdperk voordoen. Als voorbeeld noemt hij de liberale testamenten. Tot nog toe heeft de Kerk alleen daarvan voordeelen gehad, maar het gebruik zal zich vestigen, dat ieder, die een groot vermogen nalaat, een deel aan zijn vrienden, aan de gemeente waar hij woont, aan de hospitalen en aan de armen, een deel aan de corporaties van kunsten en wetenschappen, en een deel ook aan werken van openbaar nut of van verfraaiing zal willen en moeten nalaten. - Wat den familie-zin betreft, zoo zal het waarborg-tijdperk in werkelijkheid het huisgezin voorrechten geven. Niet de ongehuwde celibatair zal, zoo als thans, de gelukkige wezen, maar de familie. De éénloopende gezel zal getroffen worden door een progressieve belasting. - Eindelijk zal men de liefde, één der vier raderen onzer maatschappij, niet ignoreeren. Reeds door het verspreiden van welvaart onder de mindere klassen zal de ‘débauche’ uit armoede verdwijnen, zal de prostitutie worden bestreden, en het huwelijk gemakkelijker worden gemaakt. Naast de garanties uit het oogpunt van het nuttige, trekken de materieele waarborgen uit het oogpunt van het aangename de aandacht. Deze hebben betrekking op de vijf sensitieve hoofdhartstochten: het gezicht, het gehoor, den reuk, den smaak en het gevoel. - Men moest hier beginnen met de genoegens van het gezicht. Terwijl de beschaafden wedijveren in de zucht om hun steden en dorpen leelijk te maken, zullen de menschen van het waarborg-tijdperk schoonheid en regelmaat in hun bouwkunst brengen. De schoonheid is hier de indirecte weg om tot de waarheid te komen. Schoonheid in het bouwen der woningen beteekent ook reinheid en gezondheid; in een schoon-gebouwde stad had de associatie veel gemakkelijker dan elders ingang gevonden Allerbelangrijkst was dus de rol der bouwkunst en der architecten. Zonder daarop aanspraak te maken of het misschien zelf te weten, kan een architect een redder der maatschappij worden. Fourier gaat hier het plan van een stad in de zesde periode (van een nieuwe stad) ontwerpen. De stad moet uit drie kringen bestaan: de 1ste kring moet de eigenlijke centrale stad, de 2de de ‘faubourgs’ en de fabrieken, en de 3de de ‘avenues’ en de ‘banlieue’ bevattenGa naar voetnoot1). Elk der drie kringen moet verschillende afmetingen voor de gebouwen aannemen en vaststellen, terwijl geen constructie dan na de goedkeuring van een commissie van ‘édiles’ mag opgericht worden. Alle gebouwen moeten geïsoleerd staan en regelmatige gevels naar alle vier kanten hebben. Alle moeten een tuin en een binnenhof bezitten. De stad mag niet een een- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tonig dambord zijn. Aan de uiteinden van alle straten moeten perken van boomen en bloemen staan, of edele en sierlijke monumenten oprijzen. Op zeer uitgewerkte wijze wordt dit alles door Fourier tot in kleinigheden nader beschreven. De meeste gevolgen verwacht Fourier van de afschaffing der kleine huizen, want in deze ‘nieuwe stad’ zijn het alle groote blokhuizen, die goedkooper kunnen worden gebouwd, en waarin nu veel huisgezinnen te-zamen leven. Een ingrijpende verandering zal ten gevolge van dit samenwonen in de levens-wijze (b.v. in de aanschaffing der levens-middelen) en in de manieren van werken komen; de associatie zal aldus geleidelijk worden ingevoerdGa naar voetnoot1). De overdekte galerijen in de groote woningen zullen tot gezelligheid nopen. - Door deze architectuur zal behalve aan het gezicht ook voldoening worden gegeven aan den smaak en aan het gevoel. Wat den reuk betreft, men zal geheel het riool- en goten-stelsel in dat tijdperk wijzigen en verbeteren, terwijl het gehoor bevrediging zal vinden, wanneer al de geweld-makende fabrieken in den tweeden kring zijn geschoven, en de straten zóó geplaveid zijn, dat het rijden der rijtuigen minder geraas veroorzaakt. - Dit zou dan het beeld zijn der ‘Nieuwe Stad’, waarmede Parijs vergeleken ons onooglijk zou voorkomen. Acht klassen van menschen hadden belang bij het stichten van zulke steden: de architecten, de kunstenaars, de administrateurs, de burgers zelven, de sybarieten, de economisten, de moralisten en de souvereinen, - en toch is niets daaraan gedaan. Het denkbeeld van eenvoudig éénzijdig eigendom (‘propriété simple’) heeft alles weêrhouden. Had men zich tot het begrip van saâmgesteld eigendom kunnen verheffen, dan was het mogelijk geweest. Doch deze hoogere vorm van eigendom openbaart zich thans alleen in oorlogs-tijd. Dan zwicht het egoïsme, en ter wille van het collectieve belang werpt men in 24 uren al wat de verdediging hindert omver. Waarom niet hetzelfde gedaan in vredestijd ter wille van het algemeen nut? Waarom aan het collectieve | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beginsel geen grooter gewicht toegekend naast het individueele en egoïstische? De economisten hebben dat begrip van het collectieve geheel en al verwaarloosd. Zij hebben niet bestudeerd, hoezeer dat beginsel van het collectieve belang zou werken bij onteigeningen op groote schaal. Zij hebben niet begrepen, dat de gebouwen van hen, die door de omverhaling van andere huizen fraaier uitzicht en gezonder ligging hebben gekregen, eenige schade-vergoeding aan het algemeen schuldig zijnGa naar voetnoot1). Zij hebben de architectuur slechts als een zaak van ondergeschikt belang, als een weelde-zaak behandeld, en de rol dier weeldeGa naar voetnoot2) (samenvallende met smaak en welvaart) nooit gevat. Helaas! de economie is buiten machte gebleken om eenige vormen van garantie te bedenken. Als wetenschap heeft zij het slechts daartoe gebracht, om aan het kwade een tienvoudigen vooruitgang boven het goede te verzekeren. En Fourier barst dan ook los tegen een eeuw, die, niettegenstaande dat alles, zich nog onfeilbaar waantGa naar voetnoot3).
Het ‘Arrière-Propos’, dat nu volgt, behelst vooral toevoegingen en enkele nadere wijzigingen. Meer bepaald wordt de aandacht gevestigd op de studie der overgangen tot elk gebied, op de gemengde of twee-slachtige en dubbelzinnige verschijnselen en producten, die strekken om de serieën en groepen aan elkander te binden. In het algemeen - zegt Fourier - zijn hier allerlei onderzoekingen nog noodig, ook over de producten, die als spillen van een serie dienen, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Fourier zelf voegt aan dat alles nog een fijnere analyse en diepere studie der groepen en serieën toe. De vier groepen zijn het eerst aan de beurt: vriendschap, eerzucht, liefde en familie-zin. Hij verdeelt ze in ‘majeurs’: vriendschap en eerzucht, en in ‘mineurs’: liefde en familie-zin. Het zijn de vier banden van den maatschappelijken mensch. Indien de mensch geen van die vier banden kan sluiten, is hij, als de wilde van Aveyron, een dier met menschelijke vormenGa naar voetnoot1) De vier groepen correspondeeren eigenlijk met de vier leeftijden: in de kindsheid werkt vooral de vriendschap, dan de liefde, daarna de eerzucht, eindelijk de familie-zin. Men zou ze dus door de beelden van knop, bloem, vrucht en zaai-graan kunnen wedergeven. Nu moet men voor een goede kennis der maatschappij alle vier groepen bestudeeren; zij zijn de vier raderen van den wagen, en kunnen niet geïsoleerd wordenGa naar voetnoot2). Daar elke groep onderscheiden kan worden in een harmonische en in een subversieve groep - subversief is de groep, wanneer men den band slechts als masker neemt voor iets anders: b.v. vriendschap uit egoïsme - zijn er eigenlijk acht groepen. Indien de groepen harmonisch zijn, hebben zij allerlei gecontrasteerde en in graad verschillende eigenschappenGa naar voetnoot3). In het algemeen werkt echter in elke groep de spiritueele en de materieele impulsie. De groep komt tot haar recht, is goed samengesteld, als beide impulsies werken; eenzijdig is ze (‘simple’) als slechts van één drang sprake isGa naar voetnoot4). - ‘Van meer belang is echter de leer der accoorden der vier groepen. Zij moet aanwijzen hoe de uitingen der passies steeds in andere vormen kunnen overgaan, en de lagere vormen door hoogere kunnen worden geabsorbeerd. Men moet daarvoor de schaal der verschillende uitingen en verbindingen, waarvoor een groep vatbaar is, door- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loopenGa naar voetnoot1). Elke der vier affectieve passies kan een aantal graden van verbinding aannemen, en aldus metamorfoses ondergaan als de druif die allengs tot wijn en alcohol wordt. Die graden worden dan weder verdeeld in soorten en een geordend accoord ontstaat. Fourier past zijn leer als voorbeeld toe op de groepen der vriendschap en der liefde. Wil men Fourier volgen in zijn theorie der accoorden der liefde, dan ontmoet men de zonderlinge en afschuwwekkende verbindingen, die sinds dien tijd altijd aan Fourier als grievende verwijten zijn voorgehoudenGa naar voetnoot2). Van al die graden van verbindingen en uitingen der affectieve hartstochten wordt de meeste klem gelegd op den laatsten of hoogsten graad: het is het spil-accoord, de hefboom, die edelmoedige affecties en een collectief gevoel van opoffering doet ontstaan zelfs tusschen menschen die elkander niet kennen. Het is het ‘accord omnimode’ of ‘accord uniteïste’. Kiemen van zulk een verheven verbinding of gevoel, waarbij de menschen-min collectief en niet meer individueel is, zijn er wel in de beschavingGa naar voetnoot3), maar men moet ze eerst ontwik- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kelen. Dat accoord verwekt de collectieve filanthropie en dus de ware broederschap. In den sociëtairen toestand zal het algemeen heerschen. Een volkomen éénheid en een band van allen met allen zal alles dan samenvatten en omsluiten. Na de analyse der groepen volgt een nadere beschouwing der serieën. Groote waarde hecht Fourier natuurlijk aan de stelling, dat de serieën geen kunstmatige uitvinding zijn, maar dat ze overal als feit bestaan. Het is een instelling, die de natuur-onderzoekers overal vinden en aanwenden. Zij wordt waargenomen in alle klassen en rangen van wezens en voorwerpen, van het kleinste getal tot de grootste hoeveelheid. Onder de menschen ziet men de ordonnantie der neigingen en hartstochten dadelijk ontstaan, waar de lieden maar verzameld zijn. De rangschikking der leden van een parlements-zitting wijst reeds dadelijk serieën aanGa naar voetnoot1). En die rangschikking der neigingen moet nu tot één doel worden gebruikt, moet den arbeid der menschen in vollen gang zetten. Ieder mensch heeft passie voor ten minste één tak van werk. Welnu, de gelijkgezinden - die natuurlijk weder onderling nuances vertoonen - moeten zich volgens een vaste methode tot een serie van de passie voor zulk een arbeids-tak organiseeren. Dan zal de vereenigde arbeid met ijver geschieden. Een waarachtige onderlinge wedijver tusschen de leden zal ontstaan, zoodra in een serie een voldoend groot getal variëteiten van nuances wordt gevonden. Dertig variëteiten zijn een normaal cijfer, doch de serie kan zich wel tot honderd verscheidenheden uitbreiden, b.v. bij de peeren-cultuur. Het resultaat van den arbeid der serie berust nu geheel en al op de nuanceering der verscheidenheden en der ‘discords’, en eerst door de vele verscheidenheden, door overvloed en overmaat, komt er tegelijk besparing in de hulpmiddelen, daar alle gegevens dan kunnen worden aangewend en al die elementen te-zamen elkander volledige samenwerking verleenen. Een economisch gebruik van alle fantasieën is zoo denkbaar. Het gansche klavier van alle hartstochten wordt tegelijk in beweging gebracht. Die beweging komt nu tot haar hoogste spanning door de werking der drie distributieve passies: de ‘Cabaliste’, de ‘Papillonne’ en de ‘Composite’. De ‘Cabaliste’ doet zich gelden, omdat ieder persoon in de sociëtaire orde (man, vrouw of kind) lid is van 30 à 50 serieën, aldaar in elke leus en elken strijd zich mengt, partij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kiest en neemt, intrigeert en kabaleert, en in elk bedrijf de volle warmte van zijn hart overbrengt. De toon eener serie wordt daardoor de tegenstelling van wat wij gematigdheid noemen. Heftig zijn de passies in haar werking. De vrouwen vooral doen bij 't werk van haar levendigen gloed blijkenGa naar voetnoot1). Men wil nu toch, het koste wat het wil, volmaakt werk leveren. Tegen elkander worstelt en kampt men. De rol van zoetsappige broeders en zusters is naar niemands smaak. - Maar elk enthousiasme duurt telkens slechts een korte poos: twee uren op zijn hoogst. Men wenscht dus afwisseling bij het werk, en de ‘Papillonne’ is de passie, die zich dan doet gelden. Zij verlangt korte werktijden: ‘courtes séances’. Zij haat vooral de monotonie. Trouwens de geheele schepping dringt telkens aan op afwisseling. De gronden moeten niet altijd met dezelfde granen of planten bezaaid worden. De maag roept naar verscheidenheid. Het hart is niet minder veranderlijk. Het leven van den mensch moet dus rijk aan genietingen van allerlei aard, maar vooral geschakeerd en vol contrasten zijn. - Ten slotte moeten alle begeerten, beide der zinnen en der ziel, in het werk bevrediging vinden. Zóó alleen kan het ware, vurige enthousiasme stand houden. De ‘Composite’, de schoonste van alle hartstochten, zorgt daarvoor. Zij verhoogt den prijs van alle andere passies. Zij maakt dat alles veelzijdig blijft. Zij geeft, door het gevoel van samenhang, aan alles de edelste bekoring. Zij waakt tegen alle eenzijdigheid, eenvoudigheid en bekrompenheid.
Aldus hebben wij thans den ganschen vóórhof van Fouriers gebouw doorloopen. Wij hebben den boog-vormigen zuilengang der Sommaires, van het Avant-Propos, van de Introduction, der Prolégomènes, der Cislégomènes, van de Extroduction en van het Arrière-Propos stap voor stap betreden. Het vóórportaal - noem het naar uw smaak ‘salle des pas perdus’ of propylaeën - is bezien. Richten wij ons nu tot het gebouw zelf, dat Fourier voor onze blikken wil doen oprijzen, tot den tempel van zijn leer.
Het gebouw zal dus oprijzen!
Inderdaad komt alles neder op een zeer uitgestrekt paleis of gebouw: het Phalanstère. In de sociëtaire orde der dingen, die Fourier nu ‘Harmonie’ noemt, zal de aarde niet meer overdekt zijn met steden en dorpen, maar op behoorlijken afstand van elkander zullen overal Phalanstères gezien worden, met omliggende parken, boomgaarden, velden, akkers, weiden en bosschen, waterwerken, kanalen of rivieren. In zulk een Phalanstère woont en werkt een gansch kanton - stel als minimum 1620 à 1800 individuen - mannen, vrouwen en kinderen, die allerlei verbindingen van vriendschap, liefde en familie-betrekking onder elkander aanknoopen of onderhouden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar die in geen vaste blijvende huishoudens meer verdeeld zijn. Alle inwonenden zijn aandeelhouders van het Phalanstère, daar ieders eigendom of vermogen na taxatie in de kas van het Phalanstère gestort wordt, waarvoor hem of haar, in evenrédigheid van het gestorte geld, aandeelen, onder verband van het gebouw en de terreinen van het Phalanstère, worden gegeven. Voor het werk schikken al de individuen (bewoners van het Phalanstère) zich in groepeeringen van die arbeids-takken, waarvoor ieder passie gevoelt; elke afdeeling, die op eenigerlei tak van werk zich toelegt, richt zich ordelijk in, als een serie der passie voor zulken arbeid. Daar alle inwonenden leden zijn van vele (stel 30) serieën, en het groot getal inwonenden gelegenheid geeft, dat van ieders neiging tot eenigerlei werk kan worden partij getrokken, en daar er een algemeene leiding, een alles samenvattende en op één doel zich richtende impulsie, en tevens onderlinge wedijver en afwisseling onder het werk is, wordt de uitkomst van den arbeid, die aldus op collectieve wijze wordt verricht, aanzienlijk. Uit dat resultaat worden de kosten van levens-wijze en van geheel het onderhoud van alle inwonenden betaald, en wat er overblijft, de winst, wordt naar gelang van de drie elementen, het kapitaal, den arbeid en het talent, verdeeld, met dien verstande, dat het kapitaal 4/12 de arbeid 5/12, en het talent (hetzij theoretische, hetzij practische kennis) 3/12 verkrijgt. Fourier gaat nu in een eerste boek de materieele schikkingen en inrichtingen van zijn gebouw ons uitéénzetten. Als men een proef wil nemen voor zulk een gebouw, dan bedenke men, dat men terrein moet hebben, geschikt om circa 1600 menschen te voeden, dus een flinke vierkante mijl; men kieze het terrein zóó, dat er een goede waterstroom in de nabijheid is, dat er glooiingen van heuvels zijn, dat de grond geschikt is voor verschillende cultuur, en dat alles in de verte door een bosch gedekt zijGa naar voetnoot1), Men zorge, dat er onder de bevolking, welke men in het Phalanstère wil samenbrengen, veel verscheidenheid van fortuin, van aanleg en karakter zij. Men zal dan beginnen met landbouwcultuur. Overigens moeten bij de proef ⅞ der bevolking landbouwers en ambachts-lieden (‘manufacturiers’) zijn; de overigen kunnen kapitalisten, geleerden en kunstenaars wezen. Bij het werk en de verdeeling daarvan moet men nooit letten op den arbeid, die oogenschijnlijk de meeste winst zou opleveren, maar enkel op den arbeid waarvoor men den meesten lust gevoeltGa naar voetnoot2). Dit alles moet men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ten minste bij de proef zoo aanleggen; een proefneming, die later, als het rijk der Harmonie gevestigd is, aan de eerste beginners met woeker zal worden vergolden en beloond. Wat de bevolking der proefneming betreft, zoo houde men zich bij de eerste tezamenbrenging aan den regel, dien de statistiek voor de numerieke betrekking tusschen het mannelijk en vrouwelijk geslacht heeft aangewezen, te weten: men neme 415 mannen op 395 vrouwen of 21 mannen op de 20 vrouwenGa naar voetnoot1). Voorts schikke men de bevolking in de drie afdeelingen: mannen, vrouwen en kinderen, en vervolgens nog in 16 stammen naar den ouderdom, die eigenlijk 32 stammen worden, daar in elk der stammen het mannelijk en het vrouwelijk koor wordt onderscheiden. Allen staan in het Phalanstère onder een bestuur of ‘régence’ der Phalanx, waarin ook vrouwen zitting kunnen hebben. Het Phalanstère erkent niet het huishouden van twee personen (al kan men, als men wil, gemeenschappelijk leven), maar heeft slechts te doen met het individu. - Ieder individu: man, vrouw en kind heeft een blad in het grootboek, waarop zijn rekening wordt gehouden, zijn inbreng, zijn voorschotten, zijn kosten, de winsten en het dividend op zijn aandeel worden ingeschreven. Voor al wat men inbrengt: gronden, machines, materialen, meubelen, gemunt geld, krijgt men een actie met coupons; welke actie gedekt is door het verband op de bezittingen en gronden van het PhalanstèreGa naar voetnoot2). Het onroerend vermogen is aldus gemobiliseerdGa naar voetnoot3). De ‘Régence’ geeft aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
arme leden als ‘avans’ de kleeding, voeding en woning voor een jaar. Ieder arme krijgt zóó als woning een kamer en kabinet, benevens toegang tot de gemeenschappelijke zalen in het gebouw. Aan het eten in het gebouw wordt groote zorg besteed; de drie seksen (mannen, vrouwen en kinderen) eten in den regel afzonderlijk. Het gebouw zelf, het Phalanstère, een weidsch paleis in drie verdiepingen opgetrokken, bestaat uit een groot middenvak, waartegen aan de uiteinden zich vooruitspringende vleugels loodrecht hechten. Zoowel het middenvak als de vleugels moeten zich dan in vierkanten uitstrekken, binnen wier muren groote binnenpleinen of hoven zich bevinden. Architectonisch moet het met zorg gebouwd worden, al kan het allereerste gebouw, waarmede de eerste proef wordt genomen, uit goedkooper materiaal, licht en dicht, worden opgetrokken. Het middenvak van het paleis moet bestemd worden voor ruimten, waarin rustige verrichtingen plaats hebben, dus voor eetzalen, beurs, raadzaal, bibliotheek, studie-zalen, enz. dienen, daarin is de tempel, de telegraaf, de duiven-post, en daarboven rijst de groote toren met zijn observatorium en met zijn klokkenspel. Achter dat middenvak is de wintertuin, enz. De ééne vleugel bevat al de werkplaatsen, waar de arbeid met geraas geschiedt, alsmede de zalen, waar de kinderen arbeidend of spelend te-zamen bijeen zijn. De tweede vleugel moet de karavanserij (het hotel der vreemdelingen) met balzalen, enz. omvattén; vooral in de proef-Phalanx zal deze vleugel veel dienst doen voor alle nieuwsgierige vreemdelingen, die de sociëtaire orde aan het werk willen zien; van welke nieuwsgierigen een belasting kan worden geheven. - Overigens bevat het geheele Phalanstère een menigte zalen en kamers. Alle kamers worden verhuurd en tot elken prijs zijn er te krijgen. De verschillende stammen van ouderdom zijn eenigszins gescheiden, zoodat de kamers der kinderen en der oude lieden geïsoleerd zijn: de kinderen huizen meest in de ‘entre-sols’. Behalve op de kamers van elk individu valt de aandacht op de zalen voor algemeen gebruik, en wel vooral op ‘seristères’, te weten: de vergaderzalen voor de serieën. Elke serie heeft minstens drie van zulke zalen: één voor de groepen van het centrum, en twee voor elk der vleugels der serie; voorts hebben deze ‘séristères’ dan weêr kabinetten voor de groepen, enz. Van belang is het slechts, dat de schikking dier zalen zóó wordt ingericht, dat het door-elkander-loopen (‘pêle-mêle’) der groepen wordt vermeden: geen grooter schrik is er voor de Phalanx, dan de thans bestaande hebbelijkheid, om alles over één kam te scheren; geen grooter valstrik dan de gelijkheid. Het rijk der Harmonie staat zoo ver mogelijk af van het gebied der Heilige Gelijkheid van de filosofen. - Dwars door het gebouw, door elk der vleugels en door elk der afdeelingen, gaat een groote, steeds goed verwarmde gang of galerij (‘Rue-galerie’) met afmetingen van de galerij in de Louvre: zij begint op de eerste verdieping (niet op den ‘rez-de-chaussée’) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en heeft nu de hoogte der drie verdiepingen. De kamers, die aan één kant ramen naar buiten hebben, zijn aan den anderen kant voorzien van deuren of vensters die op deze galerij uitzien. - De ‘rez-de-chaussée’ omvat de keukens en al wat daarmede samenhangt. Alles is zóó ingericht, dat men in de eetzalen op de verdiepingen de spijzen en het tafel-gereedschap uit dien ‘rez-de-chaussée’ kan ophijschen. - Tegenover het hoofd-gebouw van het Phalanstère, gescheiden door een plein en een breede straat, staan de stallen, schuren, pakhuizen en magazijnen. Overal worden nu in de gebouwen goed verwarmde gangen gevonden, leidende van de ééne afdeeling naar de andere; hier en dáár bevinden zich langs 't gebouw ‘arcades’ voor de rijtuigen, en rondom het paleis zijn geschakeerde tuinen, parken, beplantingen en waterwerken aangelegd; in de verte strekken zich de akkers en weilanden uit, met tuinhuizen, kasteelen en belvederes.
Uit dat Phalanstère spoedt zich nu des ochtends, vroeg gewektGa naar voetnoot1), de bevolking aan het werk, en vooral tot het landbouwbedrijf. Dit landbouw-bedrijf zal volgens een vast plan en met orde geschieden, en niet meer leiden tot toestanden als die der beschaving, waarin (daar ieder individu voor zijn persoonlijk belang zorgt) de algemeene belangen worden verwaarloosd, b.v. de bergen van bosschen zijn beroofd. De ‘cultures’ van verschillenden aard zijn in elkanders nabijheid, opdat de serieën tot elkander kunnen naderen en komen, opdat groepen van mannen en van vrouwen dicht nevens elkander kunnen zijn, opdat het ontbijt en de verpoozing te-zamen in één der kasteelen of lusthuizen kan genoten worden. De vorm, waarin de landerijen en gronden bebouwd worden, is of massief eenvoudig, wanneer de velden, bosschen en weiden langs min of meer rechte lijnen afgescheiden zijn, of gemengd, waar reeds volgens de Engelsche methode alles een weinig door elkander gevlochten is, of saâmgesteld, waarbij elke serie als 't ware vertakkingen op alle punten kan hebben, en het met oogst beladen terrein als door golvende lijnen in bonte ruiten verdeeld isGa naar voetnoot2). - Hoofdzaak is, dat het kanton, het terrein van een Phalanstére, bebouwd wordt, alsof 't het domein van één persoon is. Er is een collectief terrein, niet een mozaïek van eigendoms-citadellen, waarin ieder individu zich verschanst. Het werk is goed verdeeld, alle serieën steunen elkander, mannen, vrouwen en kinderen werken allen, en een religieuse wijding wordt overal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan den arbeid gegevenGa naar voetnoot1). Daarbij hecht zich, onder den arbeid, steeds het schoone aan het goede. Er heerscht bij alles zekere weelde. Men slaat schoone tenten op, men trekt op naar het werk met banieren en onder het spelen der muziek. Alles biedt een harmonisch schouwspel aanGa naar voetnoot2). De tijd die men aan elke arbeidsverrichting wijdt, is steeds kort (‘courtes séances’): niet te lang mag de inspanning duren. Na elke twee uren gezette arbeid moet een kleine verpoozing worden in acht genomen. Het overtollige en tegenstrijdige wordt in het werk vermeden. Een goede geest en wedijver bezielt allen. Een ieder is vast besloten zich niet met weinig te vergenoegen. Een goed geëvenredigde samenhang dwingt alles tot een productieve richting. Wanneer de arbeid flink aan den gang is, gelijkt de beweging der groepen aan de wendingen van een goed gecommandeerd leger, waarvan al de colonnes en escadrons verschillende evolutiën volvoeren, die alle op één doel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samentreffenGa naar voetnoot1). Het gewoel en het werk van al die arbeiders aanziende, verkrijgt men den indruk, dien de volle samenstemmende muziek van een rijk orkest bij ons opwekt. Door deze levens-wijze en arbeids-verrichtingen zullen de arme lieden vooral gebaat worden, of liever, er zal een band tusschen armen en rijken ontstaan, en het wantrouwen tegen de rijken zal ophouden. Een goede toon en goede manieren zullen bij alle klassen nu waarneembaar worden. Het huishouden veroorzaakt den armen geen dure uitgaven, want de Phalanx bedient het huishouden voor allen. Voor de kinderen zorgt eveneens de Phalanx, totdat zij drie jaren oud zijn. En wat het meest medewerkt, om armen en rijken aan elkander te verbinden, is wel het begrip van sociëtair eigendom, waardoor ieder - overeenkomstig zijn aandeel of twintigste of honderdste gedeelte van een aandeel - medeeigenaar is der terreinen, gronden en gebouwen van het Phalanstère. Het inkomen blijft daarentegen individueel eigendom, daar het naar evenredigheid van het kapitaal, den arbeid en het talent wordt verdeeld. Ook de kinderen en jongelieden kunnen reeds eenig vermogen hebben, en daardoor, benevens uit de categorie van den arbeid en van het talent, bijzondere voordeelen genieten, of op hun boeken zich zien toewijzen. Armen en rijken beiden zullen den arbeid nu beminnenswaardig vindenGa naar voetnoot2). Te sterker, daar in alle serieën de individueele onafhankelijkheid gewaarborgd is. In de betrekking van meesters en dienaars is de verhouding deze: dat niemand dienstbode van één individu is. De serie der bedienden dient collectief, onder den titel van ‘pages’ en ‘pagesses’. En daar elk individu lid is van veel serieën, kan het immers gebeuren, dat hij, die dienaar is in één serie, meester is in een andere. Een ieder is dus op zijn beurt heer en knecht, meesteres en dienstbode. De Phalanx trouwens, en niet het individu, betaalt de moeite. Over het algemeen zal ook het begrip weelde zich vervormen. Weelde wordt nu corporatief of collectief. De menschen hebben toch voor zich-zelven geen schoone huizen meer noodig, hebben geen familie-diners, ontvangen geen bezoeken; zij hebben slechts kamers in een paleis, eten te-zamen aan tafels, waar zij dan tevens het nieuws der wereld hooren, en blijven weinig thuis. Daarentegen wordt de weelde op den arbeid toegepast: een werkplaats zal er schoon en aangenaam uitzienGa naar voetnoot3), en alle kinderen zullen daardoor van zelf de passie voor den arbeid, bij het zien van zulk een atelier, in zich voelen opkomen. Allen zullen aan den arbeid zich zetten. Er zal niet meer de zotte onderscheiding der tegenwoordige economie wezen, die één klasse laat verbruiken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 190]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en een andere laat voortbrengenGa naar voetnoot1). En de slotsom zal wezen, dat ieder op zijn 20ste jaar reeds in het genot is van rijkdom, dat zijn gezondheid niet benadeeld wordt, daar elke genieting kort is, en dat alles goedkoop kan worden verkregen. De arbeid is een lust, niet meer een strafGa naar voetnoot2). Enthousiasme voor God en ware filanthropie zullen de gevolgen van dat alles zijn. Wanneer groote werken op aarde noodig zijn, die zich buiten en boven het gebied van één Phalanstère uitstrekken, dan vormen zich daarvoor industrieele legers. Ditmaal geen legers, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 191]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgaan om te vernielen, maar legers die iets gaan scheppen. Zij spannen bruggen over rivieren, bouwen dijken tegen de zee, ontginnen gronden, malen meren uit, slaan wegen over het gebergte. Tot de vorming dier industrieele legers wekken de aanloksels van het genoegen en van het vroolijk te-zamenzijn, van bevordering, en te verdienen decoraties op. Zulke legers zullen ook samengesteld zijn uit mannen, vrouwen en kinderen (3/6 mannen 2/6 vrouwen en ⅙ kinderen). Zij zullen de ware lauweren in het leven behalen. Fourier beschrijft nu nog de kleeding en het voedsel, die voor de sociëtaire orde noodig zijn. De kleeding zal eenvoudig en niet zoo zeer aan de mode onderworpen wezen. Evenals vroeger Linguet strijdt Fourier tegen het brood als dagelijksch voedselGa naar voetnoot1). Hij wil vruchten-spijzen en spijzen met veel suiker toebereid aanbevelen. Wat minder graan-velden wil hij dus aangelegd zien, daarentegen meer weiden voor vee en meer boomgaarden zich zien uitstrekken. Als drank wil hij wijn en limonade doen strekken, geen water. De Phalanx moet altijd voorraad voor twee jaren hebben (in de kelders of silo's). Men moet echter daarbij steeds toezien, dat er niet te veel inwoners per vierkante mijl wonen. Anders moet tot colonisatie worden overgegaan. Frankrijk zal nu reeds zes millioen inwoners moeten wegzenden.
Heeft Fourier tot nu toe in een eerste boek de ‘dispositions matérielles et personnelles’ van het rijk der Harmonie ontvouwd, thans gaat hij in een tweede boek de taak der opvoeding in de sociëtaire orde behandelen. Hij stelt op den vóórgrond, dat de opvoeding in den toestand der beschaving slecht en eenzijdig is. De opvoeding moet samengesteld wezen, dat wil zeggen, zoowel voor lichaam als voor ziel zorgen, en integraal zijn, dat is alle details van ziel en lichaam omvatten en tot volmaaktheid brengen. Zij moet in het kind alle soorten van roeping, die het bij instinct gevoelt - en wel dertig zulke vocaties sluimeren soms in het kind - wakker maken en doen ontluiken. Haar strekking moet wezen om het kind te leiden: 1o. tot de weelde, 2o. tot de groepen en 3o. tot de serieën. De beschaving wil, door haar stelsel van opvoeding, het kind brengen tot de deugd, terwijl de Harmonie het in de eerste plaats tot weelde tracht te voeren; weelde, verdeeld in interne (gezondheid en handig gebruik der ledematen) en in externe (dat is productieve arbeid). Geleidelijk moet nu de opvoeding alle tot éénheid brengen. Doch éénheid is in de verste verte geen gelijkheid. Wel moet de opvoeding een leelijke smet der beschaving, die niet eens bij de wilden wordt gevonden, voor altijd uitwisschen: namelijk het onderscheid onder de menschen, ten gevolge van de onbeschoftheid en ruwheid in taal en manieren der lagere klassen. De lagere klassen moeten, wat haar vormen betreft, ontbolsterd | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 192]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden. Collectieve opvoeding van allen volgens dezelfde regelen is hiervoor een allereerste voorwaarde. De kinderen zijn verdeeld in koren van jongens en meisjes. Volgens de jaren onderscheidt Fourier de volgende afdeelingen: van de geboorte tot 18 maanden strekt zich uit de categorie der ‘nourrissons’, van 18 maanden tot 3 jaren die der ‘poupons’. Te-zamen heeten die twee allereerste afdeelingen ook wel de ‘lutins’. Dan komen de ‘bambins et bambines’ van 3 tot 4½ jaar. Zij worden gevolgd door de ‘chérubins et chérubines’ van 4½ tot 6½ jaar, en door de ‘séraphins et séraphines’ van 6½ tot 9 jaar. Daarop komen de koren der ‘lycéens et lycéennes’ van 9 tot 12 jaar en de koren der ‘gymnasiens et gymnasiennes’ van 12 tot 15 jaren, en eindelijk die der ‘jouvenceaux et jouvencelles’ van 15 tot ongeveer 18 jaren. Zij vormen vier groote fasen, waarin het onderwijs en de dosis vrijheid, die men aan de kinderen geeft, ook verschillend moet zijn. Elk der vier fasen heeft haar bijzondere onderscheidings-teekenen en decoraties, die haar prerogatieven aanduiden. De onderscheidene prerogatieven worden geleidelijk verkregen. Eerst is het materieele element overheerschend (bij de lutins, bambins, chérubins en séraphins, dat is van 2 tot 9 jaren), later komt het spiritueele zijn rechten eischen. Wanneer een kind een graad hooger wil opstijgen, moet het telkens een soort van examen ondergaan. Om van den graad der bambins tot dien der chérubins te komen, zijn b.v. zeven materieele bewijzen of proeven (dat het kind de armen, beenen, handen en voeten goed kan bewegen) noodig. Weldra komen ook de eischen van het verstand en de examens der hoogere gradenGa naar voetnoot1). De examinatoren zijn altijd saâmgesteld uit de klasse, waarin men wil komen. I. - Letten wij eerst op de opvoeding der laagste kindsheid, die der ‘nourissons, poupons et bambins’: de opvoeding van het kind totdat het 4½ jaar oud is. - In het algemeen wijst Fourier op het groote belang der harmonische ontwikkeling van lichaam en geest reeds bij die jonge kinderen. Een kind van vier jaar, mits behoorlijk ontwikkeld, zal reeds door verschillende werkzaamheden zijn kost kunnen verdienen, in plaats van tot die bende van jonge verniel-allen en vandalen te behooren, die onze beschaving in kinderen van dien leeftijd opkweekt. Daarvoor moet echter de opvoeding collectief voor allen wezen. De inrichting van het gebouw van het Phalanstère met de ‘séristères’ en goed geëvenredigde zalen, moet als hulpmiddel helpen. Doch de springveer van alles moet de natuurlijke of progressieve wedijver der kinderen onderling wezen. De aanblik van elke hoogere klasse doet dan hen of haar, die in de lagere rangen zijn, zich inspannen als jonge leeuwen. Het enthousiasme werkt hier alles uit: nooit de gehoorzaamheid aan een bevel of raad van een vader of onderwijzer, of eenige band van imaginaire affectie. - Wat de ‘nourissons’ aanbetreft, zoo worden door Fourier de volgende bepalingen enschikkin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 193]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen ons medegedeeld. Zij worden verdeeld in drie categoriën: zoete kinderen, min of meer lastige, en kleine duivels. Voor elk dezer drie categoriën is een bijzondere zaal, en zijn bijzondere ‘bonnes’, van omgekeerd karakter als dat der kinderen aangewezen, zoodat de kleine rustige kinderen onder de leiding van zeer opgewekte, de lastige onder die van flegmatieke ‘bonnes’ komen. De moeders verzorgen de kinderen niet bij zich; integendeel, de moeders verlaten spoedig de kinderen en gaan naar het werk. Zij komen van tijd tot tijd terug voor het zoogen, waarbij men echter vooral niet - zooals de zotte mode van Rousseau wilde - de rijke moeders tot het zoogen van haar kinderen moet dwingen. Op den dienst der ‘bonnes’ komt alles aan. Het is een zware dienst, maar de passie en aantrekkings-kracht heeft die vrouwen tot het verzorgen der kinderen gedreven. In de zalen is alles goed ingericht. De verwarming is gelijkmatig. De wiegen worden door mechanische middelen bewogen. De wat grootere kinderen gelegd in elastieke opgehangen netten. De artsen, die betaald worden volgens de collectieve gezondheid van allen, komen keer op keer kijken. Geheel de regeling zal strekken, om de sterfte der kinderen, die in onze gemorceleerde maatschappij zoo groot is, ook bij de rijken, te doen verminderen. Op zijn tijd zullen dus preservatieven door allen genomen worden, b.v. tegen den tijd van het tanden krijgen. Bijzondere tandmeesters zullen daarvoor zorgen. De statistiek wijst dan uit, daar de levens-voorwaarden dezelfde zijn voor alle kinderen, wie der doctoren het knapst isGa naar voetnoot1). - Dit wat de materieele zorgen betreft; wat de spiritueele aangaat, worden de ‘nourissons’ en ‘poupons’ als ééne klasse beschouwd en onderscheiden in ‘hauts-poupons,’ en ‘bas-poupons.’ De hoofdzaak is hier, het karakter collectief en geleidelijk te ontwikkelen. In onze beschaving schreeuwt het kind als een oordeel, omdat eigenlijk niets aan zijn aard beantwoordt. De kindermeid en haar vrijer, de soldaat, laten het naar hartelust in zijn ééntje zijn longen oefenen. Het rijk der Harmonie doet anders. Het verzamelt de kinderen en corps, laat hen collectieve wandelingen doen, op de maat van trommels en fluiten. Vriendelijke, lieve ‘bonnes’ leiden alles uit chariteit en met passie, en het kind volgt nu gewillig den zachten band. - En dat alles ontplooit zich verder bij de ‘bambins’. Het oogmerk is hier, om bij de jonge kinderen het ‘feu sacré’ voor het werk te doen ontvlammen. Er zijn 16 (7 materieele en 9 spiritueele) middelen, om bij die kinderen van 3 à 4½ jaar de lust en roeping tot het werk te voorschijn te roepenGa naar voetnoot2). Onder die middelen moet een eerste plaats | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 194]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden gegeven aan den invloed der ornementen en insignes: men kan reeds bij ons de opmerking maken, dat een boeren-kinkel soldaat wil worden, enkel om een uniform te kunnen dragen. Voorts werkt dan de omstandigheid, dat alle kinderen vrijen toegang tot alle werkplaatsen hebben, waardoor hun zin voor zekere bedrijven geprikkeld en opgewekt wordt: de attractie tot een of ander soort van arbeid begint dan op de kinderen reeds haar uitwerking. Kleine gereedschappen kunnen hun als belooning in handen worden gegeven, tot zelfs kleine ploegen. Graden worden hun gegeven, als zij zelven onder 't werk zeker talent ten toon spreiden. En de onderlinge wedijver doet hen alle krachten inspannen. Men moet hier ook eenigszins vertrouwen op de zucht tot naäperij van ouderen, die bij alle kinderen heerscht. Doch vooral komt in aanmerking het beginsel, dat alle kinderen te-zamen met al hun kameraadjes van gelijke jaren, die hen terechtzetten, hen aansporen en hen uitlachen als zij iets verkeerd doen, zich oefenen. De vaders hebben hier niets uit te richten: zij hebben niet te berispen, zij mogen niet de onderwijzers hunner kinderen wezen. Dit werk der ‘bambins’Ga naar voetnoot1) is nu reeds productief: negatief, inzooverre het de kinderen afhoudt van het breken en vernielen, doch positief, inzooverre het reeds degelijk werk is en voor de kinderen zelven profijt oplevert. Bovendien is dat bedrijvig leven der kleine kinderen een bevallige bekoring in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 195]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Phalanx: een ieder bemoeit er zich mede, en onder de vaders komt er zóó een band te meer. De kinderen blijven gezond, groeien snel op - en lachen dien dwazen Emile van Rousseau uit, die als een rijkelui's kind kunstmatig éénzelvig wordt verveeld. II. - Wij komen thans tot de opvoeding der kinderen van iets ouder leeftijd: der ‘chérubins en séraphins’ (zoowel jongens als meisjes), wier leeftijd zich van 4½ tot 9 jaren uitstrekt. De methode der opvoeding en leiding is natuurlijk dezelfde als bij de jongere kinderen, en berust op den onderlingen wedijver der karakters, terwijl reeds hier de onderscheiding der sekse zich, bij die rivaliteit, eenigszins doet gevoelen. Nog altijd moet bij alle oefeningen het materieele element meer op den vóórgrond staan dan het spiritueele. Het lichaam moet in de eerste plaats ontwikkeld worden; uit den kring van het weten vordert men in 't begin slechts de kunst om goed te schrijven, hetgeen een mechanische zaak is. Overigens moeten zij uitmunten in allerlei evoluties en gymnastische oefeningen, en in alles waar lenigheid en handigheid der ledematen te-pas komt. Fourier gaat de bezigheid van die kinderen na in drie verschillende arbeids-serieën: in de zorg voor de dieren, in het kweeken van planten en groenten, en in het werk van de keuken. - Wat de dieren betreft, zoo gaat het rijk der Harmonie van het denkbeeld uit, dat werkelijk de dieren ook vatbaar zijn voor harmonische ontwikkeling. Niet alleen de hond en het paard, maar alle dieren kunnen geleid en veredeld worden. Zoo zullen de dieren voor ons van dubbele waarde worden. Dit zal vooral de taak der kinderen van 5 tot 9 jaren wezen. Jongeren moeten zich bezighouden met de duiven en al het gevogelte; ouderen verzorgen paarden en hoornvee. Nu zullen al die dieren geleid en opgevoed worden door de klanken van muziek, zoo als thans de koeien in Poitou worden behandeld. Trouwens men breide slechts uit wat hier en daar wordt gedaan, waar men de schapen of kudden vee dàt dier doet volgen, aan welks nek men een klinkende bel of klok heeft vastgehecht, en ontwikkele die methode verder. Men zal dan zien, dat de dieren met weinig moeite zich laten leiden. De aard der dieren zelf zal zachter worden, wanneer zij niet meer zoo slecht en hard (als thans in Frankrijk geschiedt) worden behandeld, en door geschikte maatregelen zal men het ras verbeteren. Voor het grootste gedeelte zullen kinderen het best met al die dieren, ook wat betreft den arbeid in de stallen, kunnen omgaanGa naar voetnoot1). Op dezelfde wijze houden de kinderen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 196]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4½ tot 9 jaren zich bezig met het kweeken van planten en groenten. Zij verzorgen al de granen, zij wieden het onkruid, maken zich niet meer schuldig aan het rooven en wegkapen van het ooft, maar waken er voor en zamelen het op zijn tijd in, en volvoeren al die plichten uit onderlingen wedijver zóó goed, dat de volwassen mannen zich kunnen toeleggen op het zwaardere werk der bosschen en op de besproeiing der terreinen door het water. - Nog werken kinderen van dezen leeftijd in de keukens. In onze beschaving ziet men in dat opzicht juist de omgekeerde wereld. Kerels, die voor Hercules konden optreden, kan men bezig zien met het plukken van kippen; al dat poelierswerk is juist de taak der kinderen. De natuur zelve leert, dat de kinderen in de keuken moeten zijn. Voor hen is de keuken een oord vol heerlijke zaligheden en de banketbakkers-winkel het paradijs. Van dien trek der kinderen moet men gebruik maken, hen dáár aan het werk zetten voor de verschillende ovens, terwijl de kok, die de spijzen hygiënisch toebereidt en een waar geleerde in zijn vak, een bekwaam kenner der chemie is, het oppertoezicht en de leiding over hen heeft, en hen naar hun leeftijd de meest verschillende verrichtingen laat doen. - Zóó werken dan de kinderen en doen zij veelzijdig nut. Bij hun harmonisch werk, bij hun evoluties en oefeningen, is het gaan naar de opera voor hen een school. Terwijl de keuken hun smaak en reuk ontwikkelt, komt de opera met het ballet aan twee overige zintuigen der kinderen tegemoet: aan hun gezicht en aan hun gehoor. Beide die zintuigen worden verfijnd en veredeld, terwijl het begrip van éénheid, door en in de verscheidenheid, nergens zoo goed wordt ontvouwd als juist in de opera. Zang, muziek, poëzie, gebaren-spel, dansen, gymnastie, en geschilderde decoratie, het werkt alles in de opera tot een evenredigen harmonischen indruk mede; een indruk, die voor het kind weldadig is. Men moet zorgen, dat de kunst in die opera ernstig wordt weêrgegeven, en dat het kind met zekeren eerbied derwaarts ga. De opera moet aan alle kinderen, ook der armen, goede manieren leeren. - In het algemeen zullen de kinderen, door al die indrukken en door hun arbeid zelven, vroeg ontwikkeld worden, èn naar lichaam èn naar geest. Alles moet zóó ingericht worden, dat zij het onderwijs vragen: zij willen leeren lezen om de platen, die zij in de boeken zien, te begrijpen. Voorts wordt hun handigheid geleerd In allen geval zullen zij niet éénzijdig opgeleid wordenGa naar voetnoot1). En telkens, wanneer zij een hooger | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trap in bekwaamheid van lichaam en geest willen aannemen, zal, als boven is gezegd, een examen hun worden afgenomenGa naar voetnoot1). III. - Wij zetten de opvoeding van het kind, dat nu 9 jaren oud is geworden, voort. Het lichaam heeft kracht gekregen, de geest en de ziel moeten thans voedsel ontvangen. Nobele springveeren, leidende tot heldhaftige daden van vriendschap, van eergevoel en van patriotisme, moeten dan opgewekt worden. Het verband van alle wetenschappen moet geleerd worden. Toch moet met tact gewaakt worden, dat de universeele analogie niet ontsluierd worde vóór het tijdvak der puberteit. Het tijdstip van het wakker worden der liefde moet worden vertraagd en verschoven. Studie kan altijd wel een tegenwicht tegen den drang der liefde wezen, doch in het algemeen moet men trachten in dit tijdvak alles te verkrijgen van de neiging tot opoffering van het individueele belang ten voordeele van het collectieve belang. De opvoeding houdt zich hier bezig met de ‘lycéens’ en ‘gymnasiens’ (jongens en meisjes), die van 9 tot 15 jaar oud zijn. Uit hun rangen recruteeren zich twee instellingen, waaraan Fourier bijzonder veel gewicht hecht, en die dan ook zeer merkwaardig zijn. Wij bedoelen ‘les petites hordes’ en ‘les petites bandes’. De eerste vertegenwoordigen het begrip van maatschappelijke opoffering; de tweede verzinnelijken het begrip van artistieke bekoorlijkheid. Ontleden wij, aan de hand van Fourier, beider kring van werkzaamheid. De kleine horden zijn goed-geordende regimenten van kinderen, die al het onreine werk in het Phalanstère doen. Men trekt partij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van twee eigenschappen der kindsheid: van de vatbaarheid om daden van offervaardigheid te doen, en van het genot dat veel kinderen hebben om in iets vuils te ploeteren. Hun wordt nu opgedragen den modder te verwijderen, alles schoon te houden, zoowel wegen en kamers, als riolen en goten. Zij helpen bij het slachten der dieren, waarbij moet gezorgd worden, dat geen wreedheid wordt bedreven. Doch zij doen dat alles uit liefde voor de Phalanx: zij doen dus een eere-werk. Zij hebben nu het voorrecht, om als iets verricht moet worden waaraan gevaar verbonden is, op de gevaarlijkste plek te mogen staan. Daar zij een eere-post vervullen, nemen zij het minste deel van de door de Phalanx te verwerven winst. Bij volle waardeering der rijkdommen, hebben zij niets dan minachting over voor het egoïstisch gebruik dier rijkdommen; zij geven dus uit vrije beweging een deel van hun inkomen weg, om den collectieven rijkdom der Phalanx te vergrooten. Hun wordt nu in de Phalanx ook alle eer bewezen. Zij zijn in kolommen of blokken verdeeld, waarvan er twaalf een ‘wolk’ vormen, en marcheeren met eigen banieren en vaandels. Zij hebben een kleurrijk kostuum, iets wilds en woests, een soort van Hongaarsche kleeding. Zij hebben een eigen taal, een soort van ‘argot’ of straat-taal, waarin zij zich uitdrukken. Zij hebben kleine paardjes, waarop zij voortrennen. Twee derden van de kleine horden zijn jongens, een derde meisjes; terwijl zij zich dan nog verdeelen in ‘sacripans’ of ‘chenapans’, al naarmate zij meer op werken van gevaar of van onreinheid zich toeleggen. Is het werk gedaan, en telkens duurt het zeer kort, dan wasschen zij zich af, zijn het netst van allen, en ontvangen eike-kransen. Zij gaan vroeg naar bed en zijn vroeg aan het werk. Zij behoeden het geheel voor minachting van den arbeid. Vriendschap heerscht onder hen tot opwinding toe. Zij zijn de wachters der sociale eerGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De kleine benden vormen de sterkste tegenstelling tegenover de kleine horden. Zij vertegenwoordigen het begrip van kunst en van atticisme in de Phalanx. Zij doen haar best om in wetenschappen en kunsten uit te munten. Zij zorgen voor alles wat sierlijkheid en bevalligheid aan de Phalanx kan bijzetten. Een gedeelte van haar winst besteden zij aan collectieve weelde-voorwerpen. Zij zorgen voor de bloemen, voor de veelkleurige schakeering der parken, voor de boomen en planten. Zij houden zich bezig met al de kleinere dieren, die oplettendheid vereischen: als bijen, zijwormen, duiven en zingende vogels. Zij hebben een ridderlijk, min of meer romantisch costuum, en klinkende namen. Zij handhaven de goede taal en de goede uitspraak. Twee derden van de kleine benden zijn meisjes, één derde jongens. Als werken van smaak moeten worden verricht, staan zij vooraan. Bij collectieve spelen en dansen hebben zij de leiding. Zij zijn hoofsch jegens alle vrouwen, en weten in het algemeen de waarde der vrouw te doen eerbiedigenGa naar voetnoot1). Zij zijn de bewaarders der maatschappelijke bekoring (‘charme social’). De kleine horden en benden zijn de keurbenden uit elke ontluikende generatie van 9 tot 15 jaar. Overigens blijft voor allen de beoefening der gymnastie in dat tijdperk aanbevolen. Door verstandige gymnastie van ziel en lichaam wordt het tijdperk der puberteit verschoven en de overprikkeling vermeden. Daarbij moeten wij wel bedenken, dat wij eigenlijk onze ledematen: b.v. onzen voet niet weten te gebruiken, omdat wij hem niet geoefend hebben; en voorts vergeten wij te veel, dat vreugde en leed inwerken op het fysiek van den mensch. Met een kritiek op de opvoedings-wijze der beschaafden, die overal tegenwichten zoekt en slechts schaduwbeelden van liberale elementen of anders conflicten weet te vormen, sluit Fourier deze rubriek. IV. - Thans echter, nu het tijdvak van 15 jaar is bereikt, begint (als vierde deel der opvoeding) de moeielijkste taak. De kinderen zijn opgegroeid tot ‘jouvenceaux en jouvencelles’. De liefde treedt binnen en doet het bloed bruisen. Hoe moet daar de theorie der attractie worden toegepast? Niet te loochenen is het, volgens Fourier, dat hier de beschaving misgreep op misgreep heeft begaan. Bij ons wordt de liefde alleen in het huwelijk toegelaten, doch de natuur verzet er zich tegen, en de liefde wordt een samen-zweerder tegen al onze instellingen. Men moet dien samenzweerder tot een held maken, den opstuivenden weelderigen en veel liefhebbenden Béarner tot den Henri Quatre, dien ieder lief heeft. Fourier verdeelt zijn opgewassen kinderen nu in hen of haar, die kuisch ingetogen blijven leven, en in de anderen, die aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eerste prikkels der liefde geen weêrstand bieden. De kern der eerste soort wordt gevormd door de ‘Vestels’ (mannelijk) en ‘Vestales’ (vrouwelijk), de tweede soort heet dan de ‘damoiseaux’ of ‘damoiselles’. De ‘Vestales’ en ook in zekeren zin de ‘Vestels’ vormen een goed-geordende instelling, zooals vroeger de kleine horden of benden. - Fourier gaat ons nauwkeurig uitleggen hoe de levenstaak der Vestales is ingericht, en, daar alles ons hier zoo vreemd zal gelijken, geeft hij ons den raad ons te verbeelden, dat het toestanden op de planeet Herschel zijn. De Vestaalsche jonge dames zijn de sterke meisjes, die voorloopig tot op haar 20ste jaar de vlam der liefde weten te weêrstaan. Zij behoeden het heilige vuur van alle goede eigenschappen in de Phalanx, van waarheid en eer. Zij hebben de manieren der groote wereld, hoogheid en fierheid; zij kunnen in haar omgeving, eerbiedige, ridderlijke jonge mannen, die naar haar liefde dingen (‘des poursuivants titrés’), toelaten, doch zij laten niet schielijk zich veroveren of medesleepen. Zij wonen afzonderlijk. De ouden van dagen vereeren haar op bijzondere wijze, en de kinderen, die de ‘damoiseaux’ onbegrijpelijk en weekelijk vinden, blijven zich verwant gevoelen aan die ‘Vestales’. Zij hebben eere-plaatsen en hoogen rang in de Phalanx. Waar zaken van algemeen nut spoedig moeten worden verricht, ziet men de Vestaalsche dames werken naast de kleine horden. De kleine horden buigen de vaandels voor haar, en in het algemeen worden zij steeds met groot ceremonieel ontvangen; zij reiken aan overwinnaars de ‘oriflamme’ uit; zij bezielen de legers; zij huwen later met vorsten. - Ook bij jongelingen, die dan ‘Vestels’ heeten, wordt dit alles toegepast. Zij zijn de jonge mannen, in wier midden b.v. een Hippolytus opwast, of wel hij, die een ridderlijke, niet toegestane liefde koestert. Doch de toestand der ‘Vestales’ en ‘Vestels’ is voorbijgaand. Wat nut zou het voor het maatschappelijk lichaam hebben, om de kuischheid tot boven zekere grens te rekkenGa naar voetnoot1)? Wèl treden allen dadelijk, als zij ‘jouvenceaux’ of ‘jouvencelles’ zijn geworden, in de rangen der ‘Vestels en Vestalen,’ maar de meesten deserteeren zeer spoedig. Zij laten zich door het vuur der liefde verwarmen en worden ‘damoiseaux’ en ‘damoiselles’. Doch zij zijn in al hun verbindingen nu volkomen oprecht. Alles mag het daglicht zien. De wereld is geen bal masqué, zooals in den toestand der beschaving. De eerste liefde is een toestand, die als 't ware legaal wordt erkend. Het heet huwelijk zoodra kinderen geboren wordenGa naar voetnoot2). De inrichting van een ‘cour galante’, waarbij de benamingen van ‘troubadours’ en ‘ménestrels’ weder voorkomen, zou uit dit alles voortvloeien. Het accoord van het schoone en goede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt verkregen, of liever een vereeniging van liefde, studie en arbeid. Want in al die verhoudingen blijft men met hoofd en hand werken. De tijd der liefde is een volledige inwijding in de universeele analogie der wereld. Wij hebben, om dit boek over de opvoeding te voltooien, nog even te letten op Fouriers denkbeelden over de onderwijzers en op enkele methodes van onderwijs. In den toestand onzer beschaving is het lot der onderwijzers en meesters zeer beklagenswaardGa naar voetnoot1). In het rijk der Harmonie staat hun positie zeer hoog. Zij heeten ‘sibyls’ of als het vrouwen zijn ‘sibylles’. Hun worden rijkdommen en schepters verleend. De publieke opinie wijst hen aan voor hun ambt, voor elken tak van onderwijs de knapsten, en zij doen die taak met hartstocht. De methode, die zij bij het onderwijs volgen, is een samengestelde toepassing van allerlei leerwijzen, hoofdzakelijk zevenGa naar voetnoot2), die, alle te-zamen onderwezen tot de kennis der ‘analogie universelle’ moeten leiden. Bij het ontwikkelen van dat leerplan wordt hier door Fourier op verschillende punten van d'Alemberts methode, vooral met betrekking tot de beoefening der geschiedenis, gewezen, en telkens gewaarschuwd tegen het eenvoudig, eenzijdig onderwijs. Overigens moet het onderwijs in zijn geheel strekken om de maatschappij te doen begrijpen. Wilde men zulk een leerplan reeds nu in toepassing brengen, dan zou men de kinderen reeds thans de oogen openen, en hen werkelijk doen zien, dat onze maatschappij in verval is, en het schouwspel vertoont van de mercantiele feodaliteit: het verbond der ‘haute finance’ met de grondeigenaren, met het doel de overige bevolking den mond te snoerenGa naar voetnoot3). Natuurlijk berust in de sociëtaire orde het gelukken van het onderwijs op de attractie tusschen onderwijzers en leerlingenGa naar voetnoot4). Die bezielende aantrekkingskracht tusschen de meesters en hen die leeren is bij het onderwijs de spil, waar alles om draait. Het onderwijs wordt met hartstocht gevraagd en met hartstocht gegeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het derde en vierde boek zijner theorie gaat Fourier ons de schikkingen en verbindingen, die, in het rijk der Harmonie, het samenleven en samenwerken, en de verdeeling van het resultaat van het werk zullen beheerschen, uitéénzetten. Wat de eigenlijke schikkingen of disposities (modulaties, noemt Fourier ze) betreft, zoo kunnen wij hier kort zijn, daar wij, bij 't ontleden van het zoogenaamd voorwerk, hier en daar reeds de aandacht er op gevestigd hebben. Eigenlijk verduidelijkt Fourier hier slechts de vier methoden, die bij de distributie der serieën kunnen gebruikt worden. Deze vier manieren, gerangschikt in klimmende orde, zijn de volgende: ‘en simple, en mixte, en mesuré, en puissanciel’. Men zou ze kunnen vergelijken met de vormen, die bij het spreken en schrijven worden gevolgd: de eerste komt dan overeen met het proza, de tweede met het poëtisch proza, de derde met vrije verzen, de vierde met verzen in coupletten of stanza's. Vooral bij de twee laatste methoden (‘en mesuré et en puissanciel’) wordt iets langer stil gestaan. Reeds de schikking, die door het woord: ‘mesuré’ wordt aangeduid, is van een betrekkelijk volkomen en hooge orde. Zij onderstelt een rijke en zeer ordelijke wijze van samenvoeging. De verbindingen of accoorden binnen haar kring zijn reeds van drieërlei aard, overeenkomende met de drie passies der ‘cabaliste, composite et papillonne’. Doch de waarlijk uitgebreidste en volledigste wijze van schikking wordt aangeduid door het woord: ‘en puissanciel’. Zij bedoelt geheele massa's van Phalanxen in de uitoefening van een industrie of van een passie te vereenigen; zij omvat b.v. 135 groepen van één passie, die natuurlijk niet alle in één kanton te vinden zijn, en dus over verschillende kantons zich verspreiden. Verbindingen worden zóó gevormd tusschen de naties onderling, en de grootst mogelijke éénheid wordt hier gekweekt te midden der grootst mogelijke verscheidenheid. De beschaving, die soms eenig voorgevoel heeft van het ‘gemesureerde’, zooals zij ook de poëzie begrijpt, heeft geen begrip van het ‘puissancieele’. De beschaving blijft het liefst staan en zich bewegen in het eenvoudige (‘le mode simple’). Zij ziet alles uit één oogpunt, blijft op één geïsoleerd standpunt als in een cirkel ronddraaien. Fourier meent dit duidelijk te kunnen aantoonen door de aandacht te vestigen op den verkeerden loop van zaken, die sinds 1814 in Europa plaatst heeft. Men wilde toen restaureeren. Uitnemend. Maar dan had men dit op saâmgestelde, ordelijke wijze moeten doen: het één door het ander aanvullende, en alles in één groote richting en vaart absorbeerende. Men heeft het niet gedaan, men heeft alles op bekrompen wijze aangevat, en het resultaat is, dat alles even ellendig en fragmentarisch blijft. Nog handhaven de Turken hun onedele, onmenschelijke heerschappij; nog zit men, als ware kinderen, zich te amuseeren met het speeltuig van vertegenwoordigende constitutiesGa naar voetnoot1). En ondertusschen is het geharrewar van tractaten, gods- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dienst, legitimiteit, revolutie en van wat niet al, in vollen gang. De methodes, die tot ware combinaties hadden kunnen leiden, zijn niet begrepen, en dus niet toegepast. Eerst in het rijk der Harmonie zal dit alles geschieden. Men zal zich dan laten doordringen van de groote waarheid, dat alle sympathieën en antipathieën voor God het onderwerp van een zeer mathematische berekening zijn geweest: onze passies zijn even stellig en nauwkeurig geregeld als de stoffen en elementen der chemie, en de accoorden der muziek. Het komt slechts op de wijze van schikking aan. Maar juist daarom zal in het rijk der Harmonie alles dienst doen: de overgangsvormen, en al wat thans door het woord ‘ambigu’ wordt aangeduid, zullen in de schakeering van het geheel hun waarde hebbenGa naar voetnoot1). Grillige en lachwekkende smaken en neigingen zullen in het algemeen accoord niet ontbreken. Het oneindig kleine zal in een oneindig groote reeks van groepen kunnen worden opgenomen, en omgekeerd. De meest woelige verscheidenheid zal door de wijze schikkingen der serieën tot een rustige, harmonische éénheid voerenGa naar voetnoot2). Die éénheid is geen uniformiteit of zoogenaamde heilige gelijkheid, maar is een waar evenwicht, verkregen door de juiste verbindingen (‘ralliements’) der passies. En om dat in te zien hebben we slechts de verbindingen der vier kardinale affectieve hartstochten: vriendschap, eerzucht, familie-zin en liefde na te gaan, daar deze op al de anderen inwerken. Met de uitéénzetting daarvan houdt dus Fourier zich nog bezig. In het algemeen wordt aangetoond, dat de verbindingen van elk der vier affectieve hartstochten op deze wijze goede waarborgen van toenadering der uiterste, tegenwoordig meest onverzoenbare klassen aan de hand doen. De grondslag van al die verbindingen is natuurlijk de serie, terwijl de vier zuilen, waarop hier alles rust, zijn: de industrieele | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
attractie, het integrale minimum, de unitaire opvoeding en de proportioneele bevolkingGa naar voetnoot1). Zóó vormen zich door het opnemen van beletselen en door het opwekken van schoone illusies goede verbindingen, terwijl onze beschaving in dit opzicht slechts subversieve te-zamen-voegingen, slechts haat en minachting onder elkander weet voort te brengenGa naar voetnoot2). Fourier gaat in detail de vier affectieve hartstochten en haar verbindingen na. In het rijk der Harmonie heeft men den moed aan die vier hartstochten vrije vaart en hooge vlucht te geven. - Wat de vriendschap betreft, zoo zijn er in onze beschaving wel enkele kiemen, doch deze worden in de sociëtaire orde eerst ontwikkeld. Bij ons valt dit zaad op een steenrots, terwijl het in goede aarde neêrgekomen honderdvoudige vrucht zou opleveren. Zoowel uit het oogpunt der industrieele chariteit, als uit dat van hartelijk dienstbetoon, zoowel uit 't oogpunt der arbeids-verdeeling der serieën als uit dat der intrigesGa naar voetnoot3) in die serieën zelven, is dus de werking der vriendschaps-verhoudingen zeer grootsch. - De eerzucht biedt even stoute verbindingen. Men heeft zich dan losgemaakt van het begrip van matigheid en zelfbeperking. De eerzucht van Napoleon om een universeele monarchie te stichten, wordt als zijn beste hoedanigheid beschouwd. Uit het oogpunt van roem en uit dat van het belang is al het wenschelijke geoorloofd. Eerzucht behoeft geen grenzen te kennen. De vier doeleinden, die zij in het rijk der Harmonie najaagt, zijn: unitaire belooningen, gegradueerde souvereiniteiten, industrieele protectie en hygiënische gastrosofie. Ieder is dan geïnteresseerd in het maatschappelijk lichaam, de vrouwen niet minder dan de mannen, daar ook voor haar al die prijzen, al die souvereiniteiten te verkrijgen zijn. - Ook de familie-zin geeft tot nieuwe verbindingen aanleiding. De adoptie | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
neemt toe en omvat categorieën van personen, aan wie onze tegenwoordige egoïstische levens-gewoonten nooit denken. Door die adoptie, die dan tegelijk recht geeft op een deel der erfenis, breidt zich het erf-stelsel op wijdvertakte wijze uit: een geheel nieuwe usantie van het verleenen en verkrijgen der erfenissen heeft weldra plaatsGa naar voetnoot1). Vooral ontstaat een nieuwe familie-band tusschen de onderwijzers en hen, die hun lessen hebben gevraagd: een tweede vaderschap wordt zóó gevestigd, en dat alles vindt weder zijn toepassing in de erfenissen, die, in honderd fragmenten verdeeld, stuksgewijze telkens den één of den ander toevallen. - Eindelijk wat de liefde betreft, herinnere men zich, dat de huwelijken als zoodanig zijn afgeschaft, en dat er, als men wil, een bi-sexueele polygamie bestaat, doch ook hier komen door die verschillende verhoudingen nieuwe betrekkingen, kansen om legaten te bekomen, enz., want al die ‘amants’, die elkander weder verlaten, zullen toch zekere banden behouden. Het evenwicht der passies (‘équilibre passionnel’) zal aldus tot stand zijn gekomen volgens vaste regels. Het samenstel van alle verbindingen zal den indruk weêrgeven van een goed orkest. Want al de kardinale passies kunnen zich uitstrekken tot werwaarts zij willen, in vollen toon kunnen de accoorden zich uiten, zwellend rollen de breede klanken-golvingen daarheên, afgewisseld door zachte zuivere trillingen, en geen valsche piepende geluiden, geen storende invallen, om toch de krachtige welluidendheid der muziek-instrumenten te dempen of te matigen, beleedigen het gehoorGa naar voetnoot2). Het geheel, dat aldus verkregen is, zal tevens inwendig goed in evenwicht geconstitueerd zijn, tengevolge van de juiste verdeeling der productie onder de drie factoren, die het werk hebben tot stand gebracht. De hoofd-gedachte is hier, dat de repartitie onder de producenten altijd ongelijk zal wezen, maar dat iedereen overvloedige en ruime vergoeding verkrijgt voor hetgeen hij gedaan of geleverd heeft. De hoeveelheid dezer compensaties, welke iedereen kan bekomen, is evenredig aan de hoeveelheid der verbindingen der passies, en beide worden door en in de serieën verwerkelijkt. De som, die aan een serie, na afloop van het jaar of van het werk wordt toegerekend, wordt verdeeld tusschen arbeid, kapitaal en talent, zoodoende dat de arbeid 5/12, het kapitaal 4/12 en het talent 3/12 ontvangt, doch binnen elk der krin- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen, aan de drie factoren toegekend, kan aan ieder lid der serie een bijzondere en geheel eigenaardige belooning ten deel vallen. Zóó ontvangt een meisje of vrouw meer dan de anderen, wanneer zij schoon is, en wanneer haar tegenwoordigheid het enthousiasme voor den arbeid opwekt. Daarentegen krijgen de kapitalisten minder voor hun arbeid en talent, naarmate zij meer kapitaal beschikbaar stellen, omdat zij, door het doen intreden van groote kapitalen in 't werk, toch reeds van-zelf in verhouding zooveel meer dan de anderen winnenGa naar voetnoot1). Door het deel, hetwelk het talent verkrijgt, ontvangen weder de ouderen van jaren een vergoeding voor hetgeen in den arbeid hun minder kan worden toebedeeld. - Wanneer men nu op deze repartitie let, dan ziet men, dat door deze wijze van verdeeling vertrouwelijkheid tusschen de rijken en armen tot stand komt: het kapitaal geeft het voorbeeld van belangeloosheid; wederzijdsche opoffering, in plaats van jaloerschen haat, is nu de grondtoon van alles. Maar men begrijpt tegelijkertijd, dat alles in die verdeeling des te beter moet gaan, naarmate er meer ongelijkheid van fortuinen tusschen de leden bestaat. Nimmer wordt dus in het rijk der Harmonie het ideaal der Spartanen of der Herrnhutters nagejaagdGa naar voetnoot2). Gelijk een Phalanx des te schooner is, wanneer al de 810 karakters der menschen er in zijn vertegenwoordigd, zoo moeten ook alle trappen van fortuin er een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plaats vinden. Voorts zal deze verdeeling, die zeer veel aan elkeen kan opleveren, daar ieder lid is van veel serieën van arbeid, de adoptie in de hand werken, en dus de banden onder de menschen versterken. Bij deze verdeeling van het resultaat der productie onder al degenen, die er toe hebben samengewerkt, moet nog het volgende worden opgemerkt. De serie, die altijd als geassocieerde van een grooter geheel wordt beschouwd, wordt niet betaald volgens haar op zich zelf staanden arbeid, maar volgens 't werk, dat in vergelijking met dat van andere serieën door haar is opgeleverd, en wel naar de onderscheiding in noodzakelijken, nuttigen en aangenamen arbeid. Aan den arbeid der kleine horden wordt het meest gegeven, dan aan de slagers; ziekenverplegers krijgen zeer veel. In het algemeen moet hierop gelet worden, dat niet het product, maar dat de arbeid betaald wordtGa naar voetnoot1). En het belang van dezen of genen arbeids-tak hangt van velerlei overwegingen af, die met het wezen der serie samenhangen. Zóó worden de bloemkweekers meer betaald dan zij die vruchten kweeken, omdat het werk in de boomgaarden der vruchten van-zelf aangenamer is en meer aantrekkings-kracht bezit. Men ziet dus, dat de betalings-wijze geheel en al afwijkt van die, welke bij ons gebruikelijk is. De serieën zelven worden niet naar de producten, maar naar andere beginselen geclasseerd. De betaling der serieën geschiedt in rechte reden, overeenkomstig de kracht, waarmede zij de banden van éénheid helpen versterken, in gemengde reden van de te overwinnen moeielijkheden, en in omgekeerde reden van de aantrekkingskracht die iedere industrie uitoefent. - Binnen elke serie is niet winstbejag of eigenbelang, maar rechtvaardigheids-zin ieders prikkel en drijfveer, omdat ieder lid is van wel veertig serieën, en hij er dus alléén wel bij vaart, wanneer overal dezelfde voorwaarden van belooning worden toegepast. Had hij door dringen en drijven in één serie te zijnen voordeele een andere verdeeling in het leven geroepen, hij zou zelf de schade daarvan ondervinden, wanneer die verdeeling ook in andere serieën werd aangewendGa naar voetnoot2).- Ten slotte wordt de arbeid van ieder telkens intensiever, naarmate de arbeids-tijd korter is, en het enthousiasme beter kan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voortduren; de ‘courtes séances’ zijn dus levens-voorwaarden van het werk, en men kan derhalve vaststellen, dat de arbeider betaald wordt in rechte reden van het getal der serieën, waarin hij werkt, en in omgekeerde reden van den duur van den arbeid zelvenGa naar voetnoot1). De arbeider wordt dus goed betaald en is ontrukt aan de éénzelvige sleur, die hem in onze beschaving verplicht altijd, van den ochtend tot den avond, van Nieuwjaar tot Oudejaar, dezelfde zaak te doen, altijd schoenen te maken, eeuwig hetzelfde. Ware rampzaligen, die in de week van verveling vergaan, om des Zondags hun verdriet in stroomen van slechten land-wijn te verdrinken! De meesten voelen daarbij nog de inwendige knaging der bekommering over het onderhoud van hun huisgezin, kennen geen enkel genoegen, en komen aan het slot van de week, aan het einde van het jaar, aan het graf, zonder ooit een ander genot gekend te hebben dan de poovere zelf-voldoening, dat het hun werkelijk gelukt is, niet van honger te stervenGa naar voetnoot2). Wat wonder, dat soms de lagere bevolking, ten einde raad, opstaat en de beschaafde orde aan stukken slaat, om liever in den toestand der wilden zich te verplaatsen! Terecht wenden ook de wilden zich met afkeer van onze toestanden der industrie af, en zullen zij dat doen, zoolang men hun niet de sociëtaire orde kan aanbieden. Trouwens alle kringen van menschen moeten naar deze sociëtaire orde verlangen, tot zelfs de ‘bourgeoisie’Ga naar voetnoot3)! Fourier roept thans dringender en dringender, aan het slot van zijn werk, de menschen op, om toch een proef met zijn ‘Phalanx’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te nemen. Allerlei candidaten worden door hem met namen aangewezen; luider en luider wordt zijn kreet; Engelsche Lords en rijken, als de hertog van Northumberland en van Devonshire, of Sir Thomas Burdett, of de agronoom Cooke, de koopman Gresham, of Rufus King worden opgeroepen. Is op het eiland San Domingo niet de president Boyer, is in Holland niet misschien baron Wulferer in den Haag zulk een reddende man? Waarom verschuilen zich hier voor dit werk de prins van Leuchtenberg, of in Rusland prins Labanof of prins Scheremetoff, of in Frankrijk de hertog van Orleans?.... Wie maar geld en goeden wil heeft, kan nu den hoogsten roem behalen. Als Fellenberg in Zwitserland eens wilde.... Fourier gaat spiedend overal, in Europa en in Amerika, zijn man zoeken. Exoriare aliquis! |
|