De socialisten: Personen en stelsels. Deel 1: Het socialisme vóór de negentiende eeuw
(1875-1897)–H.P.G. Quack– Auteursrechtvrij
[pagina 125]
| |
Hoofdstuk VII.
| |
[pagina 126]
| |
ook het Calvinisme sterk tegen de Wederdoopers: gelijk bij ons te lande het Calvinisme, in haar verbeterde confessie van het jaar 1566, openlijk haar afschuw van die Wederdoopers uitsprak. Tot nog toe waren de Calvinisten door de andere partijen altijd op één lijn met deze geestdrijvers geplaatst: het was noodig nu bepaald het onderscheid te constateerenGa naar voetnoot1). En het Calvinisme ontwikkelde zich nu in al zijn scherpte. De Luthersche kerk was in haar beste opvatting slechts een instelling tot het leeren en behouden van het geloof; de Calvinistische Kerk was een organisatie der geloovigenGa naar voetnoot2). De Calvinisten hechtten dan ook in 't begin veel minder aan een geloofs-belijdenis dan de Lutherschen. Terwijl Luthersche theologen weldra gingen twisten over allerlei spitsvondige godgeleerdheid, vlamden de Calvinistische predikanten in onstuimigen ijver op om de geordende gemeente der geloovigen te vestigen. En alles werd in die gemeente zoo democratisch mogelijk ingericht. De Luthersche prediker ontleende zijn aanstelling of werkkring aan de overheid: de Calvinistische leeraar aan zijn gemeente. De voorlezer was dan ook bij de laatste meestal plaatsvervanger van den predikant. Geen hiërarchie hoegenaamd was er in de Calvijnsche kerkorde: van hooger of lager geplaatsten geen sprake: de wetgevende macht en het oppertoezicht werd alleen uitgeoefend door een synode, uit op gelijken rang gestelde afgevaardigden van alle gemeenten bestaande. Voorts was elke gemeente - en dit was het hoofdbeginsel der Calvinisten - een gemeente van uitverkorenen. Het was God zelf, die in zijne voorbeschikking dezen had uitgekozen, en genen had verworpen. En die aan uitverkiezing geloofde, wist, dat hij tot iets uitverkoren was, een roeping had, waarvoor desnoods het liefste ten offer moest gebracht worden: een roeping die hij echter zou kunnen volbrengen, wijl God de souverein was, die er hem toe riep. Men aarzelde dus niet, wikte en woog niet, maar sloeg de hand aan 't werk en arbeidde. En al die Calvinisten en hun gemeenten begonnen te arbeiden aan hetgeen zij hun taak achtten. De vertegenwoordiging van zulk een gemeente, het consistorie, werd een bepaalde macht. Terwijl de Lutherschen meestal rustige, vreedzame lieden waren, zeiden de Calvinisten de gehoorzaamheid aan den koning of vorst op, wanneer die den godsdienst vervolgde; zij wierpen dan tegen de regeering - zooals dat in ons land geschiedde - hun democratische consistoriën op. De laatste in tijds-orde was het Calvinisme, volgens de juiste uitdrukking van Bakhuizen van den Brink, de hoogste ontwikkelings-vorm van het godsdienstig staatkundig beginsel der HervormingGa naar voetnoot3). | |
[pagina 127]
| |
Het waren de Franschen, het volk der organisatie, die dit Calvinisme hadden uitgewerkt en verbreid. In Genève was het tot een staat geworden. In de Fransche godsdienstoorlogen uitte het zich als strijdvoerende mogendheid. De mannen die het aldus rondbrachten, waren allen heftige lieden, die 't woord van Calvijn tot het hunne maakten: ‘een hond blaft, als zijn meester wordt aangegrepen, en ik zou zwijgen, als ik de waarheid Gods aangerand zie!’ Zij waren dan ook veel feller tegen de Catholieken dan de Lutheranen ooit bedoeld hadden. De bespraakte, vlugge, stoutmoedige, rustelooze predikers uit Frankrijk wonnen het in vele landen van de eerlijke, zwaarmoedige, spitsburgerlijke Duitschers. Zij hadden juist de eigenschappen voor het maken van propaganda. Ik noem alleen een Guy de Brès. In ons land, waar de Wederdooperij zooveel wortelen had gehad, vestigde het Calvinisme zich voor goedGa naar voetnoot1). In Duitschland won het enkele vaste bolwerken, zelfs tegenover het Lutheranisme. De Pfalz werd weldra Calvinistisch: en van nu af aan ziet men in Duitschland een antagonisme van Saksen - dat 't middelpunt werd van 't Luther-sche geloof, 't welk op de Augsburgsche Confessie bleef steunen - en van de Pfalz, waar de Calvinisten werden geholpen, en later als geloofs-programma de Heidelbergsche Catechismus werd aangenomen. Uit dit antagonisme der Lutherschen en Calvinisten in Duitschland is veel te verklaren: het huwelijk van Willem van Oranje met Anna van Saksen, toen Oranje de Duitsche Hervormden in de zaak van de Nederlanden wilde betrekken: het voortgaan der tegenhervorming, wijl de twee takken der Hervorming steeds elkander bestreden: en de slimme overgang van den keurvorst van Brandenburg in 1612 tot de Calvinistische leer, omdat Saksen Luthersch bleefGa naar voetnoot2). Doch voor goed vestigde zich het Calvinisme ook in Schotland, sinds Knox er zijn strijd met Maria Stuart voerde: het werd dáár een steile theocratie, rustende op het begrip der eeuwige verkiezing of verdoeming, zonder eenig gevoel van vreugde: en van uit Schotland begon nu de inwerking van dat Calvinisme op Engeland: het riep de Puriteinen op.
In dat Engeland was in de 16e eeuw de Hervorming op geheel eigenaardige wijze ingevoerdGa naar voetnoot3). De koning, Hendrik VIII, had zich van Rome afgescheiden en een soort van transactie in zijn rijk tot stand gebracht tusschen de Catholieke en Protestantsche Kerk. Die transactie werd een stevige organisatie onder Elisabeth en Jacobus I. Onder den opvolger van Jacobus I, koning Karel I, die in het jaar 1625 den troon beklom, werd de transactie | |
[pagina 128]
| |
gehandhaafd met geringe overhelling tot de Roomsch-Catholieke beginselen. Tegen die zijwaartsche wending, die buiging tot Catholieke leerstellingen en inrichting, begon zich echter meer en meer het zuiver Protestantsche element in Engeland en Schotland te verzetten. De beweging begon in het Calvinistisch Schotland, waar de Hervormde Kerk zich in de vormen van de Presbyteriaansche inrichting had gevestigd. Karel I nu wilde dáár die Presbyteriaansche inrichting wijzigen. Hij had, met, behulp van den Engelschen Arminiaansch-gezinden aartsbisschop Laud, in October 1636 een nieuwe liturgie, evenbeeld van het Engelsch ‘Common-prayerbook’, laten opstellen, die hij met Paschen 1637 in Schotland wilde invoeren. Het avondmaal was daarin in Lutherschen geest, niet Calvinistisch, geregeld: de autonomie der Schotsche Kerk werd voorts gebroken en de bisschoppelijke macht er gevestigd. Daartegen kwam Schotland in verzet. Het oproer begon 21 Juli 1637 in de groote kerk van St. Giles te Edinburgh: het was een wild geschreeuw, een gehuil, een tumult, een hagelbui van steenworpen, toen men de nieuwe liturgie wilde invoeren. Daar de koning van uit Londen niet toegaf, gingen nu de Calvinistische Schotten een vast verbond aan, om van hun kant ook niet af te wijken van hun kerkelijke rechten. Dit verbond is het bekende ‘Covenant’. Het oorspronkelijke stuk, door de juristen Alexander Henderson en Archibald Johnson opgemaakt, was 28 Februari 1638 gereed, en werd te Edinburgh in de kerk Blackfriars, van het officieele exemplaar af, voorgelezen. Allen die het gehoord hadden, teekenden het perkamenten stuk, dat voor dit doel op een steen der begraafplaats naast de kerk was uitgespreid. Karel I deed zijn best, de beweging in Schotland ten onder te brengen, en zond een leger derwaarts, doch ook de Schotten wapenden zich onder Alexander Lesley, die reeds onder Gustaaf Adolf voor het Protestantisme had gevochten. De legers stonden weldra tegenover elkander; de koning vermocht niet veel: een pacificatie, die van Berwick, werd 17 Juni 1639 getroffen. En de Schotten gingen thans haast hun eigen weg: zij verbonden zich met Richelieu en Frankrijk tegen alle eventualiteiten. Nu begreep Karel I doortastende maatregelen te moeten nemen. Hij had het reeds lang gedaan, wanneer hij zich niet in Engeland in groote binnenlandsche moeielijkheden had bevonden. Karel I toch had achtereenvolgens in het begin zijner regeering drie Engelsche parlementen samengeroepen: dat van 1625, dat van 1626, dat van 1627. Telkens had hij van die parlementen subsidies gevraagd, om in de buitenlandsche staatkunde een vaste positie te kunnen nemen, maar telkens hadden die parlementen, geleid door een Sir John EliotGa naar voetnoot1) en anderen, eerst wegneming van misbruiken geëischt. Dadelijk waren dan zulke parlementen ontbonden. Het derde en laatste echter niet, vóórdat door die vertegenwoordiging | |
[pagina 129]
| |
in Juni 1627 de ‘Petition of right’ was vastgesteld. Doch sinds Juni 1627 had de koning geregeerd zonder Parlement. Het werd een absolute regeering, geheel en al gegrondvest op het stelsel der koninklijke praerogatieven, voorts streng Episcopaal-Anglicaansch, met overhelling tot catholieke denkbeelden. Tegen dat absolute stelsel bleven zich verzetten de mannen der oude parlementaire oppositie, als John Hampden, verbonden met de echte Protestanten, Presbyterianen en Puriteinen, die in de besluiten der Synode van Dordrecht de beste formuleering hunner begrippen zagen. Dit verzet was echter misschien te boven te komen, wanneer er maar niet hier of elders in het land feitelijke onlusten kwamen. En ziedaar: Schotland begon, na tien jaren van rust, het voorbeeld daarvan te geven. Het werd voor Karel I dus een tweevoudige questie. Schotland moest ten onder gebracht worden, vooral ter wille van Engeland maar het geld daarvoor moest uit Engeland komen, en daarvoor was een Engelsch parlement noodig. Het werd 1640. Daar bood zich aan Karel I een kloek staatsman aan, die zich bestand achtte aan beide der questiën het hoofd te bieden. Het was Strafford. Het Engelsche Parlement werd 13 April bijeengeroepen en voor den strijd tegen Schotland werd daaraan geld gevraagd. Doch de oppositie in dat Parlement had de meerderheid, en geleid door John Pym vroeg men eerst wegruiming van alle bezwaren en misbruiken. Het bleek Strafford zeer spoedig, dat de oppositie in Engeland zich verstond met de oppositie in Schotland, en 5 Mei 1640 werd dit Parlement weder ontbonden. Nu ging Strafford den oorlog tegen Schotland voeren zonder subsidies, doch hij vorderde niet; en daarentegen won de Schotsche oppositie en het Presbyterianisme in Engeland veld: met het Schotsche leger, dat over den Tweed was getrokken, moest een wapenstilstand worden gesloten onder ratificatie van het Engelsche Parlement. Zóó moest dan toch weder het Parlement 3 November 1640 bijeenkomen. En dat Parlement, dat tot voorzitter William Lenthal kreeg, zou het ‘Lange Parlement’ zijn. Het begon onder leiding van Hampden en PymGa naar voetnoot1) alle bezwaren op te ruimen. De Presbyterianen waren nu meester. De Parlementaire Staat werd ingericht. Wij stippen slechts de handelingen en daden van dat Lange Parlement even aan. Strafford werd 10 Mei 1641 op het schavot gebracht: de legers werden beide ontbonden: de groote Remonstrantie werd 22 November 1641 vastgesteldGa naar voetnoot2). Een oogenblik wenschte de koning, verschrikt door dat alles, een ‘coup d'état’ te doen: de vijf felste leden van de oppositie in het Parlement (Hampden, Pym, Denzil HollisGa naar voetnoot3), Strode | |
[pagina 130]
| |
en Haslerig) zouden door hem in arrest worden genomen: Karel I betrad 4 Januari 1642 zelf daarvoor het Parlement. Doch dat feit trof geen doel en was slechts het signaal voor het begin van den burger-oorlog. Aan den éénen kant stond de koning met zijn Cavaliers en zijn neef, prins Rupert van de Pfalz: aan den anderen kant stond het leger van het Parlement, in vast verbond met de Schotten en onder aanvoerders als Waller en Fairfax. Na eenige dobberende veldtochten had 2 Juli 1644 de beslissende slag bij Marston-moor plaats. Koning Karel I werd geslagen. Het Presbyteriaansch-parlementaire leger behaalde een volkomen zegepraal. Doch het waren radicale tijden; tijden, waarin men tot de consequentie der dingen durfde gaan: waarin men de beginselen fiks in de oogen durfde zien. De Presbyterianen waren bezig het Protestantisme in Engeland wat zuiverder in te richten. Weldra scheidde zich een meer doortastende linkerzijde van hen af. Dit waren de Independenten en Puriteinen. Het was een opkomende partij, al had zij nog in het Presbyteriaansche-parlementaire kamp de minderheid. Doch wat zij in getal derfde, vergoedde zij in werkkracht en geestdrift. Cromwell en zijne regimenten der Rondkoppen of ‘Ironsides’ waren het middelpunt en steunpunt der nieuwe partij. In den tweeden beslissenden slag, die 14 Juni 1645 bij Naseby tegen koning Karel en zijn Cavaliers werd geleverd, gaven de Rondkoppen van Cromwell - onder hun leus: ‘vertrouw op God en houd het kruit droog’ - de beslissing, en bezorgden zij de overwinning aan het parlement. Van nu af aan kan men zeggen, dat de eigenlijke rol der Presbyteriaansche-parlementaire partij allengs afloopt, en dat de Puriteinen op den voorgrond komen te staan. Het lot van den koning hing een oogenblik af van de questie, wie de bovenhand zouden hebben: de Presbyterianen of de Puriteinen. Milton was reeds bezig voor de laatsten zijn theorie der volks-souvereiniteit uit te werkenGa naar voetnoot1). De koning zocht eerst de ééne partij tegen de andere te gebruiken: eindelijk vond hij het 't beste zich aan de Presbyterianen, en wel aan de Schotten, over te geven, en die Schotten, zett'en hem te Newcastle gevangen. Toen besloten de leiders der Presbyterianen in het Engelsch Parlement met den koning te onderhandelen, en den Engelschen staat op de grondslagen van parlementaire vrijheid en van Presbyterianisme te grondvesten. Uit angst voor de Independenten werden zeer redelijke concessiën aan den koning aangeboden. Doch het Presbyteriaansche Parlement was reeds niet meer meester van het leger. De officieren van dat leger hadden 21 Maart 1647 een eigen manifest uitgevaardigd. In het leger was allengs meer en meer de echt Calvinistische overtuiging opgekomen, dat het door God uitverkoren was, om de zaak van het geloof en van de vrijheid tegenover den koning radicaal door te zetten: in dien zin was er reeds, afgescheiden van de bevelhebbers, een eigen bestuur in de regimenten werkzaam: dat der agitatoren. | |
[pagina 131]
| |
Weldra, in Juni 1647, ontrukten de officieren den koning uit de gevangenschap van de Presbyteriaansche meerderheid van het Parlement, en namen zij hem gevangen onder hun midden. En nu begon de inwerking van het leger op het Parlement. Fairfax bracht de leden der Independenten-minderheid, die gevlucht waren, met zijn regimenten in Londen terug. De onderhandelingen met den koning werden wel niet gestaakt, Cromwell zelf weifelde een oogenblik of zijn partij zich ook met den koning kon verstaan, doch de agitatoren in het leger, ‘the grandees’, wezen den weg. Men zou tot het uiterste voortschrijden. Een tweede burgeroorlog was echter eerst nog te bekampen. Ditmaal was alles gericht tegen de Independenten. De Cavaliers, de steden, de Presbyterianen, allen rezen op. De Schotten vooral sprongen nu in de bres voor de meerderheid van het Parlement. Doch Cromwell sloeg de Schotten volkomen bij Preston den 25en Augustus 1648Ga naar voetnoot1). Het rijk der Puriteinen kon beginnen. Het verdrag, dat het Parlement te Newport met den koning had gemaakt, en dat tot bemiddeling moest leiden, werd door het leger afgekeurd. Den 6en December 1648 deden de Puriteinen hun ‘coup d'état’, om de meerderheid in het Parlement te verplaatsen. Toen de parlementsleden zich op dien dag naar de zittingszaal in St. Stephans-kapel begaven, zagen zij, dat de wacht der stedelijke militie vervangen was door soldaten. En terwijl de Presbyteriaansche leden de trappen wilden opstijgen, werden zij gevangen genomen. ‘Op wiens gezag?’ vroegen zij. De bevelvoerende kolonel Pride wees enkel op de soldaten en op de geladen geweren. Aldus werden 47 leden gevangen genomen en in het geheel 96 uitgestootenGa naar voetnoot2). Het overgebleven gedeelte, de partij der Independenten, ging nu als Parlement regeeren. Er was zelfs geen schijn meer van wettelijk recht. Het idee der volks-souvereiniteit vestigde zich. En de vertegenwoordiger van het ‘droit divin’ werd 27 Januari 1649 onthoofdGa naar voetnoot3). Doch zoodra zich die orde van zaken, onder het nu verminkte Lange Parlement, had bevestigd: zoodra het Parlement het huis der Lords had afgeschaft, het nieuwe zegel had aangenomen, den voortgang der rechtspleging met behulp van Bulstrode Whitelocke had geregeld, en een Raad van State had gekozen, ontstonden | |
[pagina 132]
| |
in de nu heerschende partij een meer conservatieve fractie, een centrum en een linkerzijde. En voor die linkerzijde was al hetgeen de anderen deden niet genoeg. Zij verzette zich vooral tegen het parlementslid Harry Vane, die nog een soort van rechts-continuïteit in de Britsche staats-inrichtingen wilde behouden, en zij begon zelfs te morren tegen generaal Cromwell, die toch altijd, al ging hij veel verder dan Harry Vane, de man der orde en van het gezag bleef. De mannen der linkerzijde noemden zich ‘the godlies’, en hun getal was betrekkelijk zeer klein in het Parlement, doch des te grooter in het leger en daarbuiten. Voorzoover zij in het leger toch altijd met Cromwell wilden samenwerken, werden de aanhangers dier linkerzijde geleid door kolonel Ireton, Cromwell's schoonzoon, en vooral door kolonel Harrison. De laatste bleef altijd de vriend van Cromwell. Hij was een opgewonden, welsprekende, enthousiaste man; hij wenschte slechts, dat men doortastender alles zou hervormen, en wilde Cromwell overreden dien weg in te slaan: hij ried hem, zich desnoods niet aan het Parlement te storen, het te ontbinden, en aan het hoofd van het leger alles te leiden. Hij bleef echter binnen zekere perken. Doch, waar hij nog gematigd was, stond een ander der officieren, luitenant-kolonel John Lilburne, heftig op. Dit was de meest turbulente man in dat stormachtig tijdvak. Geboren in 1615 te Greenwich bij Londen uit een Durhamsche familie, was hij jong in het gild der Londensche koopmans-leerlingen gekomen. Doch met hart en ziel had hij in den religieus-politieken strijd zich geworpen. Pamfletten daarover door hem geschreven bezorgden hem gevangenisstraf, die hij eerst door een vlucht naar Holland trachtte te ontwijken: teruggekomen was hij echter dadelijk in hechtenis gezet. In 1641 was hij weder vrij en vestigde hij zich als brouwer. Doch reeds in het volgende jaar bekwam hij een commando in het Parlements-leger. Bij een gevecht gevangen genomen, werd hij September 1643 uitgewisseld. Toen trad hij op als majoor der ruiterij, om in 't volgende jaar weder in 't burgerlijk leven te komen. Zóó veranderde hij telkens van loopbaan. Eén ding stond echter vast, dat hij herhaaldelijk wegens zijn heftige pamfletten in de gevangenis kwam. In 1648 was hij echter vrij en weder in 't leger. Hij nu wilde een beweging in het leven roepen, om den geheelen Engelschen Staat en Maatschappij te vervormen naar godsdienstige beginselen, zooals de letter der Heilige Schrift die had geopenbaard. De geestelijke heeren, die in Cromwell's omgeving den toon gaven, gingen hem lang niet ver genoeg: hij bestempelde die ‘divines’ met den naam van ‘dry-vines’: dorre wijnstokken. En zijn eigen verfrisschenden, dronkenmakenden wijn goot hij uit in nieuwe pamfletten, waarvan de titels al aangaven wat de inhoud bevatte. Wij noemen alleen het libel, dat 26 Februari 1649 uitkwam:‘De nieuwe ketens van Engeland ontdekt’Ga naar voetnoot1). Zulke denkbeelden werkten dan in het | |
[pagina 133]
| |
leger. Reeds in November 1647 hadden Cromwell en de andere generaals er orde op gesteld, en een soldaat Arnold laten fusilleeren. Doch die ideeën bleven voortgisten: men sprak weder over een practisch te verwerkelijken duizendjarig rijk. En Lilburne deinsde voor niets terug. Eens, toen men hem tegenwierp, dat hij alles gelijk zocht te maken, en dat dit ook op de bezittingen zou worden toegepast, antwoordde hij, dat een vertegenwoordiging van het volk, zelfs wanneer zij 't wilde, dit nog niet zou kunnen besluiten: het zou slechts mogelijk zijn, wanneer allen en een ieder het daarmede ééns waren: wenschelijk scheen het hem zeker toe. En zulke denkbeelden van Lilburne waren des te ingrijpender en van te meer beteekenis, omdat onder het volk zelf die begrippen een socialistische kleur verkregen, en zich op socialistische wijze poogden te uiten.
Wij zijn hier gekomen tot de beweging der Levellers. Het was niet te verwonderen, dat onder het volk verwachtingen van geheel nieuwe zaken waren ontstaan. Op het nieuwe zegel, door het Parlement nu ingevoerd, stond uitdrukkelijk het randschrift: ‘In het eerste jaar der vrijheid, hersteld door Gods zegen, 1648.’ Welnu, enkelen wilden dit nieuwe jaar der vrijheid gaan verwezenlijken. Op een Zondag van April in het jaar 1649 had in Surrey - het graafschap beneden Londen, niet ver van Kent en Essex, waar Wat Tyler's beweging drie eeuwen vroeger ontstond; een graafschap, waar bovendien de mark of gemeenschap der velden duidelijke sporen heeft achtergelatenGa naar voetnoot1) - een opmerkelijk feit plaats. Dicht bij Cobham, op eenige hoogten die tot den gemeentegrond behoorden, op St. George's Hill, kwamen een dertigtal personen bijéén. Zij begonnen den grond, die braak lag, te spitten en boonen en wortelen er te zaaien.Ga naar voetnoot2). Zij gehoorzaamden aan twee leiders, aan zekeren William Everard vroeger in 't leger, nu, naar zijn zeggen, een profeet, en aan Gerard Winstanley. Zij zeiden, dat zij weldra wel 4000 man sterk zouden zijn. Zij noodigden een ieder uit om hen te helpen, en beloofden aan ieder eten, drinken en kleederen. Zij schenen te dreigen, alle omheiningen en staketels der parken neêr te werpen, en alles voor iedereen open te stellen. De bezitters in de buurt meenden te verstaan, dat deze lieden hen spoedig zouden noodzaken, ook op de hoogten te komen om dáár te werken. | |
[pagina 134]
| |
Doch die bewoners der naburige erven kwamen nu, nadat men de vreemde indringers een week aan het werk had gezien, te zamen en begonnen zich tegen hen te verzetten; voorts renden twee ruiterbenden van Fairfax er op in en joegen ze weg. De verdrevenen beklaagden zich echter luide over zulk eene behandeling, en riepen een ieder tot getuige of dit eerlijk en recht was. Weinige dagen later, den 20sten April 1649, kwamen Everard en Winstanley vóór generaal Fairfax, en gaven zij een lange verklaring en rechtvaardiging van hun gedrag. Everard zeide, dat hij behoorde tot het ras der Joden, zooals de meesten, die Saksers en anders genoemd werden, in waarheid waren: hij zette verder uitéén, dat alle vrijheden van het volk verloren waren door de komst van Willem den Veroveraar, en dat, sinds dien langen tijd, het volk van God geleefd had onder een dwingelandij en verdrukking, veel zwaarder dan die de voorvaderen onder de Egyptenaars geleden hadden. Maar de tijd der bevrijding was nu ophanden. De Normandische verovering zou worden te-niet gedaan. God zou zijn volk uit de slavernij verlossen, en het in vrijheid ‘herstellen’, om de vruchten en zegeningen der aarde te genieten. Onlangs was dan ook aan hem, Everard, een verschijning te beurt gevallen, welk visioen hem had bevolen, op te staan en de aarde te spitten en te beploegen en de vruchten daarvan te oogsten. Hij was dus tot die daad op Hooger bevel overgegaan. Zijn bedoeling en die zijner vrienden was de schepping tot haar vroegeren toestand te herstellen en terug te brengen (te restitueeren). Evenals God beloofd had, om het naakte land vruchtbaar te maken, zoo was dit, wat zij nu deden, een herstelling en weder-invoering van de oude ‘gemeenschap’, om de vruchten der aarde te genieten, en die onder de armen en behoeftigen te verdeelen, de hongerigen te voeden, en de naakten te kleeden. Hun bedoeling was niet, om zich voorhands te bemoeien met het eigendom van anderen, of de omheining en palen der parken te breken - wat men ook daarvan mocht verhalen - maar alléén, om zich in te laten met dat wat nog gemeenschappelijk en onbeploegd land was, en het vruchtbaar te maken ten nutte van alle menschen. Voor zulke gronden mocht geen verdere afrastering plaats hebben. Wat zij echter deden was slechts een begin. Want de dag zou weldra verrijzen, wanneer alle menschen van-zelven vrijwillig er toe zouden komen, hunne landen en bezittingen uit hun handen te geven, en zich volledig te onderwerpen aan deze ‘communauteit’ der goederen. Dit dan waren de beginselen en overtuigingen van Everard en Winstanley,Ga naar voetnoot1) en zij voegden er nog bij, dat zij voor al degenen, | |
[pagina 135]
| |
die bij hen zouden willen komen en met hen zouden willen arbeiden, eten en drinken en kleederen zouden hebben; dat is, al wat noodig is voor 's menschen leven. Wat geld betreft, dat was niet langer noodig, en van kleederen moest men slechts zooveel hebben om de naaktheid te bedekken. Voor het overige zouden zij zich zelven niet met de wapenen verdedigen, maar zouden zij zich aan het gezag onderwerpen en wachten, totdat de beloofde gelegenheid zich zou voordoen, welk tijdstip niet ver meer af was. Gelijk hun voorvaderen in tenten leefden, zóó zou het ook aan hun toestand voegen daarin weder te huizen. - Terwijl zij voor den generaal stonden, hielden zij hun hoed op 't hoofd, en op de vraag naar de reden daarvan, zeiden zij: ‘omdat de generaal slechts een medeschepsel van ons is.’ Toen men hun vroeg naar de meening van het gezegde: Eere te geven wien men eere schuldig was: antwoordden zij: ‘Houdt uw mond, gij die zulk een vraag doet.’ Intusschen had hun in Surrey gepleegde daad indruk gemaakt. Het volk begon naar hen te zien en noemde hen de spitters: ‘the diggers’. Zij namen dat woord op en zongen nu, symbolisch van zich zelven en hun eischen, een dreunend lied: You noble Diggers all, stand up now, stand up now!
The waste land to maintain, seing Cavaliers by name
Your digging does disdaine, and persons all defame:
Stand up now, diggers all!
With spades and hoes, and plowes, stand up now, stand up now!
Your freedom to uphold, seing Cavaliers are bold
To kill you if they could, and rights from you to hold:
Stand up now, diggers all!
zoo ging het voort verwijtend tegen alle standen: The Gentry is all round, on each side they are found:
Their wisdom is profound, to cheat us from the ground....
The Clergy they come in, and say 't is a sin
That we should now begin, our freedom for to win....
en altijd werd elk couplet dan besloten en bezegeld met het krachtig herhaalde referein: ‘Staat op nu, al gij spitters.’ Totdat aan het slot van het lied een beroep werd gedaan op het beginsel der Liefde, dat zij, de Levellers, in de eerste plaats moesten toepassen: To conquer then by love, come in now, come in now!
To conquer then by love, at it does you behove;
For He is king above, no power is like to love:
Glory hear diggers all!Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 136]
| |
In verdere stukken van hen uitgaande - een appèl aan 't Parlement, onderteekend door Gerard Winstanley, John Barker, en Thomas Star. en een brief aan FairfaxGa naar voetnoot1) - werden nog nader hun denkbeelden uitééngezet. Zij vorderden enkel - zeiden zij - de gemeenschappelijke landen (marken) en woeste gronden: maar zij wilden dat niet-omheinde land niet weder tot privaateigendom maken en verdeelen: neen, dat denkbeeld wordt geheel en al door hen verworpen: de aarde is voor allen geschapen: het land, dat men koopt en verkoopt, behoort elken derde evenzoo goed als den kooper en verkooper, en wie het heeft, handhaaft zijn bezit alleen door het zwaard. Het land, dat men nu bebouwen en vruchtbaar wil maken, moet dus gemeenschappelijk blijven, zooals alle vrucht, die het land voortbrengt: want de aarde is door den Schepper tot de groote schatkamer van aller onderhoud bestemd, voor den één zoo goed als voor den ander, zonder aanzien des persoons. De grond is voor allen. Pacht van grond mocht niet worden toegelaten (‘no rent’). Bij hen zou van koop en verkoop, met al de wetten, die daarmede samenhingen, geen sprake zijn. Zij motiveerden dit alles met religieuse beschouwingen. Zoo als in ieder gemoed, zoo streden ook, volgens hen, op aarde liefde en zelfzucht tegen elkander. Het was de kamp van het lam en van den draak: tusschen die twee moest ieder kiezen: zij en hun omgeving waren vast besloten den Geest te eeren, van wien zij afstamden, den Vader, en hunne Moeder, de aarde: deze laatste zouden zij vrij maken van de dienstbaarheid en van de banden, waarin men de schepping geboeid had. God had overigens het menschengeslacht tot heer en meester der aarde en der dieren van het veld gezet, maar had niet dézen tot heeren en génen tot slaven verordend. Dit was de oorzaak geweest van den twist tusschen Caïn en Abel: maar Abel moest niet altijd neêrgeveld worden. En de Levellers gingen nog verder. Zij wilden zelfs niet bij uitsluiting verwezen worden tot plaatsen der Heilige Schrift, die over dit onderwerp handelden, maar zij beriepen zich op het Woord Gods, dat in den beginne was, en dat in de harten der menschen leeft, door hetwelk zoowel de mensch als de wet der schepping is gemaakt; een wet, waartoe de schepping moest worden teruggebrachtGa naar voetnoot2). Iets later - in de jaren 1651 en 1652 - heeft Gerard Winstanley een samenstel van eischen der Levellers, gegrondvest op de stelling, dat de ware vrijheid ligt in het vrije genot der aarde, weêrgegeven in een soort van programma-geschrift, waaraan hij den titel gaf van ‘The Law of Freedom in a Platform or true Magistracy restored’Ga naar voetnoot3). | |
[pagina 137]
| |
De flacon, gevuld met allerlei bedwelmende essenties, werd dus weder opengemaakt, en het vocht werd in ruime scheuten naar alle kanten gesprenkeld! - De ‘restitutie’ der Wederdoopers deed vooral goeden dienst - En de denkbeelden over het eigendom, die de Levellers uitspraken, waren in die dagen zeer gangbaar. Een blad ‘The Moderate’, toen zeer verspreid - het bestond van Juli 1648 tot September 1649 - behandelde den 31en Juli 1649Ga naar voetnoot1) een aan de Schotsche grens voorgevallen rooverij: nadat het blad had opgemerkt, hoe beklagenswaardig het was, dat de zorg voor de levensbehoeften de menschen wederspannig aan de wet maakte en in levensgevaar bracht, sprak de schrijver het uit, dat het eigendom de eerste oorzaak van iedere zonde was, en dat, nu de tiran was onthoofd, de leden van 't volk ook werkelijk recht hadden, om te mogen verwachten, dat het goede hieruit voor hen zou voortvloeienGa naar voetnoot2). Het was genoeg bekend, dat zulke denkbeelden nu door enkelen van het leger zeer sterk werden gedeeld. Trouwens Lilburne, al ging hij zoover niet, had denkbeelden geuit, die daaraan verwant waren. Hij was nu, na het schrijven van een nieuw pamflet, weder (sinds 25 Maart 1649) in den Tower gezet. En de generaals Fairfax en Cromwell zouden zorgen, dat zulke ideeën onder de andere officieren en soldaten niet de overhand kregen. Cromwell vooral had als het ware het instinct der macht, en hij zag in, dat met zulke denkbeelden alles gedesorganiseerd zou worden en op losse schroeven zou komen te staan. Met al zijn felheid ging hij dus te werk tegen enkele der agitatoren, die deze denkbeelden aankleefden. - Het kwam tot een eerste botsing, toen enkele regimenten het bevel om naar Ierland te gaan niet wilden volgen, vóórdat volkomen recht was gedaan aan de volkswenschen, en andere corpsen zelfs Londen niet wilden verlaten. Den 26en April 1649 begon in het regiment van Whalley, dat niet eens naar Ierland behoefde te gaan, oproer. Fairfax en Cromwell waren dadelijk bij de hand; zij vormden een krijgsraad en één uit den troep, Robert Lockyer, overigens een braaf, godsdienstig jonkman van 23 jaar, die reeds zeven jaren gediend had in de oorlogen van het parlement, werd bij het kerkhof der St. Paul's kathedraal gefusilleerd. Het volk was verontwaardigd, jammerde luide, werd meester van zijn lijk, en begroef het met veel staatsie. Zij, die aan de be grafenis meêdeden, werden wederom Levellers genoemd. Die Levellers droegen een kenteeken van zee-groene kleur aan hun hoed: veel soldaten werden met zulke kleuren gezien. - In het | |
[pagina 138]
| |
begin van Mei 1649 zou het weder in het leger (nu in de provincie) tot een uitbarsting komen. In OxfordshireGa naar voetnoot1) stond te Banbury een kapitein Thompson op, aan het hoofd van een tweehonderdtal manschappen. Hij was opgewonden door de pamfletten van Lilburne en vorderde wraak ook over den moord aan Arnold en Lockyer bedreven. Die troep van Thompson werd echter spoedig door den kolonel van het regiment op de vlucht geslagen, en hij zelf met eenige weinigen zwierf rond. Uit Gloucestershire daagde intusschen voor hem hulp op: een jonger broeder van den kapitein, de vaandrig Thompson, kwam ook bij hem: de bende scheen aan te groeien: mannen uit de regimenten van Scroope, Ireton, Harrison en Skippon voegden zich daarbij. Doch Fairfax en Cromwell waakten. Zij togen uit tegen de oproerigen. Te Burford werd de vaandrig Thompson met de zijnen gegrepen, voor een krijgsraad gebracht en gefusilleerd: allen stierven zoo manmoedig als het Puriteinen voegde. De kapitein Thompson dwaalde nog met zijn manschappen in Northamptonshire: hij vluchtte in een bosch, doch werd achterhaald: duur verkocht hij zijn leven met zijn degen, totdat een schot hem afmaakteGa naar voetnoot2). Zóó werden de Levellers verpletterd. De naam alleen bleef nog lang bestaan. Cromwell gebruikte hem als scheldnaam tegen hen, die het niet met hem ééns waren. Hobbes smeedde uit afschrik van die Levellers zijn ijzeren systeem, en construeerde tegen hen zijn alles-bedwingenden Staat.
Doch was ook de geheel en al socialistische richting onder de Puriteinen nu voorloopig ten onder gebracht, de ultra-richting, die verder wilde gaan dan Cromwell, bleef wakker. Vooral in het leger bleven de uiterste meeningen gisten en woelen. En alle fanatieke elementen en groepeeringen hadden in de jaren 1652 en 1653 de gewoonte, om zich in petities tot het Lange Parlement te wendenGa naar voetnoot3). Het waren verzoekschriften van allerlei aard, doch die altijd hierop neêrkwamen, dat men bezwaren had tegen het conservatisme der Independenten. Men beklaagde zich over het voortbestaan der wreede wetten, waardoor de arme lieden in de gevangenis waren gebracht en dáár zoo hard werden behandeld. Voor de rijken, zeide men, was de gevangenis een toevluchtsoord: voor de arme lieden, die niet in staat waren de rechters of de cipiers om te koopen, een plaats der marteling: op alle wetten was, vervolgde men, nog het merkteeken der Normandische heerschappij ingeprent. - Dan kwam een petitie uit de graafschappen, waarin men zich over den druk der accijnsen en der grondbe- | |
[pagina 139]
| |
lasting, vooral echter over het aantal, de aanmatiging en de geldzucht der rechtsgeleerden en van hun klerken beklaagde. Men kwam daarbij op tegen den onverdragelijken last der tienden, die slechts ten bate van het pausdom waren ingevoerd, en die aan het volk de vruchten van het land ontnamen en het tot slaven maakten. Cromwell en zijn officieren werden opgeroepen, om, daar God hun het zwaard niet te-vergeefs had gegeven, bij het Parlement de bevrijding der onderdrukten te verwerven. - Daarop volgde een andere petitie uit het Noorden, waarin men de woorden las, dat men toch zorgen moest, dat het recht niet te koop was: het recht moest zijn als een rivier, waaruit de armste man teugen kon scheppen, en wier wateren door den rijkste niet naar een andere richting konden worden afgeleid. - Een petitie van Juni 1652 wilde eindelijk, dat de erfopvolging bij eerstgeboorte, als een overblijfsel der Normandische heerschappij, afgeschaft werd. Al zulke plannen tot radicale verandering vonden bij het leger een gewillig oor. Het Parlement was juist bezig om, onder de leiding van den schranderen Harry Vane, een ontwerp van constitutie voor het republikeinsche Engeland vast te stellen. De ééne kunstig gemaakte bepaling volgde op de andere. Want de Vergadering had zeer veel moeite, de bestaande feiten door staatsrechtelijke vormen in het juiste evenwicht te houden. Doch terwijl de rechtsgeleerden en politieke hoofden der Kamer aldus bezig waren aan een ingewikkeld weefsel te weven, had het leger gansch andere plannen. Het zag op tot Cromwell. Er waren in dat leger nu twee scherp geteekende groepen. Het ééne deel onder generaal Lambert wilde, dat Cromwell aan al het gebeuzel van het Parlement een einde zou maken, en dat hij voortaan zelf in zijn persoon voor Engeland het burgerlijk gezag en de burgerlijke regeering zou uitmaken. Lambert was een militair in zijn hart, een man van den degen, die niet begreep, waarom de scheiding tusschen militaire en burgerlijke overheid zou blijven bestaan. Een ander deel van het leger rangschikte zich meer tot de ideeën van generaal Harrison, die ook aan het voortbestaan van het tegenwoordige Lange Parlement een einde wilde maken, doch die dat Huis wilde vervangen door een meer radicaal vooruitstrevend Parlement. Harrison zelf was met al zijn vurig enthousiasme meer en meer verward geraakt in denkbeelden van het naderend duizendjarig rijk: hij en zijne vrienden werden Anabaptisten geheeten. Cromwell deed in April 1653 wat het leger wilde. Hij joeg het Lange Parlement, dat reeds in ledental zoo gedund was, uit elkander. Volgens zijn uitdrukking, sloeg hij met zijn degen den draad door - ‘the everlasting thread’ - waaraan het Parlement zonder ophouden scheen te spinnen. Hij had thans de keus tusschen de denkbeelden van Lambert of van Harrison: òf alléén meester te zijn, òf een meer radicaal godsdienstig parlement samen te roepen. Hij koos het laatste. Hij vormde een nieuwe burgelijke autoriteit, en wèl uit de ‘godlies’, uit de sterkste fanatieke elementen. Dit quasi-parlement werd door den Raad der officieren uit voordrachten der Separatistische confederatiën benoemd. In het geheel | |
[pagina 140]
| |
werden 144 leden aldus aangewezen, waarvan 6 uit Ierland en 5 uit Schotland. Het waren de fijnsten der fijnen. Doch ook uiterst geschikte mannen waren er onder: wij noemen bij voorbeeld Robert Blake en dan Ashley Cooper (qui depuis!), die later onder Karel II lid van het Cabal-ministerie zou worden, en nog later als graaf Shaftesbury de grondlegger van de politiek der Whigs zou zijn. De heerschende toon was in dat Parlement die van 't uiterste Puritanisme, zóó zelfs, dat de tale Kanaäns de gewone spreekwijze vormde. Naar een der 7 leden, die voor Londen zaten, den lederkooper uit Fleet Street, Praise-God Barebone - hij heette later Barbon en was de vader van den bekenden economist Nicolaas Barbon - wordt dan ook dat Parlement in de geschiedenis steeds genoemd. Het kwam den 4den Juli 1653 bij elkander, en heeft slechts tot December 1653 zijn zittingen gehouden. Doch in die korte spanne tijds heeft het gepoogd, de toestanden in Engeland waarachtig radicaal godsdienstig te vervormen, en zijn in het midden dier vergadering denkbeelden op den voorgrond gesteld, die soms in de verte aan die der Levellers doen denken, doch in allen geval verbazend merkwaardig zijnGa naar voetnoot1). Gaan wij enkele van die pogingen na. - Allereerst ging dat Parlement de rechtspleging veranderen. Het Engelsche recht verdeelt zich in twee takken, in het strenge recht (law) en in uitspraken der billijkheid (equity), welke laatste in de ‘Court of Chancery’, het gerechtshof van den Lord-kanselier, een orgaan moeten vinden. Dat hof van den kanselier was echter geheel ontaard: de gedingen duurden er eindeloos lang: de proces-gang vóór dat hof was te vergelijken met het dicht in elkander warren van een kluwen garen. Het Parlement begreep, dat op een andere wijze voor de billijkheid moest worden gezorgd, en hief ‘the Court of Chancery’ op. En ook in de afdeeling van het strenge recht meende het Parlement veranderingen te moeten aanbrengen. Die Engelsche wetten waren bijna niet te vinden, luidden zoo weinig eenvoudig, en streden dan nog zoo dikwijls tegen elkander. Vooral het strafrecht scheen zonderling. Die iemand bestal werd ter dood veroordeeld; die aan iemand het leven ontnam kon vrijkomen. Het Parlement wilde een Code van wetten doen ontwerpen in de Engelsche taal, kort, bondig en verstaanbaar, zooals zulk een wetboek in de kolonie Nieuw-Engeland gold. - Voorts ging van het Parlement een verordening uit over de straffen wegens schulden, en wel met het gevolg, dat meer dan honderd arme insolventen werden vrijgesteld: dan kwam een vaststelling der gerechtskosten, welk tarief zoo laag was, dat alle procureurs en deurwaarders er later schande van spraken. - En de hervormingen van het Parlement kregen hoe langer hoe meer een | |
[pagina 141]
| |
bijna moderne tint. Trouwens (Ranke erkent 't) het Calvinisme is uit den aard der zaak radicaal. Zoo beschouwde het Parlement Barebone van 1653 het huwelijk geheel en al als een burgerlijk contractGa naar voetnoot1). De vrederechter zou man en vrouw op de eenvoudigste wijze elkander, in het bijzijn van den alom-tegenwoordigen God, ten huwelijk geven. Milton had het dan ook reeds uitééngezet, hoe bij 't huwelijk van sacrament geen sprake mocht zijn: het bijzijn der geestelijkheid bij een huwelijk was een misbruik, het huwelijk behoefde even zoo weinig een priesterlijke inzegening als alle andere handelingen van het burgerlijk leven, die ook alleen ter eere van God moesten volbracht worden. In het algemeen hechtte dat Parlement niet aan den voorrang van een geestelijken stand: de noodzakelijkheid van zulk een stand viel bijna weg. Voorts zette dat Parlement de zwaarst mogelijke straffen op het duel. Het doen van een eed, bij het ontvangen van een leen of bij het intreden in een corporatie, bij voorbeeld in de universiteiten, werd volstrekt verworpen. Het parlement erkende slechts één eed, dien aan de Republiek. Het patronaats-recht, waardoor het begeven van kerkelijke ambten als een bezit werd beschouwd, moest vervallen. En eindelijk drong het Parlement vooral aan op afschaffing der tienden: de tienden waren een instelling van het Oude Testament, die door het Evangelie was opgeheven, en slechts door de hebzucht der catholieke geestelijkheid in Engeland was ingevoerd. Bij het behandelen van deze wet, die de tienden af zou schaffen, wenschte men dus vooral het onderhoud der geestelijken van die tienden los te maken, en men wil dit nu vaststellen, zonder daarop te letten of verkregen rechten door zulke besluiten werden geschonden. Zulke verkregen rechten werden met een pennestreek vernietigd. Aldus schreed het Parlement voort. Doch het stond weldra geïsoleerd. Het publiek volgde het niet. De gezeten burgers meenden in dat Parlement een nieuwe vergadering van Levellers te zien. Er kwam een agitatie in het land, nu de regelen der maatschappelijke orde zóó werden vervormd. Inderdaad was dat Parlement dan ook een naar de tijdsomstandigheden vervormde gematigde Anabaptistìsche partij, gelijk de leden zich dikwijls Anabaptisten noemden. Doch enkele leden droegen nog een anderen naam, en het was die naam, welke vooral de natie deed ontstellen. Dicht bij de Stevens-kapel, waar het Parlement vergaderde, was in het huis der Blackfriars een zaal, waar een club haar zittingen hield, die onder haar leden menig Parlementslid telde. Daar kwamen namelijk de mannen der Vijfde Monarchie te zamen. Deze mannen gingen in hun beschouwingen weder uit van de profetieën in het boek van Daniël (II vers 44 en VII vers 18, 22 en 27) vervat. Volgens hen was de aarde ten erfdeel gegeven aan de Heiligen, die nu een nieuwe heerschappij zouden grond- | |
[pagina 142]
| |
vesten. De groote instellingen van Staat en Kerk waren uitingen van een vervlogen tijdperk, dat der Vierde Monarchie, dat derhalve in al zijn sporen en overblijfsels moest worden verdelgd. En door het vormen der gemeente der Heiligen kon zooveel vervallen. Als voorbereiding tot den dienst van het Goddelijk woord, had, bijvoorbeeld, een opleiding op de universiteiten geen de minste waarde. Juist de Clerus en de doctoren der Protestantsche Kerk waren de voormuren van het Babylon, welke allereerst moesten worden omgestort. De wereldlijke autoriteit berustte slechts op de mate van Goddelijke genade, die men deelachtig was. Alles, wat men kunst, wetenschap, praktijk of ondervinding heette, trad in 't niet tegenover wat zij ingeving of wel ‘de Geest’ noemden: slechts die den Geest had, kon regeeren. Alle handelingen werden religie. Niet zij zelven spraken, maar God door hen. De mannen nu der Vijfde Monarchie hadden grooten invloed op de beraadslaging van het kleine Parlement. Men bevond zich onder hen op de wegen der Munstersche Wederdoopers. Het scheen de vraag, of Cromwell zulk een Anabaptistisch-democratische partij zou willen leiden. Het was een kritiek oogenblik voor den Engelschen staat. Lilburne, die in 1652 naar Holland was gevlucht, was uit zijn verbanning teruggekomen, en dreef van zijn kant de zaken mede tot het uiterste. Werkelijk sprak men reeds van het vestigen van de Monarchie der Heiligen. Van het leger wilde men dan niet weten: de soldaten waren - in deze opvatting - de Janitsaren van het Babylon, dat men moest verdelgen. Doch, toen men nu aan enkele punten van dat leger begon te tornen, werd Cromwell geheel wakker. Hij wilde niet de Jan van Leiden van een dergelijk rijk wezen. Hij wenschte niet de wegen van Lilburne op te gaan. Hij liet dien geestdrijver weder gevangen zetten. Zijn mond sprak het ‘halt’ uit. En tegenover zijn machts-uitspraak, tegenover zijn rotsachtige onverzettelijkheid, kon het Parlement Praise-God Barebone niets uitrichten. Het ontbond zich zelf. En Cromwell, om voor goed aan al deze uiterste richtingen een einde te maken, volgde nu den raad van generaal Lambert, en maakte in December 1653 zich zelven tot Protector van Engeland, gaf zich zelven ook de bnrgerlijke autoriteit.
Zoolang de sterke arm van Cromwell, van December 1653 tot September 1658, den Engelschen staat te zamen hield, durfde niemand zich nu verder verzetten. Slechts bedreigden den Protector van tijd tot tijd moord-aanslagen van vroegere Levellers; aanslagen die hem echter niet deerden.Ga naar voetnoot1) Steunende op de krachtige klasse der onafhankelijke boeren, der Yeomanry; een klasse, die in het midden der 18e eeuw in Engeland zou verdwijnen, wist Cromwell geheel de lagere volksmassa op te heffen uit de degra- | |
[pagina 143]
| |
datie, waarin zij onder de Tudors en Stuarts gezonken was. Hij gaf aan het geheel een gezond levenGa naar voetnoot1). Doch na zijn dood verhieven zich weder de geestdrijvers onder de Puriteinen. Ditmaal klemden zij zich vast aan Cromwell's schoonzoon Fleedwood, en aan zijn zwager Desborough. Zij werkten wel niets positiefs uit, doch wisten het protectoraat van Richard Cromwell te doen mislukken. Sinds verliepen echter alle bewegingen: er was geen ware kracht meer daarin: het bleven slechts aanloopen. Slechts ééns is nog een gewelddadige poging gedaan in den geest der Levellers. Het was in 1661. Koning Karel II was op den troon hersteld, en richtte het oude monarchale Engeland weder op. De leiders der republiek, voorzooverre zij nog leefden, werden gestraft. Harrison en Harry Vane vonden den dood op het schavot: generaal Lambert werd mede ter dood veroordeeld, doch kon zijn leven behouden in de gevangenis. De lijken van Cromwell en van zijn schoonzoon, generaal Ireton, en van den president der rechtbank, die Karel I had gevonnisd, van Bradshaw, werden opgegraven: men sneed het hoofd van de lijken af, en zette die koppen, die er reeds groen uitzagen, op palen, het hoofd van den president Bradshaw in 't middenGa naar voetnoot2). In één woord, alle mogelijke smaad werd den Puriteinen van vroeger aangedaan. Toen verhief zich nog ééns een man uit het volk, Thomas Venner, een kuiperGa naar voetnoot3) die ook reeds vroeger zelfs tegen Cromwell was opgetreden. De aanleiding van zijn opstuiven was de volgende. Karel II had, toen hij terugkwam, het leger ontbonden en het bevel uitgevaardigd, dat allen, ook zij die de samenkomsten der Separatisten bijwoonden, den eed der trouw en der suprematie zouden zweren. Tegen de eedsaflegging verhief zich nu het gemor der fanatieken. In 't algemeen waren zij reeds tegen een eed, maar vooral weigerden zij dien eed aan een koning. De mannen der Vijfde Monarchie waren 't meest van allen ontzet. Zij wisten eerst niet wat te doen, want zij hielden vast aan 't rijk van Christus, dat in de plaats van de wereldlijke macht zou komen. Zij spraken er reeds van, zich te gaan verzetten: aan de vleeschelijke heerschappij moest een einde worden gemaakt. Prediken was niet voldoende; daden waren noodig. Toen zij rondom zich zagen, verbleekten zij echter, want zij waren zoo luttel in getal. En het gejuich van duizenden verhief zich overal in de straten van Londen, zoodra de afgod Karel II zich vertoonde. Daar trad echter Thomas Venner opGa naar voetnoot4). Hij had de leer en den Geest ontvangen van Hugh Peters, die onlangs uit Amerika was teruggekomen. Hij maande | |
[pagina 144]
| |
aan, niet te vertwijfelen: tien van hen zouden met Gods hulp duizenden doen vluchten. Het was de avond vóór Driekoningen, 5 Januari 1661. Hij stond te preêken vóór zijn congregatie te Londen: hij wond zich en de anderen op: zij waren zestig in getal, en plotseling namen zij het besluit, dadelijk zich de wapenen aan te gorden, het zwaard Gideons op te nemen en te zwaaien voor koning Christus. Karel II was juist naar Portsmouth afgereisd, de kans stond dus gunstig, men zou de schildwachten van Whitehall verrassen en dan verder voortgaan. Men rekende daarbij, dat een gedeelte van Londen zou volgen; men dacht, dat de overleveringen uit het tijdperk van Cromwell nog werkten. Doch ziedaar: toen zij in de straten uittrokken, volgde hen bijna niemand. Twee compagnieën der stedelijke militie rukten in allerijl samen en dreven hen vóór zich uit. Met eenige getrouwen vluchtte Venner in een bosch in den omtrek van Hampstead. In dat bosch hield hij weder een samenkomst, want hij en zijn vrienden wilden het niet opgeven. Het was de nacht tusschen Dinsdag en Woensdag. Het besluit stond weldra vast, om nog eens het onmogelijke te beproeven, en thans allereerst tegen den Lord-Mayor van Londen op te rukken en meester te worden der stads-regeering. Wederom trok Venner met zijn getrouwen op, onder wie Pritchard. Ditmaal stormden de ruiters van Monck tegen hen in. Zij werden overal vervolgd. Venner zelf was met eenige weinigen in een taveerne gevlucht: daar werd hij gebarricadeerd. Doch hij gaf zich niet over. Het huis werd bestormd en berend: toen men de hand op Venner legde, was hij neêrgezegen met 19 wonden bedekt. Men sleepte hem toch nog zieltogend op het schavot en onthalsde hem. Een gelijk lot trof Pritchard. Alle gevangenissen werden nu volgestopt. Met het droombeeld der Vijfde Monarchie was het gedaan. Wel bleven die denkbeelden nog een tijd-lang in de onderste mijnlagen van het volk rondwaren. Het volgende jaar 1662, toen de Uniformiteits-bill zou worden ingevoerd, zag men nog kleine vlammen dier meening uitbreken. De redevoeringen der koningsmoordenaars (der regiciden) werden altijd-door voor het volk gedrukt en ijverig gelezen; men dacht in ernst, dat deze mannen weder zouden opstaan, gelijk de vrouw van Harrison dit van haar onthoofden echtgenoot vast geloofde. In November 1662 greep de regeering op ééns zeshonderd van zulke lieden in een vergadering onder den blooten hemel. Toen zij door de straten van Londen gedreven werden, verkondigden zij luide hun leer, dat geen aardsche koning recht van bestaan had. Het waren nog overblijfselen der secte van de Anabaptisten en der mannen van de Vijfde Monarchie, die, blijkens de verhooren, de wildste plannen hadden gesmeedGa naar voetnoot1). En de schrik en angst voor hen bleef onder de gezeten klassen bestaan. Als er groote rampen waren, noemde men dadelijk hun naam. Bij den grooten brand van Londen in 1666, dacht de burgerij, onmiddellijk, dat de Anabaptisten het | |
[pagina 145]
| |
aangestoken haddenGa naar voetnoot1). En nog later, in October 1680, werd in Schotland tegen Karel II en zijn broeder Jacobus een manifest openbaar, dat weder aan hen deed denken: de koning en de hertog werden daarin geëxcommuniceerd, en het idee op den voorgrond gezet, dat men naar de Wet van het volk Israël, die God zelf gegeven had, verplicht was te levenGa naar voetnoot2). Eindelijk treffen wij nog voor het laatst hun sporen aan bij het Ryehouse-complot van het jaar 1683 tegen Karel IIGa naar voetnoot3). Doch de wilde en onstuimige golven der geestdrijverij bedaarden allengs. Uit de opbruisende Engelsche Anabaptisten kwamen de later zoo rustige Kwakers voortGa naar voetnoot4). Dezen wenschten geen opstand meer, sinds aan hun denkbeelden de vaste plooi was gegeven door George Fox en door den jongen, geleerden Barclay. In hun midden kwam omstreeks 1670 de jonge William Penn, de zoon van den admiraal, en deze William Penn maakte juist, in tegenstelling der Anabaptisten, gebruik van politieke en diplomatieke middelen, om de vrijheid van geweten aan zijn aanhangers te bezorgen. Hij was de vriend van Jacobus II en zocht dien koning te versterken in zijn plan, om aan iedereen vrijheid van godsdienst en Kerk te geven; een vrijheid, die dan ook aan de Catholieken ten goede zou komen. Tegen de éénzijdige, enge Protestantsche richting van Willem III was William Penn heftig gekant. Na de troonsbestijging van Willem III bleef hij in Engeland rondreizen, ten voordeele van Jacobus, was hij zelfs betrokken in de Prestonsche samenzwering tegen Willem III in 1690, totdat hij zijn vrede maakte met den nieuwen koning en naar Amerika ging, waar hij zijn Staat der Kwakers verder inrichtte. Die staat had wel geen scherpe socialistische trekkenGa naar voetnoot5), de Kwakers wisten zelfs zich spoedig zeer rijk te maken, maar in enkele hunner denkbeelden, en vooral in hun ideeën over algemeenen vrede, hoort men toch nog soms een flauwe echo der vroegere uitingen van de mannen der Vijfde MonarchieGa naar voetnoot6). |
|