De socialisten: Personen en stelsels. Deel 2: De eerste dertig jaren der negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– AuteursrechtvrijIII.Hij zette zich dus weder aan 't werk. En in het jaar 1813 schreef hij twee groote manuscripten: ‘Mémoire sur la science de l'homme’, en ‘Travail sur la gravitation universelle’. Tot het doen drukken van die geschriften had hij geen geld. Hij zorgde dus, dat er zestig afschriften van werden gemaakt, en zond die afschriften aan de meest bekende geleerden. Zij zijn in 1859 voor het eerst door Saint-Simon's leerlingen gedrukt. Wij hebben allereerst te doen met de ‘Mémoire sur la science de l'homme’. Wederom is het een poging, zooals hij zelf verklaart, om mede te werken ten einde de Europeesche maatschappij te reorganiseeren, en alles tot vrede te brengen. Vergeten wij dan ook niet, dat, terwijl hij het schreef, de volken van Europa tegenover elkander in de wapenen stonden, dat het dreunen van 't kanon overal werd gehoord, en dat, na Napoleon's nederlaag in Rusland, thans alles deels op wankelen bodem stond, | |
[pagina 38]
| |
deels naar een nieuwen gezicht-einder streefde. In die dagen wilde Saint-Simon beproeven te arbeiden aan een reorganisatie van het godsdienstig, zedelijk en politiek systeem van Europa. Het scheen hem toe, dat dit het best kon geschieden door een nieuwe bewerking der wetenschap van den mensch, en wel in tweeledigen zin: in zooverre eerst het individu-mensch, in aansluiting vooral aan de studiën van Vicq d'Azyr (Bichat en Cabanis), en dan in de tweede plaats het menschelijk geslacht en zijn vooruitgang, in aansluiting aan het bekende werk van Condorcet, werd behandeld. Hij ontwierp daarvoor een volgens een vaste methode ingericht plan, waarbij de twee oogpunten (individu en soort) achteréénvolgens zouden worden beschouwd. Van de uitwerking van dat geleidelijk plan is echter niet veel gekomen. Zooals het geschrift dáár voor ons ligt, zijn de twee doeleinden telkens door elkander gewerkt, gevlochten en verward. Het zijn niet al te best samenhangende brokstukken. Alles beweegt zich in het voorhanden geschrift om twee hoofd-denkbeelden of gedachten. Allereerst deze: dat de studie van den mensch uit moet gaan van de fysiologie. In de tweede plaats, dat de daden van het menschelijk geslacht gehoorzamen aan de wet van ontwikkeling. Wat het eerste denkbeeld betreft, zoo wordt er met nadruk op gewezen, dat de fysiologie de éénige positieve grondslag voor de kennis van den mensch kon geven. De fysiologie is het middel, waardoor deze kennis afgeleid kan worden van het conjecturaal standpunt en tot een stellige wetenschap kan worden verheven. Saint-Simon erkent, dat hij reeds vóór 15 jaren dit door den geneesheer Burdin goed heeft hooren uitéénzetten. Deze wees er reeds op, dat, wanneer de fysiologie ten grondslag werd gelegd aan de wetenschap, de moraal een positieve wetenschap kon worden, omdat de weg der deugd dezelfde zou zijn als die van 't geluk; dat dàn ook de staatkunde een positieve kennis zou worden, daar al haar problemen als zoovele questies van hygiëne zouden kunnen worden behandeld; dat ook de wijsbegeerte en de godsdienst dàn positief zouden worden, terwijl dàn ook aan de geestelijkheid een goede positieve organisatie als aan een wetenschappelijk lichaam zou kunnen worden gegeven: de wijzen konden priesters zijn, want de godsdienst was toch in zekeren zin op elken trap slechts een vorm van de wetenschap van elk tijdvak. De fysiologen moesten dit alles ter harte nemen, gebruik makende van de algemeene verandering, nu alles sinds de 18de eeuw enkel op de natuurwetenschappen werd gevestigd. Trouwens volgens de zienswijze van Saint-Simon had de literatuur als zoodanig, als vooruitbrengend middel van beschaving, uitgediend en afgedaan; wat letterkunde heette, was volgens hem slechts een oppervlakkige wijze, om de gewichtige questies te behandelenGa naar voetnoot1). De kennis der natuur kon thans alléén tot resultaten leiden. De fysiologen zouden hier echter te kampen hebben met de mathematici, die steeds den voorrang vroegen, maar Saint- | |
[pagina 39]
| |
Simon sommeerde de mathematici den pas aan de fysiologen te laten, in een bladzijde die zeker tot de schoonste uit zijn werken behoortGa naar voetnoot1); een bladzijde, die aantoont met welk een passie hij deze zijn denkbeelden neêrschreef. Saint-Simon ging nu zelf een schets ontwerpen van de studie (op fysiologischen grondslag) van den mensch. Het uitgangs-punt was, dat de mensch van dezelfde natuur is als de dieren, en slechts door een betere organisatie van het lichaam zich boven de dieren heeft kunnen verheffen. Alles is bij de ontwikkeling van den mensch zeer langzaam gegaan, totdat de spraak was verkregen, en voorts het middel om door conventioneele teekens denkbeelden weêr te geven, dat is: de schrijfkunst was uitgevonden. Toen is alles reuzensnel vooruitgegaan. De mensch heeft daarbij gezorgd de dieren op lageren trap te houden en heeft storend op hun ontwikkeling ingewerkt. In het eerst was het onderscheid tusschen dier en mensch zeker niet groot. Saint-Simon beproeft hierbij op alle wijzen ons te overtuigen, dat onder de dieren, niet de aap, maar de bever de meeste trekken met den mensch gemeen heeft; een gelijkenis, die hij op natuurkundigen weg (gebruik makende van de denkbeelden van doctor Bougon) wil constateeren. Bij dit betoog bedient hij zich van berichten over waarnemingen op een kind, dat wild opgroeiend gevonden was (‘le sauvage d'Aveyron’) en welks opvoeding volgens hem helder had aangetoond, dat de mensch geen aangeboren denkbeelden van godsdienst hadGa naar voetnoot2). Hand aan hand met de ontwikkeling van den mensch (individu) | |
[pagina 40]
| |
volgens fysiologische methode, ging nu bij Saint-Simon een schets der ontwikkeling van het menschelijk geslacht op het voetspoor van Condorcet's studie. De oplettende lezer zal hier reeds veel herhalingen vinden uit de ‘Introduction aux travaux scientifiques du XIXme siècle’, gelijk in het algemeen Saint-Simon zijn denkbeelden telkens in zijn verschillende boeken als overschrijft. Bij de twaalf reeksen of seriën, die hij opsomt, bekleedt een groote plaats: de ontwikkelings-theorie toegepast op den godsdienst: - de positie der Egyptenaren, die het dualisme aannemen van een godsdienst voor de geleerden en voor het volk: - de bewondering voor Socrates, den grootsten man die ooit geleefd heeftGa naar voetnoot1), die de methode a priori (door Plato later alleen gevolgd), en de methode a posteriori (door Aristoteles later enkel opgegaan) verbindt en weet samen te voegen: - de studie over de Romeinen, die hij zeer goed op één lijn plaatst met de EngelschenGa naar voetnoot2): - de vergelijking van de negentiende eeuw met den tijd van het Romeinsche keizerschap, toen ook het oude stelsel van levensbeschouwing en godsdienst plaats ging maken voor een nieuw: - de waardeering der Middeleeuwen (een denkbeeld dat hij ook bij Oelsner vindt): - en de op den-vóórgrond-stelling der verdiensten van de Arabieren voor de wetenschappen. De toekomst is nu, dat het geheele stelsel onzer kennis zal worden georganiseerd en gegrondvest op het geloof, dat het heelal bestuurd wordt door een enkele vaste wet. Alle systemen van toepassing, als van religie, van politiek, van moraal en van burgerlijk recht, zullen in overeenstemming moeten worden gebracht met het nieuwe stelsel van kennis. De geheele maatschappij zal zóó worden georganiseerd. En die geweldige verandering is niet ver meer af. Want politieke en wetenschappelijke omwentelingen wisselen elkander beurtelings af. Inderdaad was de staatkundige beroering op handen. Het was December 1813 geworden, en Napoleon, wiens legers geslagen waren, bereidde zich nu voor tot een laatste worsteling. Een nieuwe crisis brak aan. Saint-Simon meende verder en scherper te zien dan zijne tijdgenooten, en was vast overtuigd, dat de eigenlijke oorzaak der crisis van Europa dieper moest gezocht worden dan in de gebeurtenissen van den dag. Zij lag in het onsamenhangende der algemeene ideeën. Wanneer er een vaste theorie was, geëvenredigd aan den toestand der denkwijzen, zou alles tot de orde terugkeeren. De oude theorie had vroeger in de Middeleeuwen de éénheid wel bewerkt in wetenschap, godsdienst en politiek: - de nieuwe moest het ook doen. En die nieuwe theorie, welke den oorlog op elk gebied zou doen eindigen, was de wet | |
[pagina 41]
| |
der zwaartekracht; wet van God, ja God zelfGa naar voetnoot1). Bij de snelle door rukwinden voortgedreven wenteling der gebeurtenissen, haastte zich Saint-Simon dat denkbeeld neêr te schrijven in een manuscript, dat hij, op dezelfde wijze als de ‘Mémoire sur la science de l'homme’, in afschrift aan de geleerden wilde doen toekomen. Hij maakte geweldigen spoed zijn gedachten op papier te zetten, en vandaar misschien dat dit nieuwe manuscript er zoo zonderling en schetsachtig verward uitziet, terwijl de herhalingen van het vroeger betoogde ons telkens vervelen. Hij noemde zijn geschrift: ‘Travail sur la gravitation universelle’. Het zou 't betoog bevatten, hoe het heelal in elk opzicht aan die wet der zwaartekracht was onderworpen. Het resultaat van die kennis zou dan leiden tot een reorganisatie van de Europeesche maatschappij door middel van een algemeene instelling, die wetenschappelijk en religieus kon zijn, maar die dadelijk een positieve politieke werking zou hebben, in zooverre een breidel aan de eerzucht der volken en der vorsten zou opgelegd worden. Saint-Simon rekende er op, dat, wanneer Frankrijk en Napoleon die wet verstonden en overwogen, zij er het gevolg uit zouden moeten afleiden, dat Frankrijk binnen zijn eigen grenzen zich zou dienen terug te trekken, begrijpende, dat al de inmenging met de zaken van anderen voor Frankrijk moest ophouden. Wederkeerig zou de groote antagonist van Frankrijk, namelijk Engeland, ook zijn aanmatiging, om ter zee een volkomen en uitsluitende heerschappij te voeren, moeten opgeven. Dit laatste moet, volgens Saint-Simon, zóó noodwendig uit zijn betoog volgen, dat toen hij van Cambacérès den raad kreeg, een afschrift van zijn opstel onmiddellijk aan den keizer toe te zenden hij, ten einde de aandacht van Napoleon te trekken, dezen tweeden titel aan zijn geschrift gaf: ‘Moyen de forcer les Anglais à reconnaître l'indépendance des pavillons’. Onder dezen titel werd het dan ook opgedragen aan Napoleon en aangeboden aan den Senaat, aan den Staatsraad en aan de drie eerste klassen van het Instituut. In de opdracht aan Napoleon wordt den keizer bepaald nog op 't hart gedrukt, het protectoraat over het Rijnverbond te laten varen, Italië te ontruimen, de vrijheid aan Holland terug te geven, en zich niet meer met Spanje te bemoeien. - Het betoog van het geschrift zelf sloot zich geheel bij de memorie aan over de wetenschap van den mensch. Enkele fragmenten van het met rukken en stooten voortgaande geschrift zijn niet onbelangrijk. Betrekkelijk schoon is zelfs een overzicht der filosofie, dat in den vorm van een toespraak van Socrates aan zijn leerlingen is ingekleed, maar dat ongelukkig ook niet geheel is afgewerkt. Voorts verdient opmerking de flinke opvatting der historie. Hij wijst zoo duidelijk aan, dat zijn tijdgenooten van de geschiedenis weinig begrepen, daar zij de Middeleeuwen, het tijdperk van wording en organiseering bij uitnemendheld, als de donkere eeuwen der barbaarschheid beschouwden. ‘Geschiedenis is volgens een ieder (zoo vervolgde | |
[pagina 42]
| |
hij) het breviarium der koningen. Gaat men af op de wijze, waarop de koningen regeeren, dan ziet men wel, dat dit breviarium niets deugt. De geschiedenis is nog gewikkeld in de zwachtels der eerste kindsheid.’ Alles is, zoo gaat hij voort, in die historische voorstelling even vaag en nevelachtigGa naar voetnoot1). Van de groote Middeleeuwsche daad der onderscheiding en afscheiding van een wereldlijke en geestelijke macht - verdeeling die door Charlemagne werd begonnen - schijnt men niets meer te begrijpen. Toch moet de nieuwe theorie, het positieve stelsel, wederom iets dergelijks onder andere vormen tot stand brengen. Uitwerkende het denkbeeld, dat zoowel de zedelijke als de natuur-wetenschap, ja alle kennis, rust op de wet der zwaartekracht, moeten de geleerden zelven, als geestelijke macht bij uitnemendheid, de leiding van de wereld op zich nemen; het geleerdste lichaam moet de priesterlijke functie vervullen, en de nieuwe paus van zulk een nieuwe wereldorde, priester van positieve kennis, zal het tijdperk van den oorlog sluiten, en dat van den vrede inwijden; de anarchie zal ophouden. Saint-Simon was zóó arm, toen hij deze denkbeelden aan de wereld wilde mededeelen, dat van het drukken van zijn stukken geen sprake kon zijn. Hij zond dus slechts afschriften aan enkele geleerden en anderen, met begeleidende brieven, waarin hij onbewimpeld zijne armoede blootlegde en ter wille van zijn grootsch doel hulp vroeg. ‘Red mij - zoo lezen wij in een dier brieven - mijn toestand veroorlooft mij niet, om mijn gedachten in den passenden vorm aan te bieden, maar de waarde mijner ontdekking is onafhankelijk van de wijze van aanbieding .... Sedert twee weken eet ik droog brood en drink ik water; ik werk in een kamer waar niet gestookt wordt, en ik heb reeds enkele kleedingstukken moeten verkoopen, om de afschriften van mijn opstellen te betalen.’ Doch dat alles kon de fierheid en veerkracht van zijn geest niet breken. Trouwens hij dacht niet om zich zelven: hij leefde slechts in de ideeën, die hij meende gevonden te hebben, en die de oplossing en bevrediging der om hem heên zich bewegende en woelende wanorde zouden bewerken. En het was een tijdstip van crisis. Napoleon viel, en de Bourbons kwamen in Frankrijk terug. Den 20sten April 1814 verliet de keizer Fontainebleau om zich naar Elba te begeven, en den 24sten April landde Lodewijk XVIII te Calais. Wel is waar had Saint-Simon in Napoleon steeds den man gezien, die de bandeloosheid der revolutie had gebreideld, en die de nieuwere beweging in een vasten koers kon houden en leiden, doch hij was niet in een stemming, om veel tijd te verspillen met spijtige herdenking van het verleden. Ook in de terugkomst der Bourbons waren lichtpunten te vinden. Hun herstelling beteekende in allen geval vrede voor Europa, en vrede was de eerste voorwaarde tot reorganisatie der geheele maatschappij. | |
[pagina 43]
| |
Terwijl het Congres van Weenen vergaderde, om officieel Europa te regelen en tot orde te brengen, ging ook Saint-Simon daarvoor aan 't werk op zijn manier. Hij had bij dien arbeid een kostbare hulp gekregen. De jonge Augustin Thierry, die later de beste geschiedschrijver van Frankrijk zou worden, had het geschrift ‘Mémoire sur la science de l'homme’ gelezen; hij was 19 jaar en Saint-Simon's formuleeringen over de ontwikkeling en den vooruitgaanden loop van het menschelijk geslacht hadden hem verbazend getroffen. Weldra, in Januari 1814, had hij zich bij Saint-Simon als secretaris aangesloten, en was hij werkzaam de denkbeelden van zijn meester den vorm te geven, die ze ook voor mannen der wereld, en niet enkel voor geleerden, genietbaar zou maken. In het begin wilde Augustin Thierry zijn naam nog niet aan het gezamenlijk werk verbinden, doch hij overwon zijn schroom, en toen Saint-Simon, met zijn hulp, gereed was gekomen met een brochure over Europa's reorganisatie in verband met het Congres van Weenen, verscheen dat geschrift in October 1814 onder den titel: ‘De la réorganisation de la société Européenne, par M. le Comte de Saint-Simon et par M.A. Thierry, son élève’. Dit werkje had een zeker succes: het was - dank zij misschien de zorgen van Augustin Thierry - geleidelijker en gemakkelijker geschreven dan de voorgaande opstellen. Daarbij was het een eerste toepassing der algemeene denkbeelden, der zoogenaamde positieve filosofie, op concrete toestanden. De politie van Lodewijk XVIII bemoeide er zich zelfs mede, en wilde de uitgave nog beletten, toen het reeds te laat was. Op een tweede editie, in November 1814, werd de censuur toegepast, en vele veranderingen en verminkingen waren het gevolg. Kortom, de aandacht viel er op. En de inhoud was het waard. - Het betoog kwam namelijk op het volgende neder. - Saint-Simon begon met te stellen, dat de negentiende eeuw moest organiseeren, gelijk het de taak der achttiende eeuw was geweest kritiek uit te oefenen. Het Congres van Weenen was thans aan die taak der organisatie bezig, maar dat Congres zou niet gereed komen, want bij elk der mogendheden, die dáár vertegenwoordigd waren, stond het particulier belang op den vóórgrond; nergens was het algemeen belang te vinden. En toch was een organisatie uit 't oogpunt van het algemeen belang noodig, gelijk Europa zulk een toestand eens gekend had in de zoo dikwijls miskende Middeleeuwen. Sinds die Middeleeuwen had men als algemeen begrip het stelsel van het staatkundig evenwicht aangenomen, doch uit den aard der zaak had dit tot niets anders geleid dan tot oorlogen. Twee mannen hadden door stoute concepties reeds toen een algemeen plan willen verwerkelijken: Hendrik IV en de abt de Saint-Pierre. Maar geen van beiden had iets kunnen uitrichten, en het systeem van den eeuwigen vrede, dat van de Saint-Pierre, leed daarenboven aan verschillende fouten, van welke de voornaamste was, dat men het voorhandene, samengesteld uit overblijfselen der feodaliteit, geheel en al liet voortbestaan. Er moest iets beters ontworpen worden. - Dat betere | |
[pagina 44]
| |
moest zich natuurlijk aansluiten aan het begrip van den besten regeerings-vorm. Als criterium van zulk een éénig goeden regeerings-vorm gold voor Saint-Simon deze voorwaarde: dat onder zulk een regeerings-vorm elke questie van openbaar belang achtereenvolgens a priori (synthetisch) en a posteriori (analytisch) werd onderzocht en behandeld. Dit nu was alleen mogelijk en verwezenlijkt in het Engelsche parlementaire stelsel, waar voor het onderzoek a priori en het onderzoek a posteriori afzonderlijke en goed onderscheiden politieke machten waren gevestigd. De koning vertegenwoordigde dáár het hooge oogpunt: het behandelen der zaken a priori. Het huis der gemeenten ging alles na uit het oogpunt der locale belangen, onderzocht de zaken a posteriori. En het huis der pairs was werkzaam als moderateur (middelaar) tusschen die machten. Daarbij waren dan maatregelen genomen tegen het eventueele kwaad, dat de machtige koning het systeem op zijn grondslagen kon doen wankelen, door de verdeeling der koninklijke uitvoerende autoriteiten in twee deelen: den koning zelven en de verantwoordelijke ministers. - Was men het hierover eens: over het nut van een algemeen beginsel in Europa, en over de voorkeur, die het parlementaire stelsel als regeerings-vorm verdiende, dan was het gemakkelijk de slotsom van Saint-Simon te begrijpen. Zijn plan kwam hierop neder, dat elke Europeesche Staat een eigen parlement moest bezitten, en dat al die parlementen boven zich zouden hebben een algemeen Europeesch parlement, nevens een Europeeschen koning. - Hoe moest nu dit Europeesch parlement worden ingericht en vastgesteld? Op de volgende wijze. Het moest bestaan uit twee kamers: dat der gemeenten en der pairs. Ieder millioen menschen in Europa, dat lezen en schrijven kon, zou voor de kamer der gemeenten van het groot Europeesch parlement een koopman, een geleerde, een magistraat en een administrateur benoemen. Uitgaande van de berekening, dat er in Europa 60 millioen menschen waren, die lezen en schrijven konden, zou men dadelijk 240 leden hebben, leder lid van die kamer zou voor 10 jaar gekozen moeten worden, en ten minste 25,000 francs aan rente in grondeigendom moeten hebben. Doch nevens die vermogende mannen, die het element der stabiliteit zouden vormen, zouden bij elke nieuwe verkiezing uit de niet-vermogenden 20 leden, gekozen uit de bekwaamste geleerden, kooplieden, magistraten, en administrateuren, in de kamer der Europeesche gemeenten worden toegelaten, en door die toelating een dotatie van 25,000 francs rente aan grondeigendom verkrijgen. - Wat de pairs in het Europeesche parlement betreft, dezen zouden door den Europeeschen koning moeten worden benoemd uit de allerrijksten van Europa. Ieder Europeesch pair zou 500,000 francs aan rente in grondeigendom moeten bezitten. Het pairschap zou erfelijk zijn. En ook hier zouden weder 20 pairs kunnen worden toegelaten en gedoteerd uit de mannen of afstammelingen van mannen, die in de wetenschap, industrie, magistratuur of administratie de nuttigste zaken voor de Europeesche maatschappij zouden hebben verricht. - Over den Europeeschen koning, | |
[pagina 45]
| |
wiens betrekking erfelijk zou moeten zijn, kon hij nog niet spreken. - Daarentegen werd wel omschreven de bevoegdheid en de werkkring van het Europeesch parlement. Het algemeen Europeesch parlement zou elke questie van algemeen belang voor de Europeesche maatschappij behandelen. Het zou de éénige rechter zijn van alle twistpunten, die tusschen de gouvernementen konden oprijzen. Indien een gedeelte der Europeesche bevolking, dat onderworpen was aan eenige regeering, een afzonderlijke natie wilde vormen, of onder de jurisdictie van een ander gouvernement wilde komen, zou het Europeesch parlement daarover beslissen, en die beslissing zou niet het belang der gouvernementen, maar der volken op 't oog hebben. Het Europeesch parlement zou een stad en haar grondgebied als souverein bezitten. Het zou de macht moeten hebben, alle noodige belastingen op de confederatie te heffen. Zijn taak zou bestaan in het ondernemen en leiden van groote werken van openbaar nut voor de Europeesche maatschappij, bij voorbeeld kanalen te doen graven, die den Rijn met den Donau en den Rijn met de Oostzee zouden verbinden; hand aan hand zou daarmede gaan het bewoonbaar maken van geheel den aardbol op dezelfde wijze als nu Europa was ingericht. Verder zou dat parlement het openbaar onderwijs in geheel Europa onder zijn bestuur en toezicht nemen. Het zou eindelijk een wetboek der zedeleer, gesplitst in voorschriften voor het algemeen, voor elke natie en voor het individu, laten ontwerpen, om zulk een ‘code’ aan geheel Europa te doen inprenten. Het Europeesche parlement zou volkomen vrijheid van geweten en de vrije uitoefening van alle godsdiensten veroorloven, maar het zou de godsdiensten, die strijdig waren met het door hen ontworpen wetboek der zedeleer, verbieden. Zóó zou de gemeenschap der Europeesche maatschappij gewaarborgd wezenGa naar voetnoot1). Hoe dit alles nu te bewerkstelligen? Hoe te beginnen? Saint-Simon meende, dat alles uitvoerbaar was, indien Engeland en Frankrijk een aanvang met 't werk maakten. In die Staten was het parlementair stelsel gevestigd, en als zij het gingen doorzetten, zouden zij de andere landen wel tot zich trekken. Er zou op die wijze alvast een Anglo-Fransch parlement tot stand komen, in welk parlement Saint-Simon aan Engeland het overwicht en de voogdij wilde geven - door het toekennen van slechts een derde deel der afgevaardigden aan Frankrijk en van twee derde aan Engeland - wijl Frankrijk nog zoo zwak was in de praktijk van de parlementaire politiek. Saint-Simon ging nu betoogen, dat het in het belang èn van Engeland èn van Frankrijk was, om zich langs die manier op innige wijze staatkundig te verbinden. Het was in het belang van Engeland, omdat Engeland niettegenstaande haar oogenschijnlijk groote macht, toch | |
[pagina 46]
| |
ook zwakke punten had, b.v. in haar staats-schuldGa naar voetnoot1), en dus ook wel een steun noodig kon hebben. Voor Frankrijk was echter die steun haast nog meer noodig, want het parlementaire stelsel was dáár wel de vrucht der geschiedenis, maar de revolutie in Frankrijk was in haar verloop te vergelijken met de ontwikkeling van den revolutie-tijd in Engeland. Het laatste tijdperk der Engelsche revolutie was geweest de verdrijving der Stuarts in 1688, en als men niet veel beleid gebruikte, zou Frankrijk de catastrofe moeten verduren der wederverjaging der Bourbons. Elementen van brandstof voor zulk een nieuwe revolutie, die in Frankrijk weder alles op losse schroeven zou zetten, waren er genoeg in het land: de grieven der militaire partij, de wrevel wegens terugzetting van zoo velen, die in de vorige tijdperken in aanzien waren, de algemeene teruggang in handel en bedrijf, de smart wegens politieke vernedering bij den vrede. En toch moest het doel van ieder vaderlander zijn, een nieuwe revolutie aan Frankrijk te besparen. Door het leunen op Engeland zou dat laatste mogelijk wezen. Frankrijk zou te zamen met Engeland een eerste rol gaan spelen. Engeland zou dat ook willen, omdat Frankrijk nu het gelijke deel in haar staats-schuld zou nemen, want de Engelsche staats-schuld was, wel beschouwd, het gevolg der pogingen, die gedaan waren, om aan geheel Europa de vrijheid te bezorgen. - En ziedaar tevens het middel, om, als Engeland en Frankrijk eens verbonden waren, die beide landen te bewegen haar verbond uit te breiden. Elk vrij volk dat toetrad, om ook de voordeden van het verbond te genieten, zou toch ook haar deel in die groote staats-schuld moeten nemen. Het zou dus in het belang der Anglo-Fransche confederatie wezen, om met al haar macht de reorganisatie van Europa gemakkelijker te makenGa naar voetnoot2). Eigenbelang en belang van anderen vloeiden hier samen. Trouwens men is slechts waarlijk gelukkig, wanneer men zijn geluk zoekt in het geluk van een ander. Opmerkelijk genoeg gaat nu Saint-Simon betoogen, hoe het vooral voor Duitschland van voordeel zou zijn, zich bij de nieuwe organisatie aan te sluiten. Dit land is tot nu toe het allerslechtst ge- | |
[pagina 47]
| |
regeerd, maar wint het boven andere landen oneindig in karakter, wetenschap en filosofie. De menschelijke persoonlijkheid staat er hoog; men vraagt er niet als in Engeland: ‘hoeveel is de man waard?’ om uit te drukken, hoeveel geld hij bezit. De verdienste wordt niet berekend naar den rijkdom. Men moet dat land helpen zich te organiseerenGa naar voetnoot1). Een verdeeld Duitschland is de speelbal van de geheele wereld; slechts door vereeniging en éénheid kan Duitschland machtig worden. Het eerste werk van het Anglo-Fransche parlement moet dus wezen, om de reorganisatie van Duitschland te bevorderenGa naar voetnoot2). Aldus moet in gansch Europa het algemeen, niet het particulier belang wegen. Dan zullen de rampen verminderen, de troebelen tot rust komen, de oorlogs-vlammen van-zelf uitdooven. Daarheen moeten wij zonder ophouden streven. ‘De verbeelding der dichters heeft de gouden eeuw aan den dageraad van het menschelijk geslacht doen oprijzen, te midden van de onwetendheid en ruwheid der eerste tijden; men had beter gedaan dáár de ijzeren eeuw te plaatsen. De gouden eeuw van het menschelijk geslacht is niet achter ons, zij is vóór ons: zij bestaat in de volmaking der maatschappelijke orde: onze vaderen hebben ze niet gezien, onze kinderen zullen er eenmaal komen, onze taak is het, hun den weg te banen’. Zóó sprak Saint-Simon te midden der beroeringen van Europa. Hij zond zijn schets van reorganisatie van Europa ook aan keizer Alexander van Rusland, die bezig was een gansch ander plan voor Europa te ontwerpen, dat echter ook van algemeene, vage, en zeer mystieke gedachten uitging, en in dien zin niet zoo ver van Saint-Simon's denkbeelden afstaat: wij bedoelen het ontwerp der Heilige AlliantieGa naar voetnoot3). Inmiddels, terwijl Saint-Simon nog zijn best deed om den toestand van Frankrijk, zooals die onder de Bourbons zich begon te ontwikkelen, te helpen bevestigen, door de brochure: ‘Brief over de vestiging van een partij der oppositie’, door het ‘Ontwerp van een associatie der eigenaars van de nationale domeinen’, en door het prospectus van een vervolgwerk dat hij wilde uitgeven in het belang van die laatste eigenaarsGa naar voetnoot4), terwijl hij zoo arbeidde, kwam | |
[pagina 48]
| |
daar plotseling 1 Maart 1815 Napoleon in het land terug, was de keizer 20 Maart te Parijs, en waren 19 Maart de Bourbons gevloden. Men kan zien, dat Saint-Simon heftig ontstelde. Hij gaf den 15den Maart 1815 nog een ‘geloofsbelijdenis’ in het licht, vier bladzijden druks, waarin hij op den vóórgrond zette, dat Napoleon, die daar terugkwam, al beloofde hij nu onbepaalde vrijheid, uit den aard der zaak een tyran moest zijn van het ras der Cromwells. Napoleon zou zeker nu de constitutie omverwerpen, en de eerste wensch van ieder Franschman moest zijn, dat Frankrijk vrij zou wezen, de tweede, dat het langen tijd vrij zou weten te blijven, en de derde dat het vrij onder de Bourbons mocht zijnGa naar voetnoot1). Men moest zich dus aan Lodewijk XVIII houden, en Napoleon afwijzen, omdat de Franschen in hun koning hun parlementaire constitutie verdedigden. - Het was echter reeds te laat. De keizer besteeg ongehinderd de trappen der Tuileriën, en de omgeving, die hij zich koos, toonde aan, dat werkelijk Napoleon een proef met de vrijheid wilde nemen. Carnot, wellicht de edelste zoon van het republikeinsche Frankrijk, van wien Niebuhr, hoe hemelsbreed deze ook in politieke inzichten met hem verschilde, later verklaarde: ‘wanneer mij op de wijde wereld niets was overgebleven dan een stuk brood, zou ik er trotsch op zijn, dit met Carnot te mogen deelenGa naar voetnoot2), - Carnot werd tot minister van binnenlandsche zaken benoemd. De nieuwe minister deed iets waaraan niemand scheen te denken: hij wilde Saint-Simon uit zijn armoede redden, en benoemde hem 15 April 1815 tot onder-bibliothecaris van de boekerij van het Arsenaal. Doch al beteekende het gouvernement der ‘honderd dagen’ voor Saint-Simon dus een weldaad, hij-zelf was niet gezind zijn onafhankelijkheid prijs te geven. Blijkbaar kon hij niet meer gelooven aan het vroeger zoo warm gekoesterde denkbeeld, dat Napoleon de hand was, die naar den vooruitgang wees: hij bleef in de lijn der gedachten, geteekend in zijn boekje over de reorganisatie van de Europeesche maatschappij: hij ging zich bezighouden met een altijd nog mogelijke vredige ontwikkeling van Frankrijks toestand. Frankrijk nu was door Napoleon op het Mei-veld geroepen, om zich uit te spreken over de nieuwe constitutie van den ‘Acte Additionnel’. Bij het naderen van dien gewichtigen dag gaf Saint-Simon 1815 zijn brochure uit: ‘Opinion sur les mesures à prendre contre la coalition de | |
[pagina 49]
| |
1815, par H. Saint-Simon et A. Thierry.’ In die brochure ontwikkelde hij, dat Frankrijk thans geen andere gedachte hebben moest, dan een vast verbond met Engeland. De Fransche natie zelve moest op het Mei-veld een verklaring doen, dat zij dit wenschte. Zij moest zich als het ware abstraheeren van het gouvernement dat zij had, want inderdaad was dat gouvernement in zekeren zin in staat van schorsing, totdat de nieuwe grondwet, de ‘acte additionnel’ was aangenomen. Zulk een verbond met Engeland was het éénige redmiddel tegen de coalitie van Europa: Engeland was de éénig mogelijke bondgenoot, sinds noch Oostenrijk (de Staat van ‘l'ancien régime’ die Italië onderdrukte), noch Rusland (het rijk der verovering), noch Pruisen (de voor de Napoleons haat-dragende Staat) ooit bondgenooten van Frankrijk konden worden. Maar zulk eene alliantie met Engeland was ook voor Frankrijk een materieele en zedelijke steun; een opvoeding in politiek en in rechts-overtuiging. De Fransche natie moest dus op 't Mei-veld uitspreken, dat zij Engeland als haar natuurlijken bondgenoot beschouwde, en - ten einde Engeland gerust te stellen, dat de weg der verovering en van den oorlog door Frankrijk werd afgezworen - verklaren, dat geen vergrooting van grondgebied, dan onder de bepaling, dat de toegevoegde onderdanen zulks bepaald wilden, ooit meer kon plaats hebbenGa naar voetnoot1). Doch Napoleon wist te goed, dat dit thans altemaal illusiën waren. Hij vloog met de legers achter zich naar Waterloo, om dáár alles te verliezen. De Bourbons keerden terug. Aan Saint-Simon werd de post van onder-bibliothecaris ontnomen. Arm en vergeten zou hij onder de Restauratie - gedurende tien jaren - zijn werk gaan voortzetten. |
|