De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
Hoofdstuk III.
| |
[pagina 113]
| |
te schrijven, dat zij blind waren. Lichtte men het cataract van hun oogen en bracht men hen in het genot van den zuiveren zonneglans, dan zouden de menschen een gansch ander schouwspel van een mogelijk samenleven voor hun opgetogen blik zien verrijzen. Een tafereel van een hypothetische maatschappij, zóó gloeiend van kleur en wondervol van vormen, dat het ons aan visioenen uit Arabische nachtvertellingen doet denken. Volgens die hypothese zou in het heelal een universeele harmonie verwerkelijkt worden. Het leven en samenzijn der menschen op aarde zou in even regelmatige lijnen zich bewegen, als de wentelende kringen, die de sterren beschrijven in het firmament. En dat alles zou geschieden, wanneer alles en een ieder zijn eigenaardige bestemming volgde; een bestemming, die door de wet van attractie aan ieder werd aangewezen, en waarvoor geen zweem van uiterlijken dwang ooit behoefde aangewend te worden. Voor de menschen beteekende dit, dat men aan de verschillende hartstochten vrije speelruimte en vrij terrein gaf. Een ieder zou dan doen, werken en uitrichten datgene waartoe hartstocht, smaak, lust en neiging hem dreef, en zou door zijn aard gedreven worden zich in groepen te vereenigen met die medemenschen, die denzelfden hartstocht en smaak van arbeid hadden. Er zouden zich dus groepeeringen van gelijkgezinden vormen. Zoodra in een groep al de nuances van hartstocht van één tak van arbeid waren vereenigd, zou zij zich als progressieve serie in harmonieuse orde kunnen ontplooien en organiseeren. In zulk een serie zou dan de hartstocht zich nog vrijer en schooner kunnen ontwikkelen. Twaalf dozijnen dier serieën (ieder mensch kon lid van meer dan één serie zijn) waren voldoende, om alle hartstochten der menschen te omvatten en aan 't werk te stellen, en zouden nu een ‘phalanx’ vormen: het collectieve lichaam, waarin, door de inwerking der serieën op elkander, de menschen, vroolijk naar hun smaak werkende, het best hun bestemming vervulden. Op de aarde zouden geen steden en dorpen, maar overal paleizen voor ‘phalanxen’ oprijzen. De aarde zou dan niet meer het schouwspel leveren van onsamenhangenden arbeid en geïsoleerde huishoudens (want van blijvende huwelijken in onzen zin was verder geen sprake), maar al de op aarde harmonisch ingerichte ‘phalanxen’ zouden, met de in hun kring vervatte serieën, een gecombineerde, een sociëtaire orde vormen. De arbeid zou boeiend en aangenaam zijn, de associatie zou als bewegende spil het werk gemakkelijk doen vlotten, en het resultaat van het werk zou tusschen de deelgenooten, niet op domme gelijke wijze, maar naar gelang van het kapitaal, den arbeid en het talent, dat aangewend was, worden verdeeld. Fourier poogde nu, in zijn drogen, vormloozen stijl, deze geheel aan de werkelijkheid vreemde en zoo artificieel mogelijk gebouwde constructie voor onze verbeelding te stellen, en al de kracht van zijn geest besteedde hij, om die ééne gedachte telkens als een verleiding ons in 't brein te doen sluipen: als het ééns mogelijk ware.... |
|