De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijII.Wat was dan door Fourier ontdekt? In 1808 zou hij te Lyon - hij was nu 36 jaar oud - een boek uitgeven, waarin dit eenigermate aan de wereld zou worden medegedeeld. Het boek heet: ‘Théorie des quatre mouvements et des destinées générales. Prospectus et annonce de la découverte’. Het was dus een prospectusGa naar voetnoot3), maar tevens een stevig boekdeel, dat inzóóverre den ‘reclame’-stijl volgde, dat hier enkele fragmenten uit de nieuw ontdekte materie aan de menschheid werden voorgehouden. Inderdaad bestaat dan ook het boek uit vier gedeelten: A. een inleiding om aan te toonen hoe de ontdekking is geschied; B. een uitéénzetting van eenige deelen der ontdekte algemeene historische wereld-orde; C. een beschrijving van enkele heerlijkheden, waartoe onze menschelijke maatschappij volgens de nieuwe ontdekking zal geraken; en D. een bevestiging van het gevondene, door aanwijzing van enkele grove verkeerdheden onzer tegenwoordige chaotische samenleving. Het geheel moest een voorsmaak geven van een geheel nieuwe orde van dingen. Het boek zelf was een ‘ballon d'essai’, een poging om de aandacht der tijdgenooten te prikkelen en op te wekkenGa naar voetnoot4). A. - De inleiding begon met de stelling, dat de uitkomsten der | |
[pagina 122]
| |
Fransche revolutie wel genoegzaam aangetoond hadden, dat de wijsgeeren der achttiende eeuw op den verkeerden weg waren geweest. Toch zou het ongerijmd zijn te meenen, dat er in 't geheel geen verbetering in de maatschappelijke verhoudingen zou zijn aan te brengen, en dat de menschheid dus altijd-door met kwalen zou moeten behept blijven. Men kan dat niet aannemen en zoekt dus iets beters. Ook Fourier beproefde dit. Hij deed dit volgens de methode door Descartes aangewezen, namelijk langs den weg van hetgeen hij noemt ‘le doute absolu et l'écart absolu’. Hij betwijfelde dus in den meest volstrekten zin onze geheele beschaving, en maakte zich los van alle bekende steeds door ons op den vóórgrond gestelde beschouwingen. Den algemeenen gang van denkbeelden, die hierdoor ontstond, paste hij nu op een tweetal practische vraagstukken toe, en (uit die twee) vooral op het probleem der Landbouw-associatieGa naar voetnoot1). En ziedaar, de gevolgtrekkingen, die nu van-zelf zich voordeden, gaven reeds groote verbeteringen voor het leven en zijn der menschen aan de hand. Zonderling mocht het in 't algemeen heeten, dat dit vraagstuk der landbouw-associatie nooit ernstig door de filosofen was overwogen en bestudeerdGa naar voetnoot2). De economisten hadden toch moeten bedenken, hoeveel geldelijke voordeelen zouden worden verkregen, wanneer men eens twee of driehonderd familiën (b.v. 810 personen) op het veld, met hun kapitaal en hun arbeid, tot één landbouw-onderneming had weten te vereenigen. Welk een besparing, wanneer men in plaats van drie honderd kleine schuren één groote schuur slechts noodig had! Welk een bezuiniging op gereedschappen en werktuigen, op grondstoffen, op handen-arbeid in het algemeen! Welk een verdubbeling van winst, omdat men zóó met vereende krachten te zamen alle voordeden najoeg, en welk een opheffing van belemmeringen, wijl men elkander niet tegenwerkte! Het voordeel, de winst was hier zoo zichtbaar, zoo tastbaar, dat men zeer zeker de moeielijkheden, verbonden aan het amalgameeren van de fortuinen, wel zou zijn te boven gekomen. Welnu, die theorie van de landbouw-associatie - in alle onderdeelen doordacht - was het uitgangspunt der ontdekking van de nieuwe orde van zaken. Men passe toch slechts de associatie ten volle toe op geheel het bewegen en zijn der menschen, op hun arbeid en bedrijf, op al hun levens-verhoudingen, en overwege tot welke inzichten men kan komen. Al dadelijk zou dan één omstandigheid of wet de aandacht treffen. De associatie toch, die zich nu met den landbouw in een | |
[pagina 123]
| |
streek of kanton bezig zou houden, zou blijken allerlei verbindingen van menschen te omvatten. Een deel had dezen smaak, een ander deel die neiging. De verschillende onderdeelen van een neiging of hartstocht zouden zich van-zelf te-zamenvoegen en weldra alle in hun kring een goed geconstitueerde reeks, een serie, gaan vormen; een serie, waarin al die onderdeelen van één passie zich ordelijk zou kunnen rangschikken als in een opgaande vleugel, een centrum, en een neêrdalenden vleugel. De harmonieus zich ontplooiende, vast geordende, rondom het middelpunt veerkrachtig zich bewegende serie zou dan de grondvorm in de associatie zijn, de basis van alles, gelijk het huisgezin de grondslag is van de maatschappij, waarin wij thans leven. Daar ieder mensch vele neigingen of hartstochten heeft, kon hij lid zijn van vele (30 à 50) serieën. Een vast aantal van zulke serieën (stel twaalf dozijn) zouden een ‘Phalanx’ vormen en dan te-zamen wonen en werken. De springveer van alles was de verscheidenheid der neigingen en begeerten. En van al die onderscheidene smaken en fantasieën zou men nu bij den arbeid het meest economisch en vruchtbaar gebruik gaan maken. - Aan alle onderscheidene hartstochten en smaken moest slechts vrije werking worden gegeven. En dat kan gerust geschieden. Hartstochten waren immers niet anders dan aantrekkingen tot iets, ‘des attraits’, en een wet van attractie regelde en ontwikkelde op natuurlijke wijze al de daaruit ontstaande verhoudingen en betrekkingen. Men zou de kracht van die wet in de verschillende gevallen zelfs kunnen berekenen, en daarop een geheele theorie ‘de l'attraction passionnée’ kunnen bouwen. Hoofdzaak bleef, dat men dien hartstochten geen dwang moest aandoen, maar ze in en door de verschillende serieën zich regelmatig moest laten ontwikkelen, want God zelf had de hartstochten gewild en in de menschen gelegd. Alle hartstochten hadden hun waarde en prijs door de serieën. Men verkreeg dan een vorm van associatie, een vereeniging van leven en arbeid, waarbij aan den aanleg van een ieder vrije en ruime baan werd gegeven. Zóó zou dan de sociétaire orde kunnen ontstaan; een toestand van harmonisch leven en werken, die de samenleving der geïsoleerde huishoudens met het omsamenhangende werken zou vervangen. Wanneer dit harmonisch leven en werken slechts in één kanton was begonnen en toegepast, wanneer slechts ééns een ‘phalanx’ op één terrein zich had geconstitueerd, zou men het weldra in al de verschillende streken der aarde gaan nabootsen. Er zou waarachtige éénheid ontstaan in plaats van het tegenwoordig heerschende grillig mechanisme van allerlei deelen van een geheel, die tegen elkander en tegen het geheel inwerken. - Doch de studie der landbouw-associatie, die dus reeds leidde tot de theorie der ‘attraction passionnée’, voerde van zelf nog tot andere vèr-strekkende resultaten. Namelijk tot de overweging, dat de wet van aantrekkingskracht (attractie) der passies inderdaad dezelfde was als de wet der aantrekkings-kracht of zwaartekracht in de stoffelijke wereld; wet die door Newton was ontdekt. Er was dus éénheid van | |
[pagina 124]
| |
beweging voor de stoffelijke en geestelijke wereld. En daar er in het heelal vier rijken gesteld worden, 1, ‘le matériel’, 2. ‘l'organique’, 3. l'animal ou l'instinctuel’, 4. ‘le social ou passionnel’Ga naar voetnoot1), zou in al die vier rijken de beweging dezelfde zijn. De attracties in het heelal, hetzij het nu betrof dieren, planten en al wat stoffelijk is, gehoerzaamden aan dezelfde wet, als de menschen en de sterren in het firmament. Er was éénheid van beweging in alles. Het stelsel, dat tot grondslag strekte aan de wetten van alle bewegingen, kon dus gevonden worden; en daar elke aantrekking een doel of bestemming onderstelde, of juister, daar de aantrekkingen of hartstochten evenredig aan haar oogmerken waren, konden de Algemeene Doeleinden of Bestemmingen (‘Destinées universelles’) van alles bepaald worden. Dit was dan de nieuwe ontdekking, waartoe Fourier, door een grondig en nauwkeurig onderzoek der landbouw-associatie, meende gekomen te zijn. De ‘sociétaire orde’ zou de orde der beschaving, waarin de menschen nu leefden, moeten vervangen. Die beschaving met haar geïsoleerde huishoudens van gezinnen, haar verbrokkeld eigendom, en haar onsamenhangenden arbeid, moest verdwijnen. De wetenschappen hadden tot nu toe een verkeerde richting van studie gehad. Zij hadden niet gezien naar de orde van het heelal, niet gezien wat er werkelijk was. De grootste mannen hadden er slechts een voorgevoel van gehad. Ook Voltaire toen hij zijn versregel dichtte: Mais quelle épaisse nuit voile encore la Nature!
Inderdaad (zegt Fourier) hadden de zoogenaamde staatkundige en zedenkundige wetenschappen in onze beschaving op deze wijze niets gedaan voor het geluk der menschen. Een enkele blik op de armen en behoeftigen, die de straten onzer steden vullen, was hier welsprekender dan veel betoogen. Toch heeft de rede, als zij niet bij machte is geweest, om aan den mensch een maatschappelijke welvaart te bezorgen, eigenlijk niets uitgewerkt. Men moet nu uit den toestand dier beschaving, die voor het meerendeel der menschen slechts tot armoede leidt, zich ontrukken, den tot nu toe op aarde gevolgden lijdens-weg verlaten, uit den toestand der geïsoleerde huishoudens, van het gemorceleerd eigendom en van de industrieele incohaerentie, overgaan tot de sociétaire orde. Men moet alles breeder opvatten en constitueeren, inzien, dat men het sociale systeem niet vestigen kan op de kleinst mogelijke vereeniging: een huishouden van twee individuen met hun kinderen. Men moet voorts van de natuurkundigen leeren de wetten der natuur te bestudeeren, en niet langer zich vermeten aan de natuur lessen op te dringen. De algemeene verandering en omkeer van zaken | |
[pagina 125]
| |
kan zeer spoedig geschieden. Nauwelijks twee jaren zijn noodig om één der sociétaire kantons te organiseeren; over zes jaren kunnen zij over de geheele aarde verspreid zijn. Een onmetelijk geluk zal dan op aarde nederdalen. Een alles omvattende éénheid zal zich vestigen, die zich uitspreekt ook in éénheid van taal, munt en schrift: een volkomen uniteïsme. Toch ontveinst Fourier zich zelven niet, dat de beschaafden hem niet dadelijk zullen gelooven; hij begrijpt zeer goed, dat, als hij zijn ontdekking zal mededeelen, eenigen hem voor een kwakzalver, anderen voor een visionaris zullen houden. Men zal hem niet vertrouwen, deels omdat men reeds zoo ongelukkig is, deels omdat de wetenschap zooveel trots heeft. Doch geen nood. Fourier is zich bewust een nieuwe Columbus te zijn. Gelijk deze ontdekker der nieuwe wereld hulp bij een souverein vond, vertrouwt hij, dat er wel een vorst zal wezen, die ook hem een bunder gronds zou willen geven, om met zijn landbouw-associatie de proef te nemen. Zulk een proef zou voldoende zijn, om de nieuwe orde van zaken in ééns in het volle daglicht te stellen. B. - Fourier wil nu bewijzen, dat de beschaving, de orde van zijn waarin wij thans leven, een toestand was, waaraan men zich kon ontrukken. Het was slechts een fase, een vorm der maatschappelijke ontwikkeling op aarde. Een vorm, die gebroken en verlaten moest worden. De bewijs-voering daarvan werd hoog opgezet. Het werd een ontvouwing (expositie) van sommige takken der leer van de Algemeene Bestemmingen (‘Destinées générales’). Fourier gaf hier echter (daar het boek een prospectus was) slechts een uitéénzetting van enkele fragmenten. Het moest in vogel-vlucht een blik geven op de beweging van het heelal (de cosmogonie) en op de fases, die het menschelijk geslacht op die kleine stip van het heelal, de aarde, doorloopt. De beweging der wereld-orde en de beweging der menschheid loopen nu, volgens Fourier, evenwijdig, en de ééne beweging heldert de andere op, gelijk ook de loop der maatschappij op aarde de toestanden op de andere sterren verklaart. Fourier houdt zich dus vooral bezig met de op elkander volgende ontwikkelingen der menschelijke maatschappij op de planeet de aarde, gedurende de 80.000 (later stelde hij 81.000) jaren, dat, volgens hem, de aarde in dezen bewoonbaren toestand kan bestaanGa naar voetnoot1). Hij teekent de maatschappelijke bewegings-lijn op aarde (‘cours du mouvement social’). Die 81.000 jaren toch zullen zich verdeelen in vier fases en deze in 32 tijdperken. De twee eerste fases met 16 tijdperken vormen een steeds rijzende klimmende lijn van ongeluk tot geluk, de twee laatste fases (ook met 16 tijdperken) vormen dan een langzaam dalende lijn, totdat het | |
[pagina 126]
| |
ongeluk weder bereikt is. Wij bevinden ons tegenwoordig nog in de allereerste fase. De menschelijke maatschappij heeft de tijdperken doorloopen: 1o. van onbewust geluk (‘séries confuses’), waaruit de herinneringen van het Eden en het Paradijs; 2o. van den toestand der wilden; 3o. van het patriarchaat; 4o. van de barbaarschheid, en is nu in het 5de tijdperk, dat der beschaving (der civilisatie). Na dit tijdperk der beschaving komt als 6de tijdperk het waarborgs-tijdperk (het garantisme), en als 7de de eerste schemering van geluk, de in schets te voorschijn tredende serieën. Dan begint de tweede fase, met het 8ste tijdperk, ‘séries combinées simples’, de dageraad van het geluk, beginnende met de stichting van een kanton van serieën, terwijl dan tijdperk 9 tot en met 16 het geluk door de ‘séries composées’ tot volkomenheid doen klimmen en voltooien. Wanneer dan het hoogste punt van geluk is bereikt, daalt de bewegings-lijn van de menschelijke maatschappij langzaam, eerst haast onmerkbaar, en loopt zij langs dezelfde trappen, die zij opgestegen is, weder terug tot de eerste punten van uitgang: tot het ongeluk en het onbewuste geluk. Bij dat alles merke men dan op, dat de tijden van geluk zeven maal langer zullen duren dan die van het ongeluk. Die bewegings-lijn der menschelijke maatschappij wordt nu begeleid en als 't ware tot haar bestemming gebracht door een evenwijdige beweging in geheel de dierlijke en stoffelijke wereld. Allerlei verschillende creaties vergezellen telkens de nieuw opkomende fases der menschelijke samenleving, terwijl in den loop der 32 tijdperken toch ook nog storingen kunnen plaats hebben. In elke fase kan een nieuw planten- en dierenrijk op aarde verrijzen. In de tijdperken van volkomen geluk zullen meer licht en warmte de aarde verkwikken. Dit alles hangt samen met het verschijnen en de werking der zoogenaamde ‘Couronne Boréale’Ga naar voetnoot1): een bevruchtende warmtekroon, die op alles haar invloed oefent in de tijdperken van geluk. Fourier geeft zich, bij de schildering van die toekomst, over aan de stoutste droomenGa naar voetnoot2). Wij volgen hem hier niet. Wij laten die verre toekomstige wereld een oogenblik rusten. In het voorbijgaan stippen wij slechts aan, dat Constantinopel, volgens Fourier, de hoofdstad van de nieuwe wereld-orde moet zijn, terwijl dan tevens de land-engte van Panama is doorgesneden en het kanaal van Suez is gegravenGa naar voetnoot3). Wij teekenen liever nog iets meer in détail op, uit de beschouwingen van Fourier over het reeds afgeloopen verleden en de naaste toekomst, | |
[pagina 127]
| |
die den menschen wacht. - Volgens Fourier zijn de menschen niet ontstaan uit één paar, maar waren er dadelijk zestien soorten van menschen. Na het eerste tijdperk van onbewust geluk (in welk tijdperk de menschen schooner en grooter van gestalte waren dan nu en ook ouder in leeftijd werden) ontstond er al schielijk desorganisatie der natuurlijke serieën. De scheiding per huishouden en huwelijk kwam op; slechts de kinderen bleven 't langst in harmonischen staat leven. Toen begon de toestand der Wilden. Daarna het Patriarchaat, dat eigenlijk een vorm van tirannie was: het ellendige China leeft nog in dien toestandGa naar voetnoot1), terwijl de Joden ons het best aantoonen, hoe rampzalig zulk een patriarchaal leven is. Voorts zag men dien barbaarschen staat, en ten vijfde den toestand, dien men ‘beschaving’ noemt. Uit dien armzaligen toestand der beschaving kan men gemakkelijk komen in het tijdperk van het garantisme, waarin nog het huwelijk en de afzonderlijke huishoudens bestaan, doch reeds aan alle omwentelingen en aan alle armoede een einde is gemaakt. Doch om daartoe te komen, moeten de beschaafden eerst hun domheid afleggen; nu weten zij slechts nieuwe rampen te bedenken, bij voorbeeld thans (terwijl Fourier schrijft) de heerschappij der clubs en het opkomen der finantieele feodaliteit. Van tijd tot tijd wordt als 't ware door inlassching (‘engrenage’) een of andere karakter-trek uit een vorig tijdperk in het onze ingevat (zóó de handels-emancipatie uit het patriarchaal tijdvak); soms zelfs aan een trek uit het op ons volgend tijdperk bij ons het burgerrecht gegeven (zoo b.v. een religieuse tolerantie en echtscheiding), doch zulk een vermenging en oplapping bezorgt slechts verwarring. Neen, al onze rampen stellen slechts des te meer in het licht, hoe zalig het zou wezen, wanneer onder de menschen de orde der serieën zich kon vestigen, hetgeen zoo gemakkelijk isGa naar voetnoot2). Fourier plaatst de maatschappij, met onsamenhangende huishoudens, verbrokkeld eigendom, en het op zich zelf staand werken van een ieder, hier eens scherp tegenover de maatschappij met serieën der passie. In de eerste voortdurend dwang, verzet, weêrstand tegen elkander, jaloerschheid, valschheid, bedrog, egoïsme en strijd; - in de tweede toenadering en aantrekking tot elkander, vereenvoudiging van het leven, een volgen der natuur, waardoor de kinderen | |
[pagina 128]
| |
hun eigen aard ontwikkelenGa naar voetnoot1), waardoor de levende automaten die wij boeren noemen, weder menschen worden, waardoor wat wij ondeugd heeten, geleid en vervormd wordt, waardoor de liefde voor rijkdommen de hoedanigheid kan worden, die het meest geschikt maakt voor den triomf van recht en waarheid; waarbij in één woord het algemeen welzijn evenwijdig loopt met de individueele passies, en waarbij dan ook de gestalte van den mensch weder grooter en zijn leeftijd ouder in jaren kan worden. Van die nieuwe en heerlijke orde van dingen is nu de ‘attraction passionnée’ de spil. Waar wij in onze beschaving van plichten spreken, wijzen de gelukkige menschen der nieuwe orde op aantrekkings-krachten. Trouwens plichten komen van menschen, attracties van God; plichten hebben niets te maken met de natuur, en alleen, wijl de beschaafden koppig genoeg zijn, om zich steeds met illusies te willen paaien, spinnen zij hun theorie der plichten uit. De nieuwe orde van dingen kent slechts aantrekking en begeerten. Fourier toont aan, dat er twaalf cardinale hartstochten of hoofd-begeerten zijn, waarop alles rust, zij rangschikken zich in drie soorten, te weten: vijf sensitieve begeerten, die der zinnen (het gehoor, het gezicht, de reuk, de smaak, het gevoel), - vier affectieve hartstochten: vriendschap, liefde, familiezin (of zin van paterniteit) en eerzucht - en drie distributieve passies, aan welke hij de namen gaf van ‘la dissidente’ (anders Cabaliste), ‘la variante of alternante’ (anders Papillonne) en ‘l'engrenante of coïncidente’ (anders Composite). Op de samenwerking, dooréénvlechting en volkomen openbaring dezer twaalf hoofd-begeerten rust de harmonie onder de menschen. De samenvoeging en nuanceering van het twaalftal hoofd-neigingen wordt telkens opgehelderd met voorbeelden uit de muziek (de leer der octaven) en uit de kleurenleer. Het aantal schakeeringen, dat uit de mengeling en het spel dier hartstochten ontstaat, komt nu tot volledigheid, door middel van de werking van drie brandpunten of doeleinden van attractie (‘foyers’): de zin naar weelde of rijkdom (luxisme), waarnaar de vijf sensitieve hartstochten streven, de zin om groepen samen te stellen, hetgeen het oogmerk der vier affectieve passies is, en de lust om serieën te vormen, hetwelk de taak der drie distributieve hartstochten uitmaakt. Zoodoende klimt het getal hartstochten gemakkelijk tot 810, tevens het aantal der menschelijke karakters. Een goede opvoeding zou ze alle ontwikkelen, en dus in elke richting een overgroot aantal talenten kweeken. De vrije uiting en vrije werking van alle onderscheidene smaken en hartstochten was nu de beweegkracht der nieuwe orde. Al die hartstochten zouden aangetrokken worden door al de verschillende vormen van den arbeid der menschen. Er zou dus met passie gewerkt worden. En te midden van dien arbeid, met behulp der organisatie der serieën, waarin de hartstochten tot elke soort van arbeid zich rangschikten, was geen gelijkheid der algemeene leuze, | |
[pagina 129]
| |
neen, verscheidenheid van uiting der twaalf hartstochten, bewogen door de drie aantrekkings-krachten der weelde, der groepen en der serieën, bleef voorwaarde van leven. Die verscheidenheid was echter tot volkomen harmonie afgerond door de algemeene spil van alles: de passie van de harmonie of het ‘Uniteïsme’. Alles zal dus in de nieuwe orde van zaken rijk aan bloeiend leven en genietingen zijn. Men zal een menigte van hartstochten hebben en tegelijk alle middelen om ze te bevredigenGa naar voetnoot1). Het leven zal dan te vergelijken zijn bij het dicht opschietend harmonieusch kleurengewemel van een bloemenperk, terwijl onze beschaving zoo fletsch, zoo eentoonig en zoo verschoten van tint er uitziet. Houden wij echter vol ons zelven diets te maken, dat het onze bestemming is onze natuur te bedwingen, en matte, bleeke, krachtelooze passies te hebben, dan zullen wij ons in het vale, grauwe, loodkleurige half-donker blijven bewegen. Doch Fourier hoopt nu (nadat hij ons een paar fragmenten der ons wachtende heerlijkheid heeft laten zien), dat wij den blinddoek zullen laten vallen. De natuur zal zich dan ontsluieren. Hij roept zijn tijdgenooten slechts toe, moed te hebben en zich te ontrukken uit de fase der beschaving. De tijden waren rijp, nu een Napoleon als een andere Hercules oude vooroordeelen opruimdeGa naar voetnoot2). ‘Ik eenvoudig winkel-bediende (zegt hij) ben het nederig werktuig, waarvan God zich heeft bediend, om de nieuwe boodschap aan de aarde te brengen.’ C. - Om ons nog meer te prikkelen, gaat Fourier thans beschrijvingen geven van enkele heerlijkheden, waartoe de menschelijke samenleving (volgens de nieuwe ontdekking) zal geraken. Allereerst wijst hij uitvoerig op de betrekkingen van het mannelijk en vrouwelijk geslacht, zoodra de geïsoleerde huwelijken niet meer dáár zullen zijn. Het is een zeer kritiek hoofdstuk, waarvan de auteur later zelf bekend heeft, dat het niet geheel zonder fouten was, en bij de lezing waarvan wij wèl moeten | |
[pagina 130]
| |
bedenken, dat Fourier dit alles niet dadelijk wilde doen verwerkelijken, `maar eerst later, wanneer veel voorwaarden waren vervuld en veel nieuwe geslachten op aarde waren opgestaanGa naar voetnoot1). Inderdaad bevat dit gedeelte een uitvoerige censuur van de wijze, waarop onze huwelijken worden gesloten en van geheel ons huwelijks-leven; daartegenover stelt hij het progressieve huishouden der 7de periode, dus het tijdvak, dat nog niet het volmaakte geluk is, maar dat onmiddellijk daaraan voorafgaat. Wat de instelling van ons huwelijk in het tijdperk der beschaving aangaat, Fourier ziet er slechts de schaduwzijden van. Slechts bij de geduldige en flegmatieke Duitschers is misschien het huwelijk in eere, maar overal elders is die instelling alleen opmerkelijk door de inbreuken, die men er tegen gedoogt. Fourier legt hier den vinger op de open wond van onze beschaving, inzooverre de instelling van het huwelijk alleen houdbaar schijnt, door naast dat huwelijk het correctief toe te laten der prostitutie, zeker den meest verlagenden toestand voor de vrouw, dien men zich denken kan. En zelfs met dat correctief - wellicht voor een deel door dat correctief zelf - is nu de instelling van het huwelijk op zich zelve toch in onze toestanden geheel bedorven. Daargelaten nog de questie, dat in onze beschaving niet allen, die daarvoor geschikt zijn zich de weelde van het huwelijk kunnen veroorloven, waardoor de instelling van het huwelijk altijd een partieel karakter verkrijgt, wijst Fourier er op, dat de instelling zelve zooveel te wenschen overlaat. Het huwelijk toch wordt beschouwd als een positie, in de meeste gevallen als een ‘retraite’ na een stormachtig leven van den man; het wordt dus door den man op reeds meer bejaarden leeftijd aangegaan, nadat hij allerlei andere relaties heeft gehad en gekend, die relaties en gewoonten maken, dat de man, die nu (volgens de geijkte frase) tot de deugd is gekomen langs het pad der ondeugd, in dien nieuwen toestand weldra weder tot de oude levenswijze vervalt, en dat de vrouw, wakker geschud uit haar droom, van haar kant zich ook niet meer ontziet, zoodat dan het huwelijk door beide partijen wordt verkracht. Zoo is allengs het huwelijk in onze samenleving een hypocrisie van de ergste soort geworden, en daarenboven een kostbare zaak vol éénzelvigheid en verveling. Als instelling houdt het huwelijk geen gelijken tred met de hartstochten van den jongen leeftijd, daar het als een ‘positie’, als een zaak van convenientie wordt behandeld, en de vrouw tengevolge dier beschouwing voor een deel op fatsoenlijke wijze als koopwaar wordt behandeld, en voor een ander tamelijk groot deel ongehuwd blijft zitten. Als altijddurende band schept het huwelijk, wanneer de eerste hartstocht voorbij is, kunstmatige toestanden, waaraan men zich dan ook in werkelijkheid ontrukt, terwijl men in schijn het huwelijk huldigt. - Fourier zoekt dus naar een vrijeren, losseren band dan dat | |
[pagina 131]
| |
knellende huwelijk; een band, die even lang zou duren als de liefde en de genegenheid, maar niet langer. Hij meende, dat er zelfs in onze beschaving aanknoopings-punten waren voor gelukkiger toestanden. Als zulke verbeterings-middelen noemde hij de meer volledige emancipatie der vrouw, die dan een vrijer leven verkreeg. Er waren drie klassen van vrouwen, die reeds nu te midden van zulk een vrijheid leefden, en die in dit opzicht te benijden waren. Vooreerst de dames van het hof, dan de ‘courtisanes de bon ton’, als wier type hij Aspasia of Ninon de l'Enclos noemde, en eindelijk de Fransche burger-juffertjes in de steden. De toestand dezer drie klassen van vrouwen bewees, dat, wanneer men aan de vrouwen meer vrijheid gunde, de samenleving veel beter zou zijn. Het zou mogelijk wezen al dadelijk (zelfs in den toestand der beschaving) de vrouwen in twee klassen te verdeelen: in de ‘Jonvencelles’, d.i., zij die beneden de 18 jaren oud zijn, en de ‘Geëmancipeerden’, boven de 18 jaren; en dan aan de laatsten het recht te verleenen ‘amants’ te hebben, terwijl alsdan de wetten het lot zouden regelen der kinderen uit zulke vereenigingen. In het algemeen neemt Fourier aan, dat een natie des te beter is, naarmate er de vrouw meer vrijheid geniet, en dat de toestand der vrouw de ware maatstaf van den vooruitgang is. De goede verhouding van den omgang der beide geslachten begint nu in schets (en dus lang niet tot haar hoogste volkomenheid opgevoerd) in de 7de sociale periode: in het ‘progressieve huishouden of de stam met negen groepen’. Men heeft dan nog niet de volledige ‘phalanx’ met al haar serieën, maar slechts negen groepen, elk van negen personen verschillend van rijkdom, elk van één sekse, wonende in één huis. Voor zulk een collectief huishouden - waarbij de rijkeren op betere kamers wonen dan de armeren - kan nu alles goedkooper en beter in orde worden gebracht, dan in de geïsoleerde huishoudens onzer beschaving. Een ware associatie, waarbij ieder naar zijn vermogen bijdraagt tot het stam-kapitaal en naar gelang van den inbreng zijner genietingen heeft, regelt allesGa naar voetnoot1). De collectieve huizen communiceeren door gangen; de bevolkingen daarvan wedijveren met elkander in arbeid en leven; in dat huis hebben ouderen van dagen en kinderen het beter dan nu; de dienstboden zijn niet meer geheime vijanden, daar zij niet het individu, maar den stam bedienen; alle menschen kiezen en doen het bedrijf dat hun het aangenaamste is; niet iedere vrouw behoeft huishoudster te worden. Het exclusieve huwelijk wordt daarin vervangen door vrijere verhoudingen en vereenigingen. In die amoureuse vereenigingen stelt Fourier drie gradenGa naar voetnoot2). Fourier verwijt de beschaving, dat | |
[pagina 132]
| |
zij die graden niet onderscheidt en dus een ware verwarring sticht; hij-zelf onderscheidt de condities der vrouwen bij al die verbindingen zeer uitvoerig, spreekt van ‘épouses’, van ‘damoiselles ou demi-dames’ en van ‘galantes’, straks van ‘Vestales et Bacchantes’, enz., kortom hij wroet in die materie van het geslachtsleven en kent hier geen schroom noch schaamtegevoel, en dat alles, om ons goed te doen gevoelen, hoe ellendig onze huwelijken zijn, en hoe heerlijk de toestand is, wanneer aan dat huwelijk voor goed is vaarwel gezegd! De heerlijkheid der toekomst wordt nog nader duidelijk gemaakt door de beschrijving van de weelde der gecombineerde orde, wanneer werkelijk het geluk met de 8ste periode is begonnen, en de twaalf hartstochten met al hun schakeeringen volkomen goed en harmonisch het werk in gang hebben gezet. - De wetenschappen en kunsten zullen dan een ongekenden luister verkrijgen, daar iedere ‘phalanx’ aan een geleerde of kunstenaar zekere premie betaalt: stel bij voorbeeld elk 20 stuivers aan een Racine voor een door hem gedichte tragedie. Fourier beschrijft, hoe de voorstellen daartoe worden gedaan en onderzocht, en hoe de raad te Constantinopel ten slotte aan alle ‘phalanxen’ hiertoe het bevel geeft. De geheele wereld betaalt hier dus den geleerde of kunstenaar, en de belooning voor de besten van ons geslacht wordt dus zeer grootGa naar voetnoot1). - Het tooneel wordt dan zooveel beter, daar iedere ‘phalanx’ haar schouwburgzaal kan hebben, waar zij, die smaak hebben voor het theater, hun rollen spelen, terwijl reizende troepen van allerbeste acteurs en actrices, als dolende ridderscharen, van kanton tot kanton komen aanzetten. - Ook de voeding en alles wat tot de gastronomie behoort, zal in de toekomst volkomen goed zijn. Er zal bepaald gezorgd worden, dat er voor elke plaats niet te veel inwoners zijn, waar dit het geval is, worden zulke localiteiten ontlast van de te groote bevolking door middel van colonisatieGa naar voetnoot2). Daar de aarde slechts één gouvernement zal kennen (te Constantinopel), zal dit alles gemakkelijk geregeld kunnen worden. De producten en vruchten zullen beter worden gekweekt, er zal minder verloren gaan, en waar de landbouw altijd met zorg en overleg wordt beoefend, zal eer te veel overvloed dan gebrek te wachten zijn. De spijzen zullen steeds beter en fijner worden. De tafel van elke ‘phalanx’ zal vijfmaal per dag keur van gerechten en uitgezochte wijnen aanbieden, en de prettig aangezeten gasten zullen de levens-vreugde vol-op genieten. De genoegens van de tafel zullen een welkome verpoozing wezen te midden van den arbeid, die trouwens reeds op zich zelf (in nette smaakvolle ateliers en in korte afwisselende werktijden verricht) | |
[pagina 133]
| |
een feest zal wezenGa naar voetnoot1). Door alles zal ten duidelijkste blijken, dat de school der economisten, die in de achttiende eeuw opstond, niets van de wereld-orde en van den gang der welvaart begreep. Fourier alléén heeft - volgens zijn zeggen - door de studie der ‘attraction passionnée’ het geheim van alle weelde en rijkdom gevonden. D. - Fourier gaat thans de bevestiging van het hierboven gestelde leveren. Zijn bewijzen zijn echter (hij erkent het) louter van negatieven aard. Hij meent alles te hebben gezegd, indien hij er op wijst, dat onze tegenwoordige geleerden en wijzen niets van de wetenschap der maatschappij begrijpen. Wanneer deze heeren toch over de industrieele economie spreken, vergeten zij zich met de associatie bezig te houden, die de spil van de geheele economie is; wanneer zij de politiek behandelen, laten zij na het vraagstuk der der bevolking op te lossen, waarvan de juiste maat de grondslag der volks-welvaart vormt; redeneeren zij over de administratie, dan denken zij er niet aan, de middelen na te gaan, die de administratieve éénheid der wereld zouden bewerkstelligen, zonder welke er geen vaste orde kan bestaan, noch waarborg voor het lot der naties; ontleden zij de practische industrie, dan komt het niet in hun brein op, repressieve maatregelen voor te stellen tegen de oplichtingen, het opkoopen en de agiotages, die een roof zijn, gepleegd op producenten en consumenten, en een dadelijke stremming der circulatie bewerken; indien zij over de zedenleer schrijven, zien ze over het hoofd de rechten der zwakke sekse, wier onderdrukking het recht in zijn grondslagen aantast, vast te stellen; gaan zij ‘de rechten van den mensch’ na, dan letten zij er niet op, om in beginsel ‘het recht op arbeid’ te stellen, welk recht in den toestand der beschaving wellicht niet kan worden toegelaten, maar zonder hetwelk alle andere rechten holle frases zijnGa naar voetnoot2); wanneer zij de metafysica uitéénzetten, vergeten zij het stelsel der betrekkingen van God tot de menschen te bestudeeren, en de middelen van openbaring te zoeken, waarvan God zich jegens ons bedient. Zóó onbekwaam waren de tegenwoordige wijzen en verstandigen der wereld. Fourier gaat nog in detail na, wat zij van drie instellingen gemaakt hebben - te weten: 1o. de vrijmetselarij, 2o. het eiland-monopolie, en 3o. de onbeperkte handels-vrijheid - om aan te toonen, dat, wat een middel tot redding had kunnen wezen, in hun handen tot nieuwe rampen is omgesmeed. - In plaats toch van een zotte en meestal slecht werkende instelling, had de vrijmetselarij een kiem van iets goeds kunnen vormen. Zij had het beginsel der liefde als een eeredienst voor de hooger ontwikkelden kunnen aannemen; het Christendom was dan voor | |
[pagina 134]
| |
het lagere volk godsdienst gebleven. De mysterieuse organisatie dier vrijmetselarij zou een uitstekend voertuig geweest zijn in de hand van een bekwaam man, om een dergelijken nieuwen godsdienst in te voeren: ‘un culte de la volupté’, waarbij ook de wetenschap der economie haar baat zou hebben gevonden, daar, in den schoot van den nieuwen godsdienst, liefde voor rijkdom en genot wel degelijk vereenigbaar zou zijn geweest met rechtschapenheid, chariteit en edele hartstochten. Op die manier had men den toestand der beschaving kunnen te boven komen; een toestand, die niet anders is dan een krijg van de rijken tegen de armen, van de ouden tegen de jongen. Doch van dat alles is niets begrepen. De Fransche revolutie heeft er iets van gevoeld, gelijk blijkt uit haar godsdienst van de Rede en uit het ‘Theofilanthropisme’ (ten tijde van het Directoire), doch beide pogingen mislukten klaaglijk. Sinds gaf men het op: de vrijmetselarij werd wat zij nu is, en toch zou diezelfde vrijmetselarij zulk een geschikt instrument zijn geweest. - Evenzoo is het gegaan met het begrip, dat Fourier aanduidt door den naam van ‘Monopole Insulaire’. Het is het monopolie ter zee, dat door Engeland wordt aangewend en in stand gehouden. Het berokkent thans niets dan kwaad aan Europa; het vernietigt de industie door het sluiten der middelen van gemeenschap; het weet oorlogen te doen ontbranden, en de souvereinen te vernederen door het geven van subsidies; het onderwerpt het maatschappelijk lichaam aan onreine handels-inmengingen; het is een roof in het groot. En toch was het op zich zelf iets goeds. Het had tot doel de administratieve éénheid der wereld. Als eindpunt van alles stond de sociale éénheid. Als zoodanig had het een brug kunnen zijn tot de 6de periode. Doch Engeland heeft het middel zoo slecht en zoo egoïstisch mogelijk gehanteerd. Engeland ging tegenover het vasteland staan, in plaats van zich met het vasteland te veréénzelvigen. Het bombardement van Kopenhagen en van Vlissingen toonde aan, wat Engeland wilde. Alle verdere gelegenheden, om tot éénheid te komen, werden nu verwaarloosd, ook de gelegenheid na den slag van JenaGa naar voetnoot1). De moderne wijzen zijn in dat opzicht kortzichtig geweest. Maar veel grooter is hun blindheid ten opzichte van het economisch mechanisme onzer aarde. In den droeven toestand der beschaving is de heerschappij van den handels-geest zoo mogelijk nog een verdere afval. Uit dat oogpunt schetst Fourier hier den gang en bewegings-lijn in het tijdvak der beschaving nog op de volgende wijze. Hij neemt in dat tijdvak der beschaving twee fases aan van opkomst en twee van neêrdaling en val. Tusschen | |
[pagina 135]
| |
de fases der opkomst en die der daling is de volheid of het hoogte-punt op te merken. De eerste fase heeft tot kiem de monogamie, en tot spil de burgerlijke rechten der vrouwelijke echt-genooten; de tweede tot kiem de adellijke feodaliteit, en tot spil de vrijmaking der nijvere mannen. Dan wordt het hoogte-punt bereikt, dat zich kenmerkt door den bloei van het bedrijf der zeevaart en door de ontdekkingen der scheikunde. Alsnu treedt de daling in, en wel in de derde fase, die tot kiem den mercantieelen geest, en tot spil het eiland-monopolie heeft. Voorts komt het geheele verval in de vierde fase, die tot kiem de ‘maitrises’ in vast aantal heeft, en tot spil de commercieele feodaliteit. Wij bevinden ons tegenwoordig nog in de derde fase, maar de vierde nadert. - Na aldus de bewegings-lijn der periode van de beschaving getrokken te hebben, gaat Fourier aantoonen, dat het een bittere ramp is, dat het maatschappelijk lichaam onder de heerschappij van den handels-geest is gekomen. Daardoor is een klasse van improductieve lieden en parasieten, te weten: de kooplieden op den hoogsten trap geklommen, die nu doen wat zij willen. Inderdaad bekleeden de kooplieden een positie, die in de Middeleeuwen door pausen en baronnen werd ingenomen. De ware politiek had moeten zijn, dat de geheele handel eener maatschappij solidair had moeten wezen, en als 't ware in eigen boezem zijn assurantie leverde tegen al wat wij bankroet, agiotage, opkooperij, woeker-winst en smadelijk verlies noemen. Door de werking der vrije individueele concurrentie is echter van zulk een beveiliging en bevestiging van het geheel niets gekomen. Eerst in de 6de periode zal dat mogelijk worden, wijl vrije concurrentie alsdan in collectieve en solidaire of sociëtaire concurrentie zal overgaan. Nu, in de 5de periode, die der beschaving, is de koopman, die de mindere moest zijn, overal individueel de sterkste; en de bitterste rampen zijn dáár. - Fourier wijst dit in enkele punten nader aan. Hij vestigt eerst den blik op den oorsprong van dat alles, samenvallende met het begin der ‘économie politique’. Tevergeefs hadden in de achttiende eeuw een Rousseau en Mably gewaarschuwd; de kooplieden geraakten steeds hooger in eere. Voltaire droeg zijn Zaïre aan een Engelsch koopman op. Meer en meer werd nu de handels-geest de groote drijfveer op aarde. Het rijk van het Gouden Kalf begon. De gevolgen van dat alles bleven niet uit. Het bankroet werd nu een door de wetten bevestigde instelling. Men eischte geen waarborgen meer van den koopman, en straffeloos kon men nu anderen tot slachtoffers maken van gewaagde speculatiën. Men spreekt (zegt Fourier) in onze maatschappij thans zelfs van fatsoenlijke faillissementen. Vroeger vluchtte men ten minste, als de zaken in de war bleken; thans niet meer. De eigenlijke meesters bij dit alles waren de Joden, die dan ook die leer der bankroeten op scherpzinnige wijze wisten te hanteeren. En geen einde zal er aan al die gedragingen komen, vóórdat het begrip van solidariteit door den handels-stand is aangenomen, en de vrije of liever wanordelijke concurrentie is opgeheven. - Een tweede symptoom der | |
[pagina 136]
| |
heerschappij van het Gouden Kalf was de usantie der opkooperijen. De economisten hebben steeds met hun machtwoord ‘laissez-faire’ (Adam Smith was hier de groote man) de opkoopers verdedigd. Later hebben diezelfde opkoopers uit de vervolging, die de Jacobijnen tegen hen instelden, een soort van aureool voor zich zelven weten te slaanGa naar voetnoot1). Toch is het accapareeren één der roofzuchtigste daden onzer maatschappij. Vooral bij granen is dit zoo dubbel slecht. Fourier wijst hier op het feit, waarvan hij te Lyon vroeger getuige was. Inderdaad is hier bij deze noodzakelijke levensmiddelen de mensch niet zoozeer eigenaar als wel voorwaardelijke depositaris. Doch ook bij alle handels-artikelen is eigenlijk datzelfde op te merken. En terwijl de economisten naar middelen hadden moeten zoeken, om te verhoeden en tegen te gaan, dat sommige artikelen als het ware buiten den handel worden geplaatst, hebben zij integendeel (de lessen der oudheid, die den handel laag schatte, versmadend) de kwade praktijken aangewakkerd. - Een derde symptoon van de slecht werkende overheersching van den handels-geest was het voortwoekeren van het agiotage. Fourier meent, dat door de schuld der economisten aan die agioteurs vrije werking is verleend. Toch hebben de gebeurtenissen tijdens den veldtocht, die met den slag van Austerlitz werd bekroond, aangetoond, hoezeer zulke agioteurs de maatschappij berooven; door alarmistische geruchten wisten zij de Fransche bank in gevaar te brengen, en ter wille van eigen winst-bejag alles in de waagschaal te zetten. - En nevens die agioteurs kunnen dan alle verdere commercieele parasieten opgenoemd worden. Want het is een feit, dat er veel te veel lieden zijn, die zich kooplieden noemen. Er is een ware woede van concurrentie tegen elkander, en te midden van al dat tumult, dat krakeel, gejoel en geschreeuw, dien wedloop en dat gedrang weet één klasse van lieden den boventoon te houden en den grooten prijs te behalen: de Joden. - De slotsom van Fourier's betoog is, dat de onbeperkte concurrentie, met de spreuk van het ‘laissez-faire’, alles heeft bedorven en gedesorganiseerd, gelijk diezelfde zoogenaamde absolute vrijheid thans bezig is op kleiner schaal het tooneel te bederven. De fout is geweest, dat men den handel als productieve klasse heeft aangemerkt, en ze op één lijn geplaatst heeft met de industrie. Die laatste klasse (het ambachts- en fabrieks-wezen) is bij uitstek belangrijk, en, om haar gewicht te begrijpen, stelle men zich slechts de vraag voor, | |
[pagina 137]
| |
wat een land wel verliest, indien het, zoo als Frankrijk bij de herroeping van het edict van Nantes, een nijveren fabrieks-stand moet missen. Verliest echter een stad haar kooplieden, zooals met Marseille tijdens de pest het geval was, dan is die schade gemakkelijk te overkomen. Van nature veracht men dan ook den handel, en dat verdient dit bedrijf ten volle. Toch is de handel met zijn leugen-geest thans overheerschend. De commercieele losbandigheid, of liever de commercieele anarchie, is thans de toestand, waarin men in Europa leeft. Eenige regeeringen hebben wel getracht die anarchie te doen verdwijnen door zoogenaamde ‘maitrises en nombre fixe’, maar zoodoende is men van Scylla in Charybdis gevallen. In werkelijkheid heeft men op die wijze slechts bevoorrechte maatschappijen gekregen, die anderen buitensloten: men heeft monopolies georganiseerd en den weg gebaand tot de ‘commercieele feodaliteit’, de vierde fase van het tijdvak der beschaving. Het Gouden Kalf staat op zijn voetstuk. In plaats der leus van broederschap heeft men tot wachtwoord de ‘traficomanie’Ga naar voetnoot1). Daar is werkelijk maar één redmiddel, te weten: de ‘sociëtaire concurrentie’ gevestigd op de associatie en op onderlinge verzekering of solidariteitGa naar voetnoot2), welk redmiddel langzamerhand kan leiden tot de waarlijk goed gecombineerde of sociëtaire orde: de ontdekking van Fourier. Trouwens de redding moet komen. Want de maatschappij verkeert op aarde in chaotischen toestand. De wijzen, met hun onzekere wetenschap, zijn er slechts op uit geweest, wetten te bedenken | |
[pagina 138]
| |
voor het kleine gedeelte der menschheid, dat in de fase der beschaving leefde, zonder op andere gedeelten, die in de fases der barbaarschheid of als Wilden leefden, te letten. En dat deel, dat zich beschaafd noemt, waarvoor die wijzen dan heeten gezorgd te hebben, bergt thans in zijn midden een groot aantal menschen, die erger toestand verduren dan de dieren: de menigte van armen en de ellendige arbeidersGa naar voetnoot1). De sociale metamorfose is dus nabij. Fourier geeft zelfs - zoo zeker is hij van zijn zaak - enkele raadgevingen op het einde van zijn boek, ten einde zijn medemenschen in te lichten, hoe het voordeeligst te handelen met het oog op den aanstaanden omkeer van zaken. Die raadgevingen komen hierop neder. Bouwt geen nieuwe huizen, want de inrichting der woningen zal in de gecombineerde orde geheel anders worden. Wel is waar, zullen de eigenaars der bestaande huizen schadeloos worden gesteld, doch zorgt nu geen onnutte uitgaven voor nieuwe huizen te doen. - Verzamelt goud, zilver, metaalwaarden, edelgesteenten, paarlen en kleinoodiën, door de filosofen geminacht, de waarde daarvan zal in de nieuwe orde verbazend toenemen, daar men in die nieuwe orde het lastige werk, om zulke voorwerpen met moeite uit den schoot der aarde te halen, niet gaarne zal verrichten. - Wat onroerende goederen betreft, zoekt bosschen met hoog geboomte en steengroeven te verkrijgen, want men zal in de nieuwe orde van zaken moeten bouwen en timmerhout en steenblokken in overvloed noodig hebben. - Denkt voorts niet aan verre reizen en tochten, verlaat uw vaderland niet, ieder zal vooreerst onder de nieuwe orde in zijn eigen land gelukkig kunnen zijn. - Verwekt kinderen; kinderen van drie jaren en daar beneden zullen vooral een kostbare schat voor de nieuwe orde van zaken blijken, daar zij nog niet bedorven zijn. - Denkt alléén aan het tegenwoordige genot; werpt het heden niet weg voor de toekomst, want de toekomst zal geheel anders wezen dan gij denkt. - Overweegt voorts, dat de verandering zeer spoedig kan plaats hebben. - Ten slotte, bekommert er u niet over, dat men het boek, waarin de ontdekking is medegedeeld, slecht geschreven zal vinden. Fourier beoogt niet den roem van een goed stilist te zijn. De stijl zij slecht, mits het onderwerp treffe. En nu: dat iemand oprijze en de proef met een ‘phalanx’ wage! Fourier wil aan dien edelen man, dien hij in zijn droomen oproept, de eer geven, om hem de goede verdeeling van de winst | |
[pagina 139]
| |
eener ‘phalanx’ tusschen de deelgenooten, volgens de inbrengst van het kapitaal, het talent en den arbeid van een ieder, duidelijk te makenGa naar voetnoot1). Dit nu was de inhoud van het boek van het jaar, 1808, getiteld: ‘Théorie des quatre mouvements et des destinées générales’. Fourier meende, na dit geweldige prospectus zijner ontdekking te hebben laten drukken, overal verbazing, zoo niet blijde ontzetting, te zullen bespeuren. Hij geloofde werkelijk, dat men zijn boek verslinden zou, dat de armen hun redder zouden prijzen, en dat de rijken hem hun landerijen ter beschikking zouden stellen, om de proef met het stelsel te nemen. - Helaas! niets van dat alles gebeurde. Het boek bleef op de muffe, bestoven planken der boekwinkels onopengesneden liggen. Een verslag in de ‘Gazette de France’, een feuilleton in den ‘Publiciste’, vestigden in December 1808 de aandacht op het boek - als was het dan maar alleen, zooals het artikel uit den ‘Publiciste’, om alles te bespotten - maar hierbij bleef het: men las het nietGa naar voetnoot2). Fourier zelf bleef intusschen zijn denkbeelden in zijn eigen brein nader uitwerken. Zijn leven ging vooreerst stil voorbij. In 1809 maakte hij een reis door Zwitserland, maar overigens bleef hij in Lyon wonen, De prefect te Lyon, de heer de Bondy, belastte hem dáár in 1811 met de keuring der lakenstoffen, die aan de militaire magazijnen moesten worden afgeleverdGa naar voetnoot3). Een verandering in zijn leven had plaats in 1812, toen zijn moeder in dat | |
[pagina 140]
| |
jaar te Besançon stierf. Die moeder had met zorg en angst haar zoon de loopbaan van wereld-hervormer zien ingaan, zij had haar verdriet daarover niet geheim gehouden; nu bij haar sterven deed zij echter haar zoon nog een grooten dienst: als erfstelling wist zij een jaarlijksche rente van 900 francs voor hem vast te leggen, te betalen door zijn drie zusters. Aan die moederlijke voorzorg heeft Fourier het te danken gehad, dat hij later geen broodsgebrek heeft gekend in dagen, toen hij zich met niets anders dan met het bewerken zijner theorie ophield. - Het tijdperk der ‘honderd dagen’ (de dagen die volgden op de terugkomst van Napoleon uit Elba), dat aan Saint-Simon een betrekking had bezorgd, verschafte, zonderling genoeg, ook een ambt aan Fourier. Door Napoleon was namelijk de baron Fourier tot prefect te Lyon benoemd, en deze plaatste zijn naamgenoot, den socialist, aan het hoofd van het bureau van statistiek van zijn administratieGa naar voetnoot1). Het spreekt van-zelf, dat Fourier dezen post verloor toen Napoleon te Waterloo viel. - In den winter van 1815 op 1816 verliet Fourier Lyon, en ging hij naar het departement de l'Ain, waar te Talissieu en te Belley de gezinnen van twee zijner zusters gevestigd waren. Eerst woonde hij te Talissieu bij de kinderen van zijn zwager Rubat, die lid der Législative was geweest en als onder-prefect was overleden; later (nadat hij met de Rubats ongenoegen had gekregen) was hij te Belley aan huis bij zijn andere zuster, mevrouw Parrat-Brillat. Te Belley, waar hij nu vijf jaren bleef, kon hij in volkomen rust al zijn sociale plannen uitspinnenGa naar voetnoot2). Den ganschen tijd was hij bezig nieuwe manuscripten te vervaardigen. De ‘cahiers’ van een nieuw, meer volledig werk stapelden zich boven zijn schrijftafel op. En ziedaar, terwijl hij dáár afgezonderd leefde, kreeg hij in 1816 zijn eersten leerling. Het was Just Muiron, geboren te Besançon, later bekend genoeg door zijn geschriften in de richting van Fourier. Hem was, terwijl hij op het punt stond van in een folterend scepticisme te vervallen, een verdwaald exemplaar van het boek: ‘Théorie des quatre mouvements’ in het jaar 1814 in handen gevallen. De lezing had hem heftig aangegrepen, en hij had al zijn best gedaan, om den schrijver op te sporen en hem de hand te drukken. Dit was niet gemakkelijk, daar het boek anoniem was uitgegeven, en de auteur als éénige aanwijzing had gegeven: zich te adresseeren aan den schrijver Charles, te Lyon. Niettemin wist Muiron al die moeielijkheden te boven te komen, en den naam en de woonplaats van den auteur uit te vorschen, aan wien hij nu in 1816 zijn instemming berichtte en inlichtingen vroeg over de eventueele verwerkelijking der grootsche plannen. | |
[pagina 141]
| |
Een gezette briefwisseling tusschen Fourier en Muiron volgde. Fourier deelde zijn voornemen mede, een breed en uitgebreid werk over zijn stelsel te schrijven. Trouwens hij had ingezien, dat hij zich vergist had, toen hij meende, dat alle menschen eensklaps tot zijn ideeën zich zouden bekeeren. Hij schreef daarom reeds in het jaar 1816 een nieuwe inleiding voor zijn boek: ‘Théorie des quatres mouvements’, in welk stuk hij de Franschen wilde overtuigen, dat zij zoo verkeerd hadden gedaan niet op zijn denkbeelden te letten, en dat ‘raillerie’ geen refutatie wasGa naar voetnoot1). Ten gevolge van de gevoerde briefwisseling ging Just Muiron in het jaar 1818 eenige maanden te Belley bij Fourier huizen. Muiron maakte zich sterk, om bij zijn vrienden en uit eigen hulpmiddelen de gelden te vinden, ten einde het nieuwe groote boek, waaraan Fourier bezig was, te drukken. De inhoud van dat boek was steeds meer en meer door Fourier doordacht. Voortredeneerende op de gegevens, die hij gesteld had, had hij in den kring van zijn eigen denkbeelden allerlei nieuwe combinatiën en analogieën gevonden. Hij was de reeks van zijn begrippen als een theorie der muziek of als een kleuren-leer gaan behandelen. Nieuwe gevallen werden daarop toegepast. In de jaren 1814 en 1817 had hij, naar hij meende, geheel nieuwe ontdekkingen gedaan over ‘le mode composé’; in 1819 geraakte hij tot een juister inzicht van wat hij ‘le mode simple’ noemdeGa naar voetnoot2), terwijl hij in datzelfde jaar 1819Ga naar voetnoot3) de stelling vond, dat de vier groepen (vriendschap, eerzucht, liefde en familie-zin) vatbaar zijn voor een opéénvolging van acht accoorden, en dat er dus als het ware in elk dier neigingen der menschen een schaal van juist berekende nuances van meer warmte of meer koelte, van uitbreiding of inkrimping, was waar te nemen. De rangschikking en bewerking van zijn denkbeelden vorderden. Op Muiron's aanraden besloot Fourier Besançon te kiezen als de plaats, waar het werk zou moeten worden gedrukt. Fourier vertoefde dan ook op het einde van December 1820 drie weken te Besançon, en wel bij zijn zuster aldaar, mevrouw Clerc, om alles met de drukkerij in orde te makenGa naar voetnoot4). De vriendschap tusschen Fourier en Muiron werd hoe langer hoe inniger. Alle mededeelingen en vragen en opmerkingen werden tusschen de twee vrienden steeds schriftelijk gewisseld, al waren zij bij elkander, want | |
[pagina 142]
| |
Muiron was allengs onherstelbaar doof gewordenGa naar voetnoot1). Doch dit werkte mede, om het groote nieuwe boek vollediger te maken. En de gegevens voor dat boek werden talrijker en talrijker. Fourier reisde van Besançon weder nader Belley, van Belley naar Besançon. In April 1821 nam hij verblijf in Besançon, en in het jaar 1822 verscheen eindelijk het nieuwe boek in twee dikke deelen, onder den titel: ‘Traité de l'association domestique-agricole ou attraction industrielle’. Fourier was 50 jaren oud. |
|