Sedigh leven, daghelycks broodt (1639)

[p. 224]

tekstkritische noten

1638: 214

CCCIV. Roer. 304⁺

'Troer is vinnigh-scherp van tandt:¹
Wijslijck laeydt, en spant, en brandt:²
Anders breeckt het in u handt,³
Tquetst, en velt u self in't sandt.⁴

+ V1 Roer: vuurroer, vuurwapen.

1 tand: (bij een vuursteengeweer) stang van een vuursteenslot die de haan bij het spannen in de juiste stand houdt (WNT 16, k. 876); bijgedachte aan ‘een scherpe tand tegen iemand hebben’ (fel op iemand gebeten zijn).

2 Wijslijck: voorzichtig; laeydt: laad het; spant: span het; brandt: steek het vuur aan de lont.

3 breeckt: ontploft, breekt het aan stukken.

4 velt: doet vallen.