IX.
Dit laatste echter was bijna overbodig. Want de gebeurtenissen van het Europa der negentiende eeuw, de dagen van 1830 en 1848, zouden meer dan voldoende de taak op zich nemen, om aan dezen man te herinneren. Zoo dikwijls de staatkundige vrede het best scheen verzekerd; zoo dikwijls de regeerende klasse, de ‘bourgeoisie’ en de liberale partij, zich verheugden in de uitwendige orde, die overal scheen te heerschen; zoo dikwijls de gezeten, bezittende standen van hun tevredenheid en voldoening over den voorspoed hunner zaken aan een of ander feestmaal vreugdevol uiting gaven, kwam er niet zelden, midden onder het gedruisch waarmede men zich opwond, op ééns een zekere stilte, de ware vroolijkheid vlotte niet meer, en een der aangezetenen wist dan te verhalen, dat op het Belsazars-feest der 19de eeuw, toen de vorsten der Heilige Alliantie zich verheugden aan den fonkelenden wijn, een onzichtbare hand op den muur de vlammende woorden had geschreven: ‘Wat wordt er van uw armen?’ - en hij behoefde niet verder uit te weiden, want een ieder (ten minste in Frankrijk) sprak het uit, dat de hand, die toen niet opgemerkt was, de hand was geweest van den graaf de Saint-Simon.
Dit is zeker: Saint-Simon had den van onweders zwaren hemel der 19de eeuw gezien. Hij heeft het signaal gesteld. Wat een Say zelfs niet vermoedde, begreep hij als stellige wetenschap. Hij wist, dat de ontwikkeling der maatschappij niet de voor alle arbeidende leden gunstige plooi aannam. Hij zag de crisis der eeuw naderen, als een luchtgevaarte dat, zwanger van vuur, tegen den wind opdrijft. Zijn verbeelding gaf aan die komende beroering geweldige afmetingen, doch tegelijk toonde zijn inzicht hem reeds de toekomst voor oogen, wanneer de crisis voorbij zou zijn.
In onze gedachten zien wij den ouden edelman, onachtzaam gekleed, op den zoom der negentiende-eeuwsche zee - dáár waar de golfslag dier woelende en gistende denkbeelden strijkt over het dorre strand - peinzend loopen. Hij ziet den orkaan opkomen, dien hij heeft voorspeld, en de verantwoordelijkheid nu van zich werpende, daar hij een ieder heeft gewaarschuwd, heft hij, trotsch het gevaar in de oogen ziende, de handen ten hemel, luid roepende: ‘Steekt op, stormen, die ik heb vooruitgezien; zwalpt los, regenvlagen; buldert voort, orkanen; rolt schuimend op, gij baren; ik heb mijn plicht gedaan; ik heb het noodsein gegeven; na dezen storm zal de zon weder lichten over de eeuwig wentelende en zwellende golven van den tijd; het paradijs op aarde zal opdagen’.